De Amerikaanse filmregisseur Martin Scorsese, die nog bij leven en welzijn al de status van legende heeft bereikt, viert vandaag zijn tachtigste verjaardag. Verder gaand op dat elan, denk ik soms van mezelf dat ik een fan ben van gans zijn werk. Maar dat blijkt uiteindelijk toch niet zo te zijn. Hoogtepunten wisselen zich in mijn ogen af met ontzettende dieptepunten…
“Don Siegel zei ooit: toon in de eerste scène alles waartoe je personage in staat is. Voor mij is dat zo goed als een axioma geworden.” Aldus Martin Scorsese (New York, 17/11/1942) in Humo. Als dat inderdaad zo is, wat doen we dan met de openingsscène van het verwar(ren)de “Shutter Island” (2010)? Daarin kotst “detective” Leonardo DiCaprio immers zijn ziel uit zijn lijf. Dat ik aanhalingstekens plaats rond het qualificatif “detective” heeft natuurlijk een reden, net als het feit dat ik het hoofdpersonage benoem met de naam van de acteur in plaats van met zijn “echte” naam. Omdat er dus redenen zijn om de aanhalingstekens hier kwistig rond te strooien dus. Een beetje teveel om goed te zijn, als je ’t mij vraagt. Dat m.a.w. “Shutter Island” een “verwarrende” film is, is een compliment, maar dat het tegelijk ook een “verwarde” film is, is dat uiteraard niet…
Maar goed, in dat interview met Humo leren we ook nog dat de lievelingsfilms van Scorsese zijn: “The searchers” van John Ford, “Citizen Kane” van Orson Welles, “The red shoes” van Michael Powell, “Otto e mezzo” van Federico Fellini en “Il Gatopardo” van Luchino Visconti. Van zijn eigen films houdt hij het meest van “Goodfellas” (waarvoor hij toch zo graag een oscar had gekregen), al kan hij eigenlijk niet naar zijn eigen werken kijken, omdat ze te autobiografisch zijn. (Het interview dateert uit de tijd van ver vóór “Shutter Island”, dus dat zullen we in dit geval ook maar onder de mat vegen.)
THE LAST TEMPTATION OF CHRIST
Maar daarom misschien dat “The last temptation of Christ” (1988) een uitzondering is, al wou Scorsese eigenlijk priester worden en dat is er ook goed aan te zien. The script for this film sat in the office of Martin Scorsese’s lawyer for at least five years prior to being made. Although Scorsese thought the film could be brilliant, he was concerned how the public might respond to the finished film. His lawyer agreed the script was brilliant and very “brave”, but advised against making the movie, because he did not think moviegoers were ready for such a story. Universal Pictures agreed to produce the film if Scorsese then did a commercial film. That was Cape Fear (1991). Director Martin Scorsese first read Nikos Kazantzakis’s novel “The Last Temptation of Christ”, after being given a copy by Barbara Hershey, while he was directing her in Boxcar Bertha (1972), his second feature film. When she read in a trade paper many years later that Scorsese was finally getting the opportunity to direct a film adaptation, she begged him to let her play the role of Mary Magdalene. To make sure she didn’t feel that he was giving her the part as a favor for having recommended the book, he made her audition.
To get the film made, director Martin Scorsese offered to shoot the picture in a minimal fifty-eight days for a mere $7 million, which was half of its original budget when the picture was being developed at Paramount Pictures, upon which the Universal Studios greenlit the production. Due to the time constraints for principal photography, Scorsese developed a “minimalist aesthetic”, many scenes were improvised and worked out on the run with little rehearsal and preparation. Scorsese once commented: “We worked in a state of emergency.”
