“Als hij ook kan praten, neem ik hem.” Wie anders dan Mae West zou dit hebben kunnen zeggen? Zelfs negentig jaar later is het nog altijd ondenkbaar dat een man zoiets over een vrouw zou zeggen en dat niet alleen omdat de feministen hem zouden lynchen. De man als seks-object. Het is – alle Chippendales ten spijt – nog altijd een beetje taboe. Maar in de film is het echter nooit anders geweest. De “hij” in kwestie was Cary Grant en we zijn zowaar in 1933! Tijdens de opname van “She done him wrong” merkt Mae West hem op toen hij in de buurt van de studio rondliep. Een jaar later begroet ze hem op het scherm met: “Is dat een revolver in je broek of ben je gewoon blij van me te zien?” en van dan af werd Cary Grant hét mannelijke sekssymbool bij uitstek, want wie op Mae West zo’n indruk kon maken, kon wel iedere vrouw plat krijgen, oordeelden de filmstudio’s.

Zelfs John Cleese noemde zijn personage in “A fish called Wanda” Archie Leach, zijnde de echte naam van Grant, omdat hij in die film de onmogelijke opdracht kreeg onweerstaanbaar te zijn voor iemand als Jamie Lee Curtis. “Dat was mijn hommage aan hem,” zei Cleese, “omdat hij net als ik in Bristol geboren is.” Dat was dan op 18 januari 1904.
Cary Grant was net als Cleese van Bristol en het Engelse flegma zorgde ongetwijfeld voor de “gereserveerde” indruk, die hij steeds uitstraalde. Maar er was nog een reden waarom hij zo onbereikbaar kon schijnen voor vrouwen: hij was namelijk ondanks zijn vijf huwelijken eigenlijk homofiel. Zo woonde hij jarenlang samen met western-held Randolph Scott, zogezegd “om de kosten te drukken” (*). Maar wie het openlijk durfde te zeggen (zoals komiek Chevy Chase), kreeg een proces aan zijn been.
Grant engageerde zich bovendien ook voor de republikeinse partij, die zoals bekend een hevig anti-homobeleid voert. Tevens was hij ook een paar keer te zien in films die een allusie maken op “being gay”. Maar zowel voor “I was a male war bride” van Howard Hawks uit 1949 als voor “Operation Petticoat” van Blake Edwards uit 1959 wilde Grant geen toespelingen aanvaarden.
Na zijn dood op 29 november 1986 verscheen echter wel een biografie (“A lonely heart”, in het Nederlands: “Een dubbelleven”) van Charles Higham en Ron Moseley waarin een en ander werd “aangetoond”. Men gaat daarbij naar een verklaring zoeken in zijn jeugd, waarbij hij door zijn moeder overdreven werd in de watten gelegd omdat zijn één jaar oudere broer was gestorven. Toen zij dan echter in een krankzinnigengesticht verdween, zonder dat men hem daarvan op de hoogte stelde, ging hij de schuld van haar verdwijning bij zichzelf zoeken. Anderzijds werd hij wel aan de deur gezet bij de scouts omdat hij in de kleedkamers van de meisjes werd betrapt.
RUDOLPH VALENTINO EN LADY DIANA
Toch is hét kenmerk van sexy mannen in de film dat ze (al dan niet verondersteld) homofiel zijn. En daarvoor moeten we niet eens naar Rock Hudson of Jean Marais verwijzen, het begon al toen de mannen inderdààd nog niet konden praten. Enfin, toch niet op het witte doek. In 1921 was er “The Sheik” met Rudolph Valentino.
Mogelijkerwijs zijn ze de twee iconen van de twintigste eeuw voor de beide geslachten: de Amerikaans-Italiaanse acteur Rudolph Valentino en de Britse prinses Diana. Beiden ook op een tragische wijze op veel te jonge leeftijd om het leven gekomen. Toch is het uiteraard niet over hen beiden dat de film handelt. In “The Sheik” is het hoofdpersonage weliswaar “een” Lady Diana, maar niet “de” Lady Diana, van wie in die tijd uiteraard helemaal nog geen sprake was. In “The Sheik” speelt Rudolph Valentino de rol van Sheik Ahmed Ben Hassan, die tot over zijn oren verliefd op Lady Diana. Hij schaakt haar dan ook naar zijn luxueuze woestijntent. Diana verzet zich, maar als ze wordt gekidnapt door bandieten, wordt ze bevrijd door de sheik en plotseling vallen de schellen van haar ogen: ja, dit is de ware Dodi!
Dit liefdesverhaal katapulteerde Rudolph Valentino tot superster in Hollywood. Als geen ander verbeeldde hij een explosieve cocktail van ambigue seksualiteit en exotische etniciteit. Valentino’s enorme succes bij het vrouwelijk publiek zorgde voor heel wat controverse. Een editoriaal in The Chicago Tribune van 1926 had het over de afkeer (afgunst?) van “de Amerikaanse man” tegen “Rudy, the painted pansy” (de gepoederde nicht). Het fenomeen Valentino is zeker een vruchtbare case voor filmtheorieën rond de mannelijke ster en de vrouwelijke kijker. The Sheik was een van de vele prestigieuze stille films van regisseur Melford die met de komst van de geluidsfilm in het circuit van de B-producties terecht kwam. De mythevorming rond Valentino nam alleen maar toe na zijn dood, vlak voor de première van de vervolgfilm “The Son of the Sheik” (1926).
