“Is eenzaamheid dan de drijfveer voor onze daden, mijn vriend? Is dat de ware motivatie van de ‘kunstenaar’? Een bestaanskreet uiten. Sommigen gaan misschien letterlijk krijsen, of brengen het melodieuzer over, anderen drinken of schrijven en nog anderen denken aan zelfmoord als het ultieme middel om de aandacht op zich te vestigen… Hoe pijnlijk bewust zijn wij er ons van dat de mens niet in staat blijkt in werkelijke communicatie te treden met een ander… Wij kiezen niet, mijn vriend, wij worden gedreven; wij nemen geen verstandige beslissingen en als we dat zouden doen is de enige verstandige beslissing die we moeten nemen, daar vooral een eind aan te maken.” (p.5) Zo begint Anne Riemeers het verhaal van haar scheiding, maar vooral van haar huwelijk, het verhaal van haar leven, maar vooral van haar niet-leven. Een verhaal van “Liedjes zingen op de fiets”, maar vooral van huilen op de fiets.
Neem daarbij nog dat dit boek is uitgegeven door Kritak en je hebt meteen een interessant uitgangspunt.
Immers, is dit het nieuwe Grote Verdriet van “links”? Het begin van het ik-tijdperk?
Of is het integendeel de prelude tot de zoveelste symfonie van Klitoria, een variatie op het thema: “Meer zon, minder mannen”?
Of is het misschien een gewone “roman”. Een afrekening in de stijl van Dolores Thijs’ “Vrouwenval”?
Het antwoord is driemaal neen.
Neen, dit is niet de blues van Anne Riemeers alleen. Dit is de blues van een hele generatie. De blotevoetengeneratie die met kransen behangen in leegstaande boerderijtjes ging wonen en konijnen en kinderen kweekte. En vooral vrouwen uitwisselde als betrof het prentjes uit chocoladerepen.
Neen, dit is geen enggeestig pamflet van een vrouw die door haar man schandelijk werd tekort gedaan en die zich dan meteen maar door àlle mannen schandelijk tekort gedaan voelt. Hoe zwart ex-echtgenoot Jan ook wordt afgeschilderd, het wordt nooit veralgemeend naar alle Jannen, laat staan mannen, toe.
En neen, het is ook geen roman à la Dolores Thijs, die ik overigens bijna onrecht heb aangedaan door haar “rancuneus” te noemen. Want als Dolores rancuneus was, in welke termen moet ik dan over dit vernietigend boek spreken?
Maar dat is natuurlijk niet de reden waarom ik dit geen roman zou noemen. Zelfs geen “realistische”. Indien ik het een roman zou vinden, dan zou ik er trouwens meteen het label “realistisch” afhalen. Dan zou ik zeggen: ’t is overdreven, ’t is miserabilisme.
Er wordt in het boek immers aan de lopende band gestorven, bij voorkeur nog aan kanker en as het effe kan zijn er ook nog een paar kinderen bij. Verder worden mooie meisjes de benen afgereden door dronkelappen en eindigt het huwelijksfeest van Anne en Jan (o symboliek!) in een vechtpartij in pure wildwest-stijl.
Te gek dus om een roman te zijn, dit kan enkel het leven zelf zijn. (Wat overigens bevestigd wordt door het afgrijselijke “verhaal” van de hoevebrand waarin twee kinderen omkomen, een tragedie die ik van nabij heb gevolgd en waardoor ik trouwens het boek kan situeren in de omgeving van mijn eigenste geboortedorp, Temse. Surfend op het internet heb ik zelfs vastgesteld dat Riemeers – het is een pseudoniem – nog de vrouw is geweest van Bart Plouvier. Dat betekent daarom natuurlijk nog niet dat hij “Jan” zou zijn.)
Wordt het nu echter stilaan geen tijd om een “korte inhoud” te geven?
Ach, wat “korte inhoud”? Kennen we die niet allemààl? Van het tot over de oren verliefd zijn, over de uiterlijke bevestiging daarvan in het huwelijk, naar het weer uit elkaar glijden, het naast elkaar bestaan, het onbegrip, de verachting, de breuk en het weer van voorafaan beginnen? (“Ik moet van begin af beginnen” is de laatste zin van het boek, maar Paul van Ostayen zegt het nóg poëtischer, nóg echter: “Ik wil naakt zijn en beginnen”.)
Zelfs de nevenintriges zijn bekend: de jaloezie, het onbegrip van de ouders, het schuldgevoelen tegenover de kinderen.
Toch is dit een boek dat je moet lezen. Of dat je niet moet lezen. Als je geen boodschap hebt aan de inleidende citaten, laat je het beter zo. Maar ik had die wél.
Het is een kreet van iemand achter de muur, the wall.
En net als Pink Floyd roept ze wanhopig: “Is there anybody out there?”
Je hoeft natuurlijk niet te antwoorden, als je niet wil… Misschien voel je je goed in een knusse relatie en denk je: houen zo. En dan kan dit boek inderdaad troeblerend werken. Want wie zonder zonden is…
Maar misschien zit je integendeel met dezelfde vragen of met onbevredigende antwoorden. Een echt antwoord zal je hier dan ook niet in vinden, maar ik vraag me af of een mens dat ooit vindt, zingt Zjef Vanuytsel. De lectuur werkt in dat geval alleszins even therapeutisch voor de lezer als het neerschrijven voor de schrijfster.
Maar is dit ook een “goed” boek, literair gesproken dan? Want, om Harry Mulisch te parafraseren, het talent van een auteur blijkt niet uit wat hij of zij al dan niet heeft meegemaakt, maar uit wat de lezer meemaakt.
En dus: neen, dit is geen “goed” boek. Daarvoor is het (bewust) te eenzijdig, te extremistisch, te persoonlijk geëngageerd (vooral de dagboekfragmenten). Maar het is wel een interessant boek. Zeer zeker zelfs.
Maar ik hoop dat je dàt al had begrepen…
Referentie
Ronny De Schepper, Huilen op de fiets, De Rode Vaan nr.1 van 1983