The film attracted controversy not only in the United States, but also internationally due to the frontal nudity (especially from Jesus) in the crucifixion scenes, and the strong implication that Jesus had a sexual relationship with Mary Magdalene. This movie was judged so controversial by some French fundamentalist Catholics that they went as far as torching a couple of cinemas releasing the film, in Paris and Besançon, causing one death and several serious injuries among the audience. Due to several threats from religious groups, Martin Scorsese had to be accompanied by bodyguards during public appearances for a while after the movie’s release. It was also the only Martin Scorsese film to ever get nominated for the Razzie Awards. (IMDb)
CAPE FEAR
Maar ook in “Cape Fear” heeft hij eigenlijk een beetje het verhaal van Job in gebracht, nl. Job die door God op de proef wordt gesteld. Eigenlijk was dit een remake van de film van Jack Lee Thompson met Robert Mitchum als “de slechte”, Gregory Peck als “de goede”, Telly Savalas als de privé-detective en met muziek van Bernard Herrmann. Het grootste verschil met de remake van Martin Scorsese is dat op het einde Mitchum niet wordt gedood, maar dat hij gevangen wordt genomen met het vooruitzicht op levenslang (omdat hij de agent heeft gedood die het gezin moest beschermen), wat eigenlijk een veel betere straf is voor hem dan de doodstraf, zoals Peck het stelt.
LITTLE ITALY
Martin Scorsese debuteerde met een regieproject dat hem werd gegeven door de vroege onafhankelijke filmmaker Roger Corman, Boxcar Bertha. Regisseur John Cassavetes vertelde hem nadat hij Boxcar Bertha had voltooid: “Je hebt zojuist een jaar van je leven besteed aan het maken van een stuk stront.” Dit inspireerde Scorsese om een film te maken over zijn eigen ervaringen. Cassavetes zei tegen Scorsese dat hij zoiets moest doen als Who’s That Knocking at My Door, wat Cassavetes leuk vond.
“Who’s that knocking at my door” (later vooral bekend als “I call first”) was zeer Europees (Godard!) van sfeer. De inhoud is echter typisch “Little Italy”, want Harvey Keitel speelt J.R., een soort alterego van Scorsese, die zo katholiek is dat hij met een Franssprekend meisje uit New York (Zena Bethune) niet naar bed wil vóór het huwelijk. Zijn wereld stort dan ook in elkaar wanneer hij hoort dat ze door haar vorige vriend werd verkracht, omdat het tevens ook een kritiek op de American dream inhoudt en over het algemeen een ‘mal de vivre’ weerspiegelt, zoals in “Alice doesn’t live here anymore”, de volgende film van Martin Scorsese.
Maar eerst draaide de snel pratende, astmatische jonge Amerikaanse filmer de kruimelgangsterkroniek “Mean Streets”. Mean Streets was gebaseerd op gebeurtenissen die Scorsese bijna dagelijks zag toen hij opgroeide in Little Italy in New York City. Het scenario begon als een voortzetting van de personages in Who’s That Knocking. Scorsese veranderde de titel van Season of the Witch in Mean Streets, een verwijzing naar Raymond Chandlers essay ‘ The Simple Art of Murder ‘, waarin Chandler schrijft: “Maar door deze gemene straten moet een man gaan die zelf niet gemeen is, die noch bezoedeld is, noch bang.” Scorsese verklaart in zijn essay getiteld “Il Maestro: Federico Fellini and the lost magic of cinema”, gepubliceerd in Harper’s Magazine in maart 2021, dat de film geïnspireerd was door Fellini’s I vitelloni (1953).
Scorsese stuurde het script naar Corman, die ermee instemde de film te steunen als alle personages zwart waren. Deze film kwam immers uit tijdens het hoogtepunt van de zogenaamde blaxploitation-cinema. Films als Shaft (1971) en Cleopatra Jones (1973) waren een ware rage. Scorsese wilde de film graag maken, dus overwoog hij deze optie, maar actrice Verna Bloom regelde een ontmoeting met potentiële financier Jonathan Taplin, de roadmanager van The Band. Taplin vond het script leuk en was bereid de $ 300.000 die Scorsese wilde inzamelen te betalen als Corman schriftelijk beloofde de film te distribueren. De blaxploitation-suggestie liep gelukkig op niets uit toen financiering van Warner Bros. hem in staat stelde de film met Italiaans-Amerikaanse karakters te maken. Hoewel velen dit beschouwen als de typische film uit New York City, is er eigenlijk maar heel weinig van opgenomen. Veel scènes, waaronder de beroemde scène in de poolzaal, zijn opgenomen in Los Angeles met behulp van de filmploeg van Roger Corman.