Om zijn homofiele geaardheid te verbergen, is Valentino achtereenvolgens met twee lesbische actrices is gehuwd geweest. Eerst was er Jean Acker, die hem ervan beschuldigde het huwelijk nooit te hebben “voltrokken” en van haar te hebben “geslagen”. Nu staat het weliswaar vast dat Valentino geïnteresseerd was in sadomasochisme, maar dan wel als slaaf. Zo werd hij b.v. nooit in het openbaar gezien zonder de “slavenband” die hij had gekregen van zijn tweede (lesbische) vrouw Natacha Rambova, waarmee hij evenmin seksuele betrekkingen had. Hij was overigens reeds met Natacha getrouwd toen hij nog niet gescheiden was van Jean, zodat hij werd veroordeeld voor bigamie. Kom dat tegen als homofiel!
Het debuut van de Italiaan Rodolfo d’Antonguolla liep nochtans niet van een leien dakje. Hij werkte als (dans)gigolo, toen zijn vriend Norman Kerry, die net bij de film was aangeworven, hem daar ook introduceerde. In allerlei bijrolletjes werd hij als mafioso gecast. Dat hing hem zo de keel uit dat hij publiciteitsfoto’s liet verspreiden als “typische Amerikaan”, b.v. een cowboy. Hij schrok er zelfs niet voor terug om zichzelf als indiaan te portretteren. Het was al boter aan de galg. Hij verdiende met vijf à zes films per jaar wel tamelijk zijn boterham, maar voor de hoofdrollen gaf men steeds de voorkeur aan een “All American boy”. Zo ook toen D.W.Griffith Valentino de hoofdrol beloofde in “The starmaker”, maar hem op het laatste moment liet vallen voor Richard Barthelmess. Valentino zag het niet meer zitten, maar reageerde toch niet zo drastisch als Bobby Harron, de hoofdrolspeler uit “Intolerance”. In 1920 schoot deze zich voor de kop, omdat D.W.Griffith voor “Way down east” eveneens de voorkeur gaf aan Barthelmess. Er wordt verondersteld dat, op z’n minst wat Harron aangaat, er ook homofiele liefde in het spel was, want een jaar eerder had Griffith ook reeds de voorkeur gegeven aan Barthelmess voor “Broken blossoms”, overigens een zeer merkwaardige film over de liefde van een Chinees voor een 15-jarig meisje. Barthelmess speelde de Chinees, waaruit men reeds kan afleiden dat dit een positieve rol was, want het meisje (gespeeld door Lillian Gish) wordt door haar vader (Donald Crisp) afgeslagen. Als hij haar op het einde dood slaat, vermoordt de Chinees de vader en pleegt daarna zelfmoord. De muziek voor deze film werd gecomponeerd door Louis Gottschalk, op een thema van Griffith zelf.
Valentino aanvaardt uiteindelijk toch opnieuw een rol als “slechte”, namelijk in “Eyes of youth”. Hierin speelt hij een gigolo, die wordt ingehuurd om een deugdzame vrouw erin te luizen, zodat haar man van haar kan scheiden. Valentino speelt z’n rol zó levensecht dat June Mathis, de invloedrijkste vrouw van Hollywood, hem naar voren schuift voor de hoofdrol in “The Four Horsemen of the Apocalyps”. Even lijkt het toch weer mis te gaan, omdat de studio niet op zijn looneisen wil ingaan, maar met “The Sheik” breekt hij dan toch door en wordt er niet meer gezeurd over een nulletje meer of minder.
Doorslaggevend in deze mentaliteitsverandering was de Eerste Wereldoorlog. De vrouwen hadden hun mannetje moeten staan en zij wilden nu ook wel eens wat. Bovendien hadden de Zuidelijke boerejongens en de Noordelijke fabrieksarbeiders in Parijs wel wat anders gezien dan wat ze bij hen thuis gewoon waren.
Toch vond Valentino dat men hem te veel als sekssymbool uitspeelde. Zoals halfnaakt in een kledingstuk op een indianenlapje na uitsluitend bestaande uit parels rondlopen in “The young Rajah” (1922) b.v. Hij haatte deze film zozeer dat hij nadien in zijn contract liet zetten dat hij inspraak mocht hebben in de keuze van de films.
Toen hij in 1926 stierf aan buikvliesontsteking, veroorzaakt door een slecht verzorgde appendicitis, volgde er een golf van zelfmoorden. Overigens niet enkel vrouwen: zijn manager had het nogal ziekelijke idee om dit aspect van Valentino bij zijn dood uit te spelen door zijn open doodskist te flankeren met jonge kerels in fascistenuniform die de groet van Benito Mussolini brachten. De zanger Rudy Vallee (wiens naam toch geen toeval kan geweest zijn) begon zijn carrière met de schlager: “There’s a new star in heaven tonight, Rudy Valentino”. In tegenstelling tot wat men zou kunnen denken, is overigens ook een opname van Valentino bewaard: men heeft ooit geprobeerd hem als zanger te lanceren, maar daarvoor was hij toch niet geschikt. Dat wist hij zelf ook wel, want de proefopname eindigt met de woorden: “Tot zover mijn carrière bij de opera!” Ramon Novarro (de eerste Ben Hur) had van Valentino een versierde dildo gekregen als aandenken. 45 jaar later (in 1968) zou hij ermee op Halloween (31 oktober) vermoord worden door twee broers, die zijn huis waren ingebroken op zoek naar geld. Hij werd doodgeslagen en de dildo staken ze in zijn mond.
