Jean Bosmans is zestig jaar. Wat doet een man van die leeftijd in Parijs wanneer hij het hoofdpersonage, de verteller, is in een roman van Patrick Modiano (‘L’horizon’, 2011; ‘De horizon’, Querido, 2011)? Inderdaad, wandelen. Door de straten, de boulevards, flaneren langs de gevels, in de metro rijden, verpozen in bars en restaurants. En op zoek gaan naar herinneringen. Hij weet niet veel meer over wat er gebeurde toen hij twintig was. Zo lang geleden…
Maar dan, terwijl we samen met hem door de stad dwalen en hier en daar halt houden, dagen flarden uit het verleden op. Tot ze uiteindelijk een verhaal vormen, of twee verhalen want er worden twee mensen door hun demonen achtervolgd in deze roman. Uit de nevel van de tijd duikt prominent de naam Margaret Le Coz op. Jean was twintig, zij evenzo. Een toevallige ontmoeting. Hij werkt in een boekhandel, voormalige uitgeverij van vooral esoterische geschriften, werken over occulte wetenschappen, astronomie, oosterse religies, Le Sablier. Het grote, duistere gebouw is hoofdzakelijk nog met dergelijke boeken volgestouwd. Zij is vertaalster bij een firma, Richelieu Interim. Waar zij, en ook hij daarna, te maken heeft met drie opdringerige collega’s die samen ‘De jolige club’ vormen waarin ze hen beslist, opdringerig willen betrekken.
Jean dwaalt door Parijs. Aanknopingspunten voor herinneringen. Overal is wel iets te vinden, concreet of ... “Er moest nog een trilling hangen, een echo van haar stappen, in dat hotel en in de straten van die buurt.” De jolige club die ging sporten in de rue Caumartin, de samenkomsten in theesalon La Marquise de Sévigné. Wat waren de duistere zaken waarvoor Margaret de correspondentie diende te vertalen? Zij gaf haar ontslag, ze ontsnapten aan het vreemde trio hoewel die ene, Mérovée, nog af en toe in het straatbeeld opdook. Maar het was een andere achtervolging die elk van hen heel wat meer in de ban hield. Als uit een nachtmerrie daagt voor Jean het beeld op van het duo dat zijn jeugd vergalde: zijn moeder met haar bos rode haar en deze die hij de ‘uitgetreden priester’ noemt. Telkens weer hielden ze hem op straat staande en eisten ze zijn geld. Of kwamen naar zijn kamer. Een jarenlange bedreiging die hij blijkbaar diende te ondergaan. Steeds overhandigde hij wat hij bezat terwijl hij bovendien minachtend behandeld werd. Hij ziet – nu zoveel jaren later een vrouw, haar haren zijn wit maar hoe zij stapt, onmiskenbaar! En ja, zij herkent hem, scheldt hem uit, slaat hem met haar wandelstok en eist ook nu nog geld. Het verleden herleeft grotesk.
Hoezeer Jean ook in zijn jeugd geleden heeft onder de tirannie van dit steeds opdagende duo dat zijn leven vergalde, dit verhaal is snel verteld. Heel anders verloopt de zoektocht naar het verleden van Margaret. Dat hij, terwijl hij zoveel jaren later, reconstrueert uit wat zij hem toen toevertrouwde. Telkens hij een straatnaam leest, een café of restaurant induikt, de metro neemt, zich in een park op een bankje zet, dagen haar woorden daar geformuleerd op. En herrijst haar mysterieus verleden. Le Coz, Baskische herkomst, zij bezit inderdaad een Frans paspoort. Maar geboren in Berlijn, haar eerste herinnering is ook deze aan de puinhopen van een stukgeschoten stad. Dan een vlucht met moeder naar Lyon. Haar moeder huwt, het loopt fout tussen hen. Kostscholen, weeshuizen, weglopen… Zij gaat naar Zwitserland en wordt in Lausanne een gouvernante voor twee kinderen bij de zakenman Bagherian. Alles gaat opperbest tot zij in een café geobserveerd wordt door een man, een vuil, verlopen, duister type die haar tenslotte aanklampt: Boyaval. Zij slaagt er niet in hem te lozen, tenslotte gaat zij zelfs met hem naar de bioscoop ondanks haar afkeer. Hij vergezelt haar naar huis. Omdat zij het ergste vreest besluit zij liever gewillig te zijn en noodt hem in haar kamer. Zijn reactie is onverwacht: gechoqueerd. Hij is duidelijk absoluut niet uit op seks, op een relatie. Wat wil hij dan van haar? Wat weet hij over haar? Welke band is er? Vanaf dit ogenblik kent zij geen rust meer. Boyaval daagt overal op waar zij gaat; hij staat urenlang, zelfs ’s nachts voor het huis. Hij blijft haar achtervolgen.