Francis Ford Coppola die “bijdroeg” aan de begroting van de film, schrijft online dat hij Scorsese $ 3000 leende toen de maffia hem neersloeg omdat hij het San Genaro Festival als achtergrond gebruikte zonder “toestemming”. De maffia gebruikt het all-cash-festival om geld wit te wassen van hun onrechtmatig verkregen winsten.
De film werd in de jaren tachtig door de BBC verboden vanwege het grove taalgebruik en het geweld. Het woord “fuck” en zijn afgeleiden worden 52 keer gebruikt. Ten tijde van het uitkomen van de film was dit het hoogste in de geschiedenis, totdat het werd overtroffen door The Last Detail, dat amper twee maanden later uitkwam. Vaak voorkomende godslastering zou een handelsmerk worden in veel films van Martin Scorsese. Volgens Martin Scorsese concentreerde de film zich op het religieuze conflict van zijn alterego Charlie en het effect ervan op diens wereldbeeld. Nadat Harvey Keitel was gecast als Charlie en Robert De Niro als Johnny Boy, wilden ze van rol wisselen, maar Scorsese verzette zich daar terecht tegen.
Scorsese gebruikte voornamelijk vintage popsongs als soundtrack voor de film, een revolutionaire zet in die tijd. Martin Scorsese gebruikte hiervoor een groot deel van zijn eigen persoonlijke platencollectie. Het vrijmaken van de nummers voor gebruik in de film kostte uiteindelijk ongeveer de helft van het budget, maar de openingstitel met “Be My Baby” van de Ronettes wordt beschouwd als een van de meest memorabele momenten uit zijn carrière en volgens criticus Owen Gleiberman “misschien wel het beste gebruik van een popsong in de geschiedenis van Hollywood”. Scorsese verklaarde in een voorwoord bij de film tijdens de uitzending van TCM op 17 september 2018 dat de setting van het verhaal ongeveer 1963 was. Dat klopte dus uitstekend voor de openingsscène, maar vlak daarop gebruikt hij reeds “Jumpin’ Jack Flash” uit 1968. Ook in “Harvey Keitel – The first documentary – The success of Mean Streets” (beschikbaar op YouTube) is het openingsnummer “Jumpin’ Jack Flash” van The Rolling Stones. Vele jaren later (2008) regisseerde Martin Scorsese “Shine a Light”, een “rockumentary” over de band.
De film werd de revelatie van het alternatieve festival in Cannes, de Quinzaine des Réalisateurs. Nochtans was de film bij de eerste release geen succes, ondanks goede recensies en de lovende kritieken die hij kreeg op het filmfestival van New York in 1973 (Robert de Niro kreeg een prijs voor beste bijrol). Producent Taplin en regisseur Scorsese dachten dat de studio, vanwege het kleine financiële belang van Warner Bros. in de film, de film niet genoeg had gepromoot. WB was meer geïnteresseerd in hun producties met een groot budget, zoals ” The Exorcist“, dat ongeveer twee maanden later werd uitgebracht.
In 1976 geeft jury‑voorzitter Tennessee Williams in Cannes een curieuze persconferentie waarin hij het geweld in de geselecteerde films aanklaagt. Een weekje later wint de brutaalste film uit de selectie, “Taxi Driver” van Martin Scorsese, de Gouden Palm. Nog later krijgt Scorsese er voor “After hours” (1985) de regieprijs.