Bij de dood van Valentino treurden ook de feministen: de man als seksobject werd door hen immers (zij het natuurlijk onder voorbehoud) positief begroet. De vrouw had om zo te zeggen nu ook het recht om te dromen en althans in die droom niet langer de slaaf van haar echtgenoot te zijn. Zeker een gedeelte van het succes van Frank Sinatra en later van Elvis Presley zijn aan deze opgekropte frustraties toe te schrijven.
ACTION MAN
Nu was Valentino weliswaar te zien in exotische avonturenfilms, waarin dus ook een paar actiescènes zaten, maar de nadruk lag toch op de romantiek. Bij andere idolen was het net andersom: hun behendigheid en hun kracht droegen bij tot hun succes en die werden dan ook dik in de verf gezet. Douglas Fairbanks was de bekendste in dit genre, net als Gary Cooper. Deze debuteerde in “Eagle” (1925) in de schaduw van Rudolph Valentino, maar één van zijn grootste prestaties was in “Meet John Doe” van Frank Capra uit 1941, waar hij door Barbara Stanwyck wordt opgevorderd een personage te zijn dat zij creëerde om de oplage van haar blad op te drijven, namelijk een idealist die dreigt zelfmoord te plegen als men niet ingaat op een aantal sociale eisen. Hij wordt echter vlug misbruikt door een politicus (gespeeld door Edward Arnold) die ook over een motorclub beschikt, waarvan de uniformen wel heel erg op nazi-uniformen lijken. Er is ook de figuur van Walter Brennan, die opzettelijk voor het clochard-bestaan heeft gekozen en relativerende commentaren geeft op enerzijds de drang van “John Doe” (eigenlijk heet hij John Willoughby en is het een oud-baseball-speler) om aan geld te geraken, maar anderzijds ook op de sentimentele oproepen tot broederschap onder de mensen die Ann Mitchell (Stanwyck) hem in de mond legt. Geen wonder dat Capra blijkbaar niet wist waar hij nu eigenlijk naartoe wou en dat hij niet minder dan vijf verschillende slotscènes heeft gedraaid!
Daarna volgde “For whom the bell tolls” uit 1943 met Ingrid Bergman naar het beroemde boek over de Spaanse burgeroorlog van Ernest Hemingway. Hij was zozeer het symbool van de onkreukbare Amerikaan, dat toen bekend werd dat hij als gehuwd man er ook nog een liefje, actrice Patricia Neal, op nahield, niet hij, maar Patricia uit de studio’s werd verbannen. Zij kon pas terug aan de slag wanneer heel de affaire uit het nieuws was verdwenen.
In 1951 speelde hij in “High noon” (Fred Zinneman), de western waarin hij als rechtschapen sheriff het heel alleen tegen vier outlaws moet opnemen, omdat het ganse stadje hem laf in de steek laat. Als hij op het einde zijn sheriff-ster vol misprijzen in het zand gooit, dan wil scenarist Carl Foreman daarmee zijn ontgoocheling uitdrukken over de lakse houding der gewone Amerikanen tegenover de heksenjachten van Joe McCarthy. Er wordt van Gary Cooper altijd beweerd dat hij zowat het mannelijke equivalent was van “het domme blondje” en voor deze film zou dat dus wel kunnen kloppen, als hij de symboliek niet eens had begrepen (hij was namelijk een supporter van McCarthy!), net als andere cowboys als Ronald Reagan.

De western bleef toch een genre dat zich vooral op mannen richtte. Ik heb het b.v. moeilijk om iemand als John Wayne als een idool van de vrouwen te bestempelen. Het zou tot Clint Eastwood duren, vooraleer een wat “menselijker” cowboy op het scherm kwam.
De vrouwen die voor typen als John Wayne vielen moeten overigens wel érg dom geweest zijn, want de mentaliteit die hiermee samenhing was dat de vrouw toch maar beter op de kinderen kon passen en het eten klaarmaken terwijl de stoere held op avontuur trok.
Maar wat zijn helden? Na de bomaanslag in Oklahoma City op 19 april 1995 redde politiesergeant Terrance Yeakey vier mensen uit het puin. Een jaar later, enkele dagen vooraleer hij hiervoor een onderscheiding zou krijgen, pleegde hij zelfmoord. “De bom heeft een 169ste slachtoffer geëist,” spraken z’n collega’s. Helden zijn in de realiteit dus eigenlijk levensmoeë mensen, die juist daarom niets meer te verliezen hebben. In recente films als “Fearless” en ook wel “Hero” met resp. Jeff Bridges en Dustin Hoffman wordt dit thema ook zo benaderd. Maar de overgrote meerderheid van de Hollywood-films geeft een heel ander beeld van de “held”. Daar is het een soort van droomfiguur, waaraan blijkbaar veel nood is, want reeds van bij het ontstaan van de film krijgt men er geregeld mee te maken.
Toch vindt die strekking ook heden ten dage nog navolging bij de bewonderaarsters van Sylvester Stallone, Steven Seagall, Arnold Schwarzenegger of zelfs onze Jean-Claude Van Damme. Hoe ongelooflijk het ook lijkt, eigenlijk is Schwarzenegger nog de meest erotische van al deze spierbundels: in “Total recall” zit een erotische scène, waarin Arnie zowaar met Sharon Stone aan de slag gaat op een manier die reeds “Basic instinct” aankondigt.