Margaret ziet slechts één oplossing om aan deze terreur te ontsnappen: verdwijnen. Met de financiële hulp van haar broodheer Bagherian reist zij naar Annecy (dat in talrijke romans van Modiano een spilrol vervult) en dan verder naar Parijs. Zoals reeds verteld vindt zij tenslotte werk als vertaalster, en huurt een flat, rue du Quatre Septembre 45 in Auteuil, volgens Jean wanneer hij haar leert kennen “de bekoorlijke buurt van mijn droevigste uren”… de centrale wijk van Modiano’s jeugd. Na haar ontslag bij Richelieu Interim vindt Margaret werk als kinderoppas, eerst bij professor Ferne, een bizar advocatenechtpaar, met twee kinderen van twaalf jaar die hun leven wijden aan studie en kunst. ‘Gewone’ personen voert Modiano nooit ten tonele, zijn personages zijn allen wel wat verknipt. Allicht is dat de erfenis die hij meedraagt uit zijn jeugd naast een vader die hem met zoveel louche figuren in contact bracht, en het leven met zijn moeder in de wereld van cabaret en toneel. Daarna is Margaret oppas bij het echtpaar André Poutrel – Yvonne Gautier, voor hun zoon Peter, met wie zij in contact kwam via de boekhandel van Jean – de man zocht daar een exemplaar van een door hem geschreven werkje over een esoterisch genootschap! Haar leven wordt vergald door de voortdurende angst dat Boyaval haar zal gevolgd zijn, dat hij ooit zal opdagen. Zij houdt steeds alles nauwlettend in de gaten, kent geen moment echt rust. Zijn bestaan – het besef dat hij ooit zal weten dat zij in Parijs is – terroriseert haar. Inmiddels wonen Jean en Margaret samen, vooral om economische redenen en vermits hun vriendschap verdiept is. Achtervolgd door elk de eigen demonen dwalen ze door de stad en steunen elkaar, voortdurend op hun hoede.
Het onvermijdelijke gebeurt: Boyaval daagt op, volgt haar ook hier. Het wordt gesuggereerd: deze man moet iets te maken hebben met haar verleden, met Berlijn? Wat weet hij over haar? Welke rol heeft hij ooit in haar leven gespeeld? Een raadsel. Tussen het gezin Poutrel en anderzijds Margaret en Jean groeit een vriendschap – ze trekken vaak samen op. Uiteraard hangt ook rond dit echtpaar een zweem van mysterie. Hij is een soort therapeut, genezer… De woning is volgestouwd met boeken en voorwerpen die verwijzen naar esoterie, magie. En het boek dat hij schreef… Er moet iets bestaan hebben als het ‘Astarte-genootschap’. Onverwacht valt de politie binnen, het echtpaar wordt aangehouden. Moeder Yvonne geeft Margaret nog vlug het adres waar zij Peter moet heenbrengen… En Margaret? Zij moet zich de volgende dag bij de politie melden. Maar haar paspoort, weliswaar Frans, is vervallen en het verlengen: dan duikt het verleden op, een verleden dat zij dat angstvallig verborgen houdt en waarin Boyaval dus wellicht een rol speelt. De volgende ochtend vertrekt zij halsoverkop naar Duitsland – Jean zal niets meer over haar vernemen.
Tot hij nu, veertig jaar later, naar Berlijn reist. Niet na eerst in de telefoongids van Parijs de naam Boyaval opgezocht en gevonden te hebben: een makelaar. Hij zoekt de man op. Hij is de Boyaval uit het verleden al ontkent deze stellig wanneer Jean hem confronteert met de naam Margaret Le Coz deze te kennen. In de Duitse hoofdstad is het ook de telefoongids die hem naar Margaret voert. Zij baat een kleine boekhandel uit. Zou zij hem herkennen?
‘L’horizon’ is een roman vol mysterie. Zo is er ook nog de lijn dat Jean, die twee schriftjes vol gepend had ‘duister, verstikkend’, deze liet uittikken door een vrouw. Later, gepubliceerd en bekend auteur, zou hij dat werk ook nog toevertrouwen aan een andere jongedame. Ook deze twee, of de plaatsen waar ze woonden, vervullen een weerkerende rol in het werk. De beklemmende sfeer, de dreiging is voelbaar op elke bladzijde. Uiteraard dolen we – het is Modiano – door Parijs. Van straat naar plantsoen, van boulevard naar straathoek. Hij laat ons zitten in duistere bars, in een restaurant, in een café waar je je onveilig voelt. We leren de metrolijnen van de stad kennen. Terwijl Boyaval in onze nek ademt. En we zitten te suffen in de stoffige boekhandel tussen boeken die mysterie herbergen en hekserij beloven. Parijs wordt een onwaarschijnlijk universum. En toch zo huiveringwekkend reëel. De spanning van deze roman huist niet zozeer in het verhaal waarvan niets uiteindelijk bevredigend opgelost wordt, maar in de dreigende sfeer die elke pagina ademt. Zodat de lezer zich, met Jean Bosmans, lijkt te bevinden in dat parallelle universum waarover hij mediteert. “Ze (hij en Margaret) leidden er een parallel leven, buiten de tijd… In de geheime plooien van die wijken leefden Margaret en de anderen nog net zoals vroeger. Om hen te bereiken moest je de geheime gangen door bepaalde gebouwen kennen, en de straten die op het eerste gezicht leken dood te lopen en niet op de plattegrond stonden aangegeven.” Zo is er ook het mysterie van hen die niet ouder worden. Ze zullen hen decennia later ontmoeten maar ze herkennen elkaar niet – “er is geen contact mogelijk: ze passeren elkaar vaak rakelings, maar in verschillende tijdtunnels. Als ze met elkaar hadden willen praten, zouden ze elkaar toch niet kunnen horen, alsof ze zijn gescheiden door de wand van een aquarium.” Intrigerend.
Johan de Belie