“New York, New York” (1977) met Liza Minnelli, Robert DeNiro, Lionel Stander, Barry Primus en Mary Kay Place is het verhaal van een egoïstische en weerzinwekkend arrogante saxofonist (DeNiro), die een zangeresje (Minnelli) ontmoet. De film schetst hun relatie tegen de achtergrond van hun strijd om het te maken binnen de muziekbusiness. De vaak onderschatte en spectaculaire musical “New York, New York” wordt in Scorsese’s handen een ode aan het genre van de bigband musical uit de jaren veertig en vijftig. De derde protagonist is de stad New York, een gestileerde versie van Manhattan, opgeroepen in overduidelijke nepdecors.
Daarna volgde “The last waltz”, een registratie van het afscheidsconcert van The Band op initiatief van groepslid (leider?) Robbie Robertson. Deze deed bewust een beroep op Martin Scorsese, omdat deze reeds had meegewerkt aan “Woodstock” en “Elvis on Tour”. En toch wordt er geen gebruik gemaakt van split-screen in deze film! (Applaus!) Wel een sobere camerabegeleiding (zo veel mogelijk met vaste camera’s) met een mooie cadrage, voor zover dit mogelijk is bij die deksels onverwachts bewegende rockmusici.
Een “muzikale” montage (de beeldwisseling verandert naargelang er iemand invalt) rondt het geheel volmaakt af. Volgens mij kon het niet perfecter, wat echter niet wil zeggen dat het een perfecte film is.
Het gelul terzijde gelaten, kom ik steeds meer tot de bevinding dat het filmen van rock onbegonnen werk is. Zelfs de “absolute” film van Adrian Maben, “Pink Floyd at Pompei” faalde hierin. Maar binnen zijn mogelijkheden is “The Last Waltz” best te genieten.
CAPE FEAR
De remake van “Cape Fear” (1992) was oorspronkelijk bedoeld voor Steven Spielberg. Het originele scenario is immers ook een typisch Spielberg-gegeven: de “goede” familie die wordt bedreigd door de “slechte” buitenstaander. Toen Martin Scorsese het project overnam (enerzijds omdat hij het wel een uitdaging vond eens een thriller te verfilmen, maar anderzijds vooral omdat hij een kassucces nodig had, zijn films mochten tot dan toe immers bewierookt worden, veel geld hebben ze niet opgebracht), eiste hij dan ook dat dit aspect zou worden herschreven. Hij liet het huwelijk helemààl niet zo vlot verlopen en met de dochter zijn er ook al problemen. In de oorspronkelijke film is de scène tussen de dochter en de “wreker” trouwens een ordinaire achtervolgingsscène, maar Scorsese maakte er dus deze prachtige verleidingsscène van, omdat deze geestelijke “verkrachting” volgens Scorsese bijna even erg is als een “gewone”. Overigens is het juist in déze scène dat Juliet Lewis zo groots is.
Scorsese wou eigenlijk priester worden en dat is er ook goed aan te zien. In “Cape Fear” heeft hij eigenlijk een beetje het verhaal van Job verwerkt, nl. Job die door God op de proef wordt gesteld. De tatouages zijn wel een idee van Robert de Niro, die zich zoals gewoonlijk goed had gedocumenteerd. “Cape Fear” (alhoewel het een eigennaam is, betekent het niet toevallig “Kaap Angst”) zit inderdaad veel dichter tegen de “het kan mij ook gebeuren”-theorie aan. Uiteraard zijn wij niet allemaal succesvolle advocaten die door achterhouding van “verzachtend” bewijsmateriaal een zware crimineel voor twintig jaar achter de tralies hebben gedraaid, maar de blinde wraakgedachte die aan de basis van déze film ligt, is wel een reële schrik van ieder van ons.