De échte spierbundel is natuurlijk de schaars geklede Tarzan (bij voorkeur Johnny Weissmüller). Ook Errol Flynn hoort natuurlijk thuis in die avontuurlijke bende, maar ondanks het feit dat zijn houding als Robin Hood tegenover Lady Marian nog niet zo geëmancipeerd is als die van Kevin Costner een halve eeuw later, toch heeft hij wat meer kwaliteit in huis dan voornoemde spierballen. Misschien heeft dit alweer te maken met het feit dat ook hij biseksueel zou geweest zijn, wat o.m. wordt “aangetoond” door zijn huwelijk met de biseksuele actrice Lily Damita, die onlangs is overleden. Dat “their door swinged both ways” zou moeten blijken uit het feit dat Flynn in die tijd een verhouding had met Tyrone Power.
Raoul Walsh verheerlijkte in zijn oorlogsfilms (Le Cri de la victoire, Les Implacables) de mannelijke vriendschap. Naar aanleiding van haar trilogie over de Eerste Wereldoorlog (“Niemandsland” uit 1991, “Het oog in de deur” uit 1993 en “Weg der geesten” uit 1996) vraagt Johan Vandenbroucke in Knack aan Pat Barker: “Kwam homoseksualiteit veel voor aan het front?” En ze antwoordt: “Ik weet het niet, veel mensen denken dat er eigenlijk heel weinig seks was aan het front. Homoseksualiteit werd wel heel serieus genomen, je werd veroordeeld als ze het ontdekten. Waarschijnlijk waren de meeste jongens hetero, maar de omstandigheden – de nauwe contacten en ook het emotioneel sterk afhankelijk zijn van elkaar – konden wel aanleiding geven tot homoseksualiteit. Het onderwerp was taboe: het was geen toeval dat de militairen de homo’s verdacht maakten. De closeness tussen de jongens werd geïdealiseerd, maar beangstigde tegelijkertijd. In organisaties waar mannen dicht bij elkaar staan, zijn er altijd strenge regels over homoseksualiteit.”
Daarnaast waren in die tijd ook gangsterfilms erg populair en hier kregen we dan nog een ander type: de allesbehalve mooie underdog, die wel zo “cool” is dat hij moeiteloos de mooiste vrouwen (Lauren Bacall, Ingrid Bergman) om z’n vinger windt. Het prototype hiervan is natuurlijk Humphrey Bogart, maar er is ook Paul Henreid die in hetzelfde jaar van “Casablanca” (waarin hij als Viktor Laszlo eigenlijk het onderspit moest delven tegen Bogart) “Now, Voyager” draaide, waarin hij twee sigaretten tegelijk aansteekt, waarna hij één ervan doorgeeft aan Bette Davis, een gebaar dat sindsdien wereldwijd door macho’s werd overgenomen.
ROCK’N’ROLL
In de jaren vijftig heeft de opkomst van de rockmuziek en de eigen jongerenkultuur ook z’n weerslag op de film. Vooral twee acteurs treden op de voorgrond door hun rebellenimago: Marlon Brando in “The wild one” en James Dean in “Rebel without a cause”. Alweer werden beiden later “ge-out” als biseksueel. In “Rebel without a cause” (1955, Nicholas Ray) zit trouwens duidelijk een homo die op Dean verliefd is (en wel degelijk door hem in bescherming wordt genomen), namelijk de rol gespeeld door Sal Mineo.
Door het vroegtijdige overlijden van James Dean, kreeg Paul Newman de kans om de rol van Ben Quick in “The long hot summer” (Martin Ritt) over te nemen. Newman krijgt hierdoor een rebellenimago dat hem niet echt op het lijf geschreven is (als men de film nu trouwens terugziet, is Ben Quick helemaal geen rebel, maar een fascistoïde zak, iemand zoals The Fonz – rol vertolkt door Henry Winkler – in “Happy days” kortom).
Paul Newman, die nog tot meest sexy man is uitgeroepen, toen hij de zeventig al was gepasseerd, zal pas echt tot zijn recht komen in de jaren zeventig, wanneer hij wordt gekoppeld aan Robert Redford in “Butch Cassidy and the Sundance Kid” en “The Sting” (Susan Sarandon zegt altijd dat ze het jammer vindt dat Paul Newman en Robert Redford elkaar niet kussen bij het slot van “Butch Cassidy and the Sundance Kid” dat gelijkaardig is als dat van “Thelma and Louise”, waarbij zijzelf Geena Davis een zoen geeft, vooraleer samen te sterven). Persoonlijk vind ik dat Redfords uitstraling trouwens groter is, vooral dan in de films van Sidney Pollack, zoals “Jeremiah Johnson” en “Havana”.
Maar terug naar de jaren vijftig. In “From here to eternity”, die vooral de geschiedenis is ingegaan als de come-back van Frank Sinatra, maken we kennis met nog een vierde “angry young man”, Montgomery Clift. Clift had een drankprobleem, ook alweer omdat hij eigenlijk homofiel was in een tijd dat dit nog je carrière kon kosten. Daarom weigerde hij ook de hoofdrol in “Sunset boulevard”, omdat de hoofdpersoon aan de drank is. William Holden, zelf een notoir alcoholicus (hij stierf toen hij in een dronken bui tegen zijn nachtkastje viel), was er hem lange tijd dankbaar om. Door te rijden onder invloed had Clift nadien een ernstig auto-ongeluk, waarvan hij nooit helemaal zou herstellen. Hij stierf in 1960 kort na de opnamen van “The misfits”.
Dat was overigens helemààl een rampenfilm: tijdens de opnames stierf Marilyn Monroe, terwijl Clark Gable amper een dag na de beëindiging stierf. Maar daar staat tegenover dat hij ook een kind heeft nagelaten, dat a.h.w. op de set is verwekt.
In november 2000, drie maanden na het overlijden van Loretta Young, werd overigens bevestigd dat Judy Lewis (°1935) eveneens een dochter is van Gable. Young heeft haar hele leven niet enkel getracht geheim te houden dat Gable de vader was, maar ook dat zij de moeder was. Young, die heel katholiek is, had bij de geboorte het kind afgestaan aan een weeshuis en het daarna geadopteerd. Ah, die katholieken, ze blijven me verbazen!
Hiermee worden tevens de geruchten tegengesproken dat ook Clark homofiel zou zijn geweest. Ook het feit dat de grote oren van Gable “onbespreekbaar” waren (men beweerde b.v. dat ze tegen zijn hoofd werden geplakt), is een mythe. In “Mogambo” verwijt Ava Gardner hem letterlijk flaporen te hebben (“elephant’s ears”).
Gable was ontdekt in de periode toen de western een B-film was geworden, het typische genre om jong talent uit te proberen. Hij debuteerde als de “slechte” tegenover William Boyd. Tegen dat op 15 december 1939 in het Grand Theater van Atlanta “Gone with the wind” de eerste grote Amerikaanse blockbuster in kleur in première gaat, werd Clark Gable door het publiek gewoon “opgeëist” voor de rol van Rhett Butler, waardoor hij juist daarom er helemaal geen zin in had. Bovendien haatte hij als anti-semiet producer David O. Selznick. De eerste “officiële” draaidagen (de kennismaking met Scarlett, het bal, waarop men nota bene op een bewegende vloer danste, omdat Clark Gable een hark is als danser) werden nog steeds geleid door George Cukor. Ondanks het feit dat ze in het gewone leven bevriend bleven, stuurde Selznick Cukor toch de laan uit. Gable van zijn kant bracht Victor Fleming aan, met wie hij nog maar pas “Red dust” en “Test pilot” had gedraaid. Ook Will Hays, je weet wel: de man van de Hays Code, zorgde weer voor problemen: met name de kernzin “Frankly my dear, I don’t give a damn” kon volgens hem niet door de beugel, maar Selznick hield gelukkig voet bij stuk, voor “I’ve never held fidelity to be a virtue” gaf hij in ruil wél toe en knipte deze bekentenis van Rhett Butler eruit.
In 1953 gaf Clark Gable het startschot van de Gentse zesdagen, want toen was hij al heel beroemd en werd hij overal door de pers gevolgd. Ook op een “fishing party”, waarvan o.m. ook William Faulkner deel uitmaakte. Toen Gable deze op een bepaald moment over literatuur hoorde praten, vroeg hij: “Bent u een schrijver, mr.Faulkner?” Waarop Faulkner antwoordde: “Ja. En wat doet u, mr.Gable?”
Maar op zich stamt Gable dus uiteraard uit een periode die aan de fifties voorafgaat. Nee, de vierde “acteur” uit de rock’n’roll-periode is de King himself, Elvis Presley. Zijn verdiensten liggen uiteraard vooral op het muzikale vlak, maar hij heeft in zoveel flutfilms opgetreden dat een paar vertolkingen misschien wel ten onrechte ook als onnozel worden afgedaan. Zo b.v. in “Love me tender”, “King Creole”, “Jailhouse Rock” en vooral in “Flaming star”.
BLOTE TORSO’S
In het begin van de jaren zestig zijn er in de zogenaamde peplum- of sandalenfilms als Ben Hur (William Wyler), Spartacus (Stanley Kubrick) of Il Colosso di Rodi (Sergio Leone) veel blote mannentorso’s te zien, van Charlton Heston of Kirk Douglas, om maar die te noemen. Gore Vidal schreef met medeweten van William Wyler en Stephen Boyd (maar niet van Charlton Heston) overigens een homoband tussen Ben-Hur en Messala. Het werd zelfs tot de gangmaker van het conflict gepromoveerd: men liet veronderstellen dat ze in hun jeugd “intieme vrienden” geweest waren en bij het weerzien wil de “decadente” Romein Messala die relatie verderzetten. Als Ben-Hur dit weigert, neemt Messala wraak. De Hays-administratie was niet over deze scène gevallen, maar wel over die in “Spartacus”, waarin Laurence Olivier aan zijn lijfslaaf Tony Curtis de vergelijking voorhoudt tussen slakken eten en oesters. “Als je het ene niet lust, is het dan immoreel als iemand anders dat niet doet?” vraagt hij. “Uiteraard niet,” zegt Curtis, maar hij haast zich toch uit de badkamer als Olivier hem (naar waarheid naar het schijnt) zegt: “Ik hou van beide” en tevens vraagt “om de zeep eens op te rapen”. Hier was het zo duidelijk dat de scène oorspronkelijk werd weggecensureerd. Pas in de jaren negentig werd een nieuwe montage van de film verspreid.
Tony Curtis maakte zijn debuut in de filmwereld in 1949 na jaren ondergedompeld te zijn in het theater, maar dé rol van zijn leven is die van travestiet Josephine uit “Some Like It Hot” (1958) waarbij hij aan de zijde van Jack Lemmon getuige is van een brutale moord. Op de vlucht voor de dader belandt hij althans in de armen van Marilyn Monroe, waarover hij verklaarde dat “kissing Marilyn Monroe was like kissing Hitler”.
Over kussen gesproken, in 1960 geven in “Splendour in the grass” Natalie Wood en Warren Beatty de eerste tongkus. Beatty zal zijn seks-aureool echter vooral enkele jaren later uitbouwen met “The ballad of Bonnie and Clyde”. Zij het dat Faye Dunaway daarin de historische woorden spreekt: “Je reclame is fantastisch, maar je hebt niets te bieden!” Later werd Beatty zelf regisseur b.v. in 1978 van “Heaven can wait”. Rond die tijd had hij een verhouding met Carly Simon, die hem achteraf vereeuwigde in het lied “You’re so vain”.