Robert de Niro verkiest in deze film namelijk het leven van advocaat Nick Nolte serieus overhoop te halen, boven de tweede kans die hij zelf krijgt in dit leven. De geestelijke en lichamelijke opleiding die hij tijdens zijn gevangenschap heeft genoten, gebruikt hij niet als een middel tot persoonlijke verrijking (materieel of spiritueel), maar enkel in functie van een allesvernietigende wraak. Het levend geworden tegendeel van het gezegde “mens sana in corpore sano” (een gezonde geest in een gezond lichaam). En dat kan op eender welk niveau inderdaad altijd gebeuren. Om het nog maar bij het zeer banale te houden: je wil eens een glas gaan drinken en een dronkaard valt je lastig. Of je hem nu negeert of niet, je avondje uit is volledig verpest. Dat is eigenlijk de kern van de thriller: banale gebeurtenissen worden uitvergroot en juist daardoor overwinnen wij onze angst voor de banaliteit van elke dag. “Er gebeuren heus wel erger dingen dan dat.” Vandaar ook dat de thriller, uiteraard met Meester Hitchcock op kop, daar zo prachtig voor geschikt is. Beter dan het melodrama dat deze gevoelens eerder aandikt (zoals een schilder die meer verf gebruikt) en daardoor vaak op de grens van het welvoeglijke balanceert. Ik denk aan de Franse film “Cela n’arrive qu’aux autres” (over een kind dat verongelukt) en zelfs aan successen als “Kramer versus Kramer” (echtscheiding) en “Love story” (kanker).
THE AGE OF INNOCENCE
Vele jaren daarna kwam “The age of innocence” (1993) als illustratie van het grote succes van de Chinese films met hun trage ritme, hun ingehouden passie en hun grote aandacht voor de vorm en de weerslag daarvan op de westerse filmproductie. De titel wordt in het Nederlands vertaald als “De jaren van onschuld”, wat dus op de leeftijd van de hoofdpersonages lijkt te slaan. Aangezien ze niet zo “onschuldig” blijken te zijn (op uitzondering van Winona Ryder zijn ze trouwens niet eens zo jong), vind ik persoonlijk dat het beter zou vertaald worden als “Het tijdperk van onschuld” en daarmee zou je dan de wereld kunnen omschrijven die door de Eerste Wereldoorlog definitief tot het verleden doet behoren. Hoe dan ook, het is vooral Michelle Pfeiffer, die hier een schitterende acteerprestatie weggeeft, terecht werd ze dan ook genomineerd als beste dramatische actrice. Wellicht is het door haar vertolking in “Liaisons” dat Martin Scorsese op het idee kwam om haar te casten in zijn eerste kostuumfilm, “The age of innocence” naar de roman van Edith Wharton, waarmee ze in 1920 als eerste vrouw de Pulitzer Prize won en die zich afspeelt in het laatste kwart van vorige eeuw. Scorsese beklemtoont het literaire karakter trouwens door Joanne Woodward als “voice-over” te gebruiken.
De film had al in 1992 moeten zijn klaargekomen, maar Columbia was zo enthousiast over de rushes dat Scorsese meer tijd kreeg om zijn film tot in de puntjes af te werken. Dat had hij trouwens nodig want door het overlijden van zijn vader had hij ook veel tijd verspeeld (de film is trouwens aan zijn vader opgedragen). Volgens Julie Burchill past hij in de “safe sex”-films, die een antwoord willen zijn op de rage van de “erotische thrillers”. Films waarin “het” niét wordt gedaan (cfr. ook “The remains of the day” en “The piano” – alhoewel), maar die juist dààrom zo sexy zijn. Pfeiffer, die in de symbolische rode jurk de “outcast” mag spelen, kreeg als tegenspelers Winona Ryder en Daniel Day-Lewis toegewezen. Daniel Day Lewis biedt haar wel degelijke repliek, maar hij is wel een beetje het slachtoffer van het feit dat hij op het einde wél in de toekomst wordt geprojecteerd met een ouder makende make-up. Zijn “onnozel” (lees: onschuldig, of misschien toch niet helemaal) vrouwtje Winona Ryder doen ze dat overigens ook even aan in een totaal overbodig camera-shot. Robert Sean Leonard mag op het einde immers even verschijnen als zoon van Lewis en Ryder! De film werd genomineerd voor een golden globe als beste film en Scorsese als beste regisseur, maar uiteindelijk was het enkel Winona Ryder die er één kon bemachtigen als beste vrouwelijke bijrol.