Nog later werd Warren Beatty producer. In 1994 produceerde hij “Love affair” van Glenn Gordon Caron, met hemzelf als hoofdacteur en zijn vrouw Annette Bening uiteraard als tegenspeelster. Daarnaast zijn ook nog Pierce Brosnan, Kate Capshaw, Paul Mazursky en Katharine Hepburn in haar laatste bioscoopfilm te bewonderen. Eigenlijk is het een remake van “An affair to remember” met Cary Grant en Deborah Kerr uit 1957 en dat was zelf al gebaseerd op “Love affair” met Charles Boyer en Irene Dunne in 1939. Maar films met echtparen lopen niet echt goed, cfr. Basinger-Baldwin, Ryan-Quaid of Kidman-Cruise. Caron bracht voor “Moonlighting” wel Bruce Willis en Cybill Shepherd leuk samen, maar die konden elkaar niet uitstaan. En zo hoort het ook.
Maar laten we nog even bij de komedies blijven: eind jaren vijftig, begin jaren zestig zijn er de doodbrave films met Doris Day en Rock Hudson, maar het wordt al wat spannender als in “Pillow talk” (1959) Hudson Doris tracht te verleiden door zich als homo voor te doen. Enfin, het zit wel wat ingewikkelder in elkaar dan dat. Iedereen weet dat de plot eigenlijk draait om éénzelfde telefoonlijn, die door Doris Day (als Jan Morrow) en Rock Hudson (als Brad Allen) wordt gedeeld. Op die manier is Jan op de hoogte van alle verleidingstaktieken van Brad. Als deze dan door een toeval (New York is tenslotte niet groter dan een dorp, nietwaar) met haar in contact komt en vaststelt dat ze zelf ook wel een “lekkere brok” is (volgens het scenario natuurlijk, want ikzelf heb altijd de grootste moeite met “all American girl” Doris Day ook maar een beetje aantrekkelijk te vinden), doet hij zich voor als de Texaan Rex Stetson. En hij gedraagt zich als “the perfect gentleman”. Als Brad Allen bestookt hij nu Jan met allerlei strategieën (het is nog een film uit de tijd dat scenaristen zich nog echt uitsloofden) en zo insinueert hij op een bepaald moment inderdaad dat Rex homoseksueel zou zijn, aangezien hij na talrijke rendez-vous nog altijd niet tot actie is overgegaan…
Merkwaardige techniek, toegegeven, maar niet alleen voor Hudson was dit dubbelzinnig, ook Doris Day had in “Calamity Jane” al een merkwaardige scène gehad met een meisje in showkostuum die ze “the prettiest girl she had ever seen” noemde. Zélfs de stoere cowboyfilms gaven inderdaad soms aanleiding tot openlijk homoseksuele toespelingen: zo laten Montgomery Clift en John Ireland in “Red River” met het nodige nudge-nudge-wink-wink hun revolvers aan elkaar zien en mogen ze er ook eens mee “schieten”…
Al deze voorbeelden komen uit de schitterende documentaire “The celluloid closet”, die desondanks soms nog een paar “ontmaskeringen” uit de weg gaat. Die van John Gielgud b.v.
In Frankrijk wordt via de films van Romy Schneider de jonge Alain Delon gepromoot, die naast Romy ook haar moeder Magda en hun beider regisseur Luchino Visconti “binnendoet”. In dit laatste geval zou het zelfs om een triootje gegaan zijn, aldus Bernard Violet in zijn biografie uit 1998. Net als alle andere mooie jongens zou Delon trouwens nog meerdere malen met zijn geslachtsgenoten aan de slag zijn gegaan.
Ondertussen duikt in Engeland één van de grootste sekssymbolen aller tijden op: Sean Connery in de rol van James Bond. Hij was zeker niet de keuze van Ian Fleming zelf, maar na “Dr.No” werd deze bekeerd. Omgekeerd kwam het nooit meer goed. Toen na de première van “Goldfinger” het bericht kwam van het overlijden van Fleming, onderbrak Connery zelfs niet eens het golfspelletje waarmee hij bezig was.
Connery zou later worden opgevolgd door Roger Moore. Zijn zelfkennis strekt hem tot eer: “Ik ben ontdekt als figurant in Caesar and Cleopatra,” bekent Roger Moore ootmoedig. “Misschien omdat mijn toga korter was dan die van de anderen, want ik heb nooit beweerd dat ik een acteur ben, het enige wat ik doe, is afwisselend mijn linker- en rechterwenkbrauw optrekken.”
Nog in Engeland werd in “Zulu” (1964) van de “geëxcommuniceerde” (zie McCarthy) Cy Endfield een ander sekssymbool ontdekt in Michael Caine. Nochtans zat deze al zeven jaar in het vak, maar zonder ooit op te vallen. Hij was gedebuteerd in 1956 in “A hill in Korea”, waarvoor hij als ex-strijder in de Koreaanse oorlog als adviseur was ingehuurd. Daar had hij kennisgemaakt met Stanley Baker, de latere producer van “Zulu”, die hem op die manier opviste. De reden waarom Caine nu wél doorbrak was dat hij het cockney-accent dat hij als volksjongen steeds uitspeelde, eindelijk terzijde mocht laten om zo’n verwaande blauwbloedige officier te spelen. Als “rolmodel” koos Caine… prins Philip (de Engelse uiteraard, die van ons moest nog geboren worden). Eén van diens typische houdingen was wandelen met de handen op de rug “iets wat alleen heren die er zeker van zijn dat anderen hun verdediging op zich nemen, zich kunnen permitteren”. De 2.000 figurerende Zoeloes werden overigens geleid door Buthelezi, de latere leider van de Inkatha-beweging.