Het is vrij ongelooflijk, maar één van de favoriete films van Martin Scorsese is “El Cid” van Anthony Mann uit 1961. Martin Scorsese, who called it “one of the greatest epic films ever made”, was one of the major forces behind the 1993 restoration and re-release.
CASINO
In 1995 volgde dan “Casino” met een zeer lange “documentaire” aanloop, waarbij men reeds lang zou afgehaakt hebben, mocht de film niet geopend zijn met een ontploffing van de wagen waarin hoofdvertolker Robert de Niro zat. Maar zelfs die spanningsboog kan niet worden aangehouden, ondanks uitstekende acteerprestaties van de Niro, Sharon Stone en Joe Pesci. Een hele lange film, die je na afloop uitgeput naar adem doet snakken en je met de indruk achter laat dat je je hele avond hebt verkwist, terwijl er zoveel nuttiger dingen te doen waren en betere films om naar te kijken.
Dat is min of meer ook het geval bij “Gangs of New York” uit 2002, waarbij het uitzinnige geweld mij een eerste keer zelfs deed wegzappen, maar enkele jaren later heb ik hem dan toch een tweede kans gegeven. Toch was de film een kassucces en werd genomineerd voor tien Oscars, waarvan er uiteindelijk wel geen enkele gewonnen werd. Maar de film werd wel het begin van verscheidene samenwerkingen met Leonardo DiCaprio. Martin Scorsese first became interested in working with Leonardo DiCaprio on Robert De Niro’s recommendation. De Niro had worked with the young actor on This Boy’s Life (1993) and had been thoroughly impressed with his talent. Het betekende in zekere zin ook de terugkeer van Scorsese zelf na de minder succesvolle films Kundun (1997) en Bringing Out the Dead (1999).
THE INVENTION OF HUGO CABRET
In 2011 draaide hij “Hugo” naar “The Invention of Hugo Cabret”, een Amerikaans kinderboek van auteur Brian Selznick uit 2007, maar net als het boek wil het eigenlijk een hulde zijn aan de Franse filmmaker Georges Méliès (gespeeld door Ben Kingsley). Asa Butterfield is een overtuigende Hugo Cabret (hadden ze voor “Thuis” maar dergelijke child actors!) en Chloë Grace Moretz een nog innemender Isabelle als zijn vriendinnetje, maar de show wordt gestolen door Sacha Baron Cohen als Gustave van de spoorwegpolitie. Hij geeft hier een formidabele imitatie van Arthur Bostrom als officer Crabtree in de televisieserie “‘Allo ‘Allo” (“good moaning!“). De liefde die Scorsese het medium film in het algemeen en Georges Méliès in het bijzonder toedraagt, komt goed over, maar in zijn geheel is de film toch te veel een soort van kinderfilm, een genre dat net iets te licht is voor iemand als Martin Scorsese. Technisch is de film wel een kunststukje (vooral het decor van Dante Ferretti): the opening track shot of the city of Paris ending at the Gare Montparnasse was the very first shot designed and it took one year to complete. It required 1000 computers to render each frame required for the shot. En dan heb ik het zelfs nog niet eens in 3D gezien, zoals het oorspronkelijk was bedoeld!
THE WOLF OF WALL STREET
Oh ja, in tegenstelling tot de meeste personages in de film heeft Hugo Cabret nooit echt bestaan. Dat was merkwaardig genoeg wel het geval met Jordan Belfort, die het onderwerp was van “The wolf of Wall Street” (opnieuw gespeeld door Leonardo DiCaprio). Meer zelfs, hoe ongelooflijk het ook lijkt, de film is zelfs gebaseerd op zijn autobiografie! Eigenlijk was dit een film waarvan ik op voorhand wist dat hij me tegen de borst zou stuiten (ik gebruik opzettelijk deze uitdrukking), maar aangezien Peter Sagan dat op de borst kloppen had gebruikt als één van zijn fameuze overwinningsgebaren wilde ik toch eens weten wat er precies aan de hand was. The chest beating and humming performed by Matthew McConaughey was improvised and actually a warm-up rite that he performs before acting. When Leonardo DiCaprio saw it while filming, the brief shot of him looking away uneasily from the camera was actually him looking at Martin Scorsese for approval. DiCaprio encouraged them to include it in their scene and later claimed it “set the tone” for the rest of the film. That tone included the word ‘fuck’ and its numerous conjugations, that are said 569 times, making this the film with the most uses of the word in a main-stream, R-Rated, non-documentary film. Still, this movie was banned in four countries due to high sexual content (Malaysia, Nepal, Zimbabwe and Kenya). The real Jordan Belfort makes a cameo appearance in the final scene. He is the one who introduces Leonardo Dicaprio at the motivational speaking event. The role of Steve Madden on the other hand was played by Jake Hoffman, Dustin Hoffman’s son.
THE SNOWMAN
In 2016 Martin Scorsese was originally attached to direct “The snowman”, based on the 2007 novel Snømannen, the seventh book in Norwegian crime-writer Jo Nesbø’s Harry Hole series. Scorsese remained on board as executive producer. He was replaced by Tomas Alfredson who has said that production was too rushed. He came on board late, and reckons that up to 15% of the screenplay was never filmed. Location filming in Norway was shortened so production could move to London, which compromised the story. He was also not given enough budget to shoot certain scenes in the script. As a result, several subplots in the film are unfinished and never resolved, characters come and go without explanation and even straight up disappear from the film (most notable Arve Stop, being J.K. Simmons’ character), and several continuity errors and plot holes are present in the story. In the final scene, Harry volunteers to investigate the murder of a woman who was found with 24 stab wounds in her mouth from an unidentified weapon. This alludes to the events of the novel “The Leopard”, published after “The Snowman”. The film’s critical and financial failure killed off any chances for a sequel. (IMDb)
Ronny De Schepper

Geachte heer De Schepper,
De film Casino van martin scorsese begint met prachtige muziek, ik vermoed Bach. Internet zoektocht levert me geen antwoord. Weet u waar ik zulke informatie kan vinden of weet u zelfs welke muziekstuk het is?
Met vriendelijke groet,
Herbert van de Water
LikeGeliked door 1 persoon
Beste,
Ik heb de film “Casino” zelf niet gezien, maar op de internet-movie-database vind ik bij de soundtrack als klassieke muziek enkel een fragment uit de Matthäuspassion van J.S.Bach terug. De enige twee andere thema’s die eventueel ook als klassieke muziek kunnen waargenomen worden, is een thema van Georges Delerue en, jaja, “Nights in white satin” van The Moody Blues, indien ze de elpeeversie (“Days of future passed”) hebben gebruikt, dan is er immers een klassieke intro en outro. Maar ik durf er niettemin veel geld op verwedden dat het Bach is die je zoekt. Een goede raad evenwel, als je een aanschaf overweegt, koop dan NIET de uitvoering van het Chicago Symphony Orchestra o.l.v. Georg Solti (die in de film werd gebruikt). Sinds de zogenaamde “authentieke beweging”, ook wel “historische uitvoeringspraktijk” genoemd, zijn er toch wel betere versies verkrijgbaar. Ik denk dat de Nederlander Ton Koopman er b.v. een heeft opgenomen.
Tot uw dienst,
R.De Schepper
P.S. Over die uitvoering gesproken: daarmee wil ik niets afdoen van uw ervaring tijdens de film. Het betreft dan maar een fragment en de muziek van Bach is natuurlijk overweldigend. Als je echter het hele werk in huis wil halen (een dubbel-CD neem ik aan) dan ben je toch beter af met een historisch juiste uitvoering, denk ik. Maar dit is uiteraard mijn subjectieve mening.
LikeLike