De romantiek was echter niet dood in de jaren zestig en daarvoor zorgde vooral Omar Sharif in “Dr.Zhivago”, terwijl in “Zorba the Greek” niemand minder dan Anthony Quinn de eerste blote mannenkont uit de filmgeschiedenis mag tonen. Iets wat op dit moment schering en inslag is: Michael Douglas en William Baldwin laten haast geen enkele film voorbijgaan om zich eens van hun beste zijde te tonen…
Sharif en Quinn zijn zowat de meest exotische figuren die tot nu toe in dit lijstje zijn opgedoken, de afwezigheid van zwarte acteurs is zonder meer opvallend. Dat is echter niet toevallig. Zelfs Harry Belafonte wekte in “Island in the sun” de woede van producer Darryl Zanuck op, omdat de zwarte Belafonte het waagde (nààst het doek, want óp het scherm was het zéker ondenkbaar) met de toen 24-jarige Joan Collins te rotzooien.
Het moet dan ook niet verbazen dat als Poitier in 1961 met Paul Newman de hoofdrol speelt in de jazzfilm “Paris Blues” van Martin Ritt, als zij in Parijs met de meiden gaan scharrelen, de blanke Newman het wel met even blanke Joanne Woodward moet doen en de zwarte Poitier met de zwarte Diahann Carroll. Ook in het werkelijke leven waren het trouwens twee koppels.
In 1967 is er anderzijds dus “Guess who’s coming to dinner” van Stanley Kramer. Ondanks het feit dat het hier een deftig burgerlijk huwelijk betreft (ik geloof zelfs dat ze mekaar “respecteren” vooraleer te trouwen) veroorzaakte deze film toch een schandaal, omdat seks tussen blank en zwart nog altijd ophef maakte in die tijd. En zeggen dat de zwarte in de film een geneesheer is! Bovendien wordt die rol vertolkt door Sidney Poitier! Maar dat is juist het merkwaardige: de schone jongen Sidney Poitier heeft nooit een erotische scène mogen spelen, laat staan met een blanke vrouw. Dat taboe wordt uiteindelijk doorbroken door een mindere god, Jim Brown, die in de western “Hundred rifles” van Tom Gries uit 1969 eens mag stoeien met Raquel Welch. Ook nu zou Poitier weer de film in realiteit omzetten, zij het met enkele jaren vertraging, want pas in 1976 trouwde hij met de blanke actrice Joanna Shimkus.
Ondertussen zijn er natuurlijk tal van “zwarte” films gedraaid met Spike Lee op kop, maar omdat die dan weer racistisch zijn vanuit het andere standpunt (alle blanken zijn slecht) heeft dit er niet toe geleid dat er ondertussen een zwart seks-symbool zou zijn opgestaan voor Westeuropese vrouwen. Zelfs Denzel Washington, Wesley Snipes of Eddie Murphy niet! (En het gele ras is al helemaal het probleem: in de oertijden van de cinema was er wel Sessue Hayakawa, maar die zou het verkorven hebben voor al zijn rasgenoten die na hem kwamen; John Lone b.v. spreekt in “The last emperor” wel aan, maar het feit dat hij in “M.Butterfly” een travestie speelt, beklemtoont juist het ambiguë aspect waarmee westerse tegen oosterse mannen aankijken.)
Toch was er op het einde van de jaren zestig een doorbraak op seksueel gebied: in 1969 waren de eerste penissen op het scherm te zien! Die van Robert Forster in “Medium Cool” klopte Alan Bates en Oliver Reed in “Women in love” met een neuslengte. Dat het zo lang heeft geduurd vooraleer er mannelijk naakt was te zien en dat het eigenlijk nooit “populair” is geworden, is “wetenschappelijk” verklaarbaar. Dat mannen seksueel opgewonden geraken bij het zien van vrouwelijk bloot, kan worden vastgesteld door een verwijding van de pupillen. Nu, bij vrouwen gebeurt dit wel als een man in een zwembroek of zo te zien is, maar niet als hij helemaal bloot is. De “verklaring” zou zijn dat het zien van een penis door een vrouw als “bedreigend” wordt ervaren.
Maar ’69 is niet enkel “l’année érotique”, de meeste films die dat jaar worden uitgebracht, zijn immers nog gedraaid in 1968, het jaar van politiek protest, zij het dat dit vaak op het seksuele vlak werd doorgetrokken zoals in “If” (Lindsay Anderson) of “Easy rider” (Dennis Hopper & Peter Fonda). Uit deze laatste film kwam Jack Nicholson heel duidelijk naar voren, terwijl Malcolm McDowell uit “If” ook goed op weg was om een heuse vedette te worden, zeker wanneer hij kort nadien in “A clockwork orange” was te zien. Toen hij echter de titelrol vertolkte in “Caligula” van Tinto Brass en de film werd verboden omwille van obsceniteiten, was zijn succescarrière afgelopen.
In Frankrijk maakte een ander duo opgang. In “Les valseuses” van Bertrand Blier ontdekte men Gérard Depardieu en vooral Patrick Dewaere maar op seksueel gebied valt daar toch iets bij op te merken. Zowel in deze film als in de opvolger, “Préparez vos mouchoirs” hebben Depardieu en Dewaere te maken met een meisje dat seksueel bij hen niet aan haar trekken komt (resp. Miou-Miou en Carol Laure). Niet bepaald een scenario dat hun erotisch imago in de verf zet, dus, zeker niet als Miou-Miou uiteindelijk “ontbolstert” bij een wat zwakzinnige jongeman en Carol Laure zelfs bij een vroegrijp knaapje.
DE JAREN TACHTIG
De jaren tachtig begonnen eigenlijk al in 1977. Toen reveleerde “Saturday night fever” van John Badham plotseling een heel ander soort van seks-symbool. John Travolta was in zijn privé-leven heel onzeker over zichzelf (typisch is dat hij steeds verhoudingen had met oudere vrouwen die hem konden “bemoederen”), maar op het scherm moest hij een nieuw soort “cool” uitstralen, heel verschillend van het Engelse flegma. Amerikaans tot en met. Dus ook minder briljant, minder intelligent, om niet te zeggen een beetje simpel of onnozel.
Het succes van Travolta was dan ook niet van lange duur. Voor “Grease” zette men nog voor hem ene Richard Gere opzij, maar enkele jaren later nam deze onweerstaanbaar weerwraak door John Travolta zo maar eventjes twee keer in de wind te zetten met “American gigolo” en “An officer and a gentleman”. Deze rollen waren Travolta nog wel eerst aangeboden, maar hij sloeg ze af om in ondingen als “Moment by moment” en “Two of a kind” te gaan optreden. Voor “Raiders of the lost arc” werd hij te duur bevonden. Toen daarna zijn vriendin en zijn moeder kort na elkaar stierven, hield Travolta het een tijdje voor bekeken, maar hij slaagde er niet meer in terug te keren. Tot hij, op voorspraak van Emma Thompson, door Quentin Tarantino werd gevraagd voor “Pulp fiction”.
In 1981 was er “Body heat” met William Hurt en twee jaar later “An officer and a gentleman” (Taylor Hackford), macho en militaristisch. Nog in 1983 treden twee andere snotneuzen voor het eerst op het voorplan: Tom Cruise in “Risky business” (Paul Brickman) en Rob Lowe in “Oxford blues” (Robert Boris). Lowe was weer zo’n acteur die met zijn onstuimig privé-leven zijn carrière om zeep heeft geholpen (**), vooral als hij het lef heeft zijn gesjoemel met seks-video’s bovendien ook in een film te verwerken, “Bad influence”. In deze laatste film brengt hij James Spader op het slechte pad. Spader is overigens ook een typisch voorbeeld van een “onhandig” seks-symbool, zeker na “Sex, lies and videotapes” en “White palace”. Hierin geeft hij zich altegaar over aan Susan Sarandon, het voorbeeld bij uitstek van de dominerende vrouw, zoals ze dat kort daarvoor bij Tim Robbins (overigens haar partner in het “normale” leven) had gedaan in “Bull Durham”. In deze film is Kevin Costner wél een waardige tegenpartij voor haar.
Tom Cruise zou vooral vanaf 1986 met “Top gun” (Tony Scott) hot stuff worden, ook al blijf ik hem een baby-face vinden, net zoals Matthew Broderick (“Ferris Bueller’s day off”), Michael J.Fox (“Bright lights, big city”), Matt Dillon (“Singles”) of Keanu Reeves en de te vroeg gestorven River Phoenix (beiden in “My own private Idaho”).
In hetzelfde jaar van “Top gun” is er ook “9 1/2 weeks” (Adrian Lyne), waaraan Mickey Rourke (m.i. totaal ten onrechte) een reputatie te danken heeft. Van dezelfde orde is Bruce Willis die daarna te zien was in de zoveelste erotische thriller, “The color of the night”, waarin hij Jane March (“L’amant”) aan een body check onderwerpt.
Maar ik neem aan dat vrouwen nog steeds eerder Harrison Ford verkiezen, vooral dan in “Witness”, zij het dat het Indiana Jones-personage uiteraard ook een erotische uitstraling heeft. In een uiterst leuke scène in “The last crusade” geeft Sean Connery trouwens expliciet de fakkel door aan Ford, namelijk als de Duitse spionne in diens oor fluistert dat ze de nachten met hem nooit zal vergeten, antwoordt Connery, die denkt dat het voor hem bedoeld is: “Ik ook niet”.
Voor de SF-thriller “The arrival” (ook gekend onder de titel “Shockwave”) kreeg Charlie Sheen in 1996 150 miljoen frank! Dat was tien keer zoveel als de rekening die hij nog open had staan in het bordeel van Heidi Fleiss! Voor velen was dit een teken aan de wand dat een catastrofe niet lang meer kon uitblijven in Hollywood. Als men nu ook al mislukkelingen als Sheen zoveel ging betalen! Sheen zelf trok het zich niet aan: hij richtte een eigen firma op, EMA, wat officieel staat voor “Entertainment Media Associates”, maar Sheen bedoelde eigenlijk: “Eat my ass” (lik mijn reet).
Referenties
Ronny De Schepper, “Als hij ook kan praten, neem ik hem”, Steps magazine oktober 1994
Ronny De Schepper, “Als hij ook kan praten, neem ik hem”, Nitro januari 1998
Ronny De Schepper, De grote verleiders van het witte doek, Film december 1999
(*) Randolph Scott, zo staat er in Movie Makers, werd geboren in 1903, als hij sterft in 1987 blijkt hij echter 89 te zijn!
(**) Alhoewel: “Women love a bastard, especially one with brains and balls” (Clare Boylan in The Sunday Times van 2/10/1994)