Vandaag is het precies twintig jaar geleden dat Mario Verstraete van ons heen is gegaan. Mario was de eerste die daarmee de pas goedgekeurde euthanasiewet in werking stelde. Een wet overigens waarvoor hij zich als SP-militant onverdroten had ingezet. Ter gelegenheid van deze verjaardag heb ik een interview met Mario opgediept, dat evenwel niet over euthanasie gaat, maar over het filmbeleid. Mario was vlak voor zijn dood immers voorzitter van de Vlaamse Filmcommissie. Wie een uitgebreid interview over euthanasie met de inmiddels eveneens overleden prof.Hugo Van den Enden wil lezen, kan terecht elders op deze blog.
In de herfst van 1998 presenteerde Vlaams Minister van Economie, KMO, Landbouw en Media (in die volgorde) Eric Van Rompuy eindelijk zijn beleidsnota “Film in Vlaanderen” die daarna in het parlement zou worden besproken. Dat parlement had al in een resolutie medio ’97 aangevraagd dat zulks tegen het eind van dat jaar zou gebeuren. We namen de nota door en geven hierbij een eerste impressie. Het voordeel van de nota is in elk geval dat hij er is. Het is een publiek geheim dat Van Rompuy er bij de regeringsvorming in juni 1995 sterk op gebrand was de architect te zijn van de hervorming van de BRTN, en dus bij zijn Economie-portefeuille een nieuw departement Media liet creëren dat uit Cultuur werd gelicht. Naast het zo spoedig mogelijk verjagen van aartsvijand Jan Ceuleers, euh pardon, naast de creatie van de VRT, bleek ook film in die portefeuille media te zitten. Maar een beleid daarvoor uitstippelen, dat kon nog wel eventjes op zich laten wachten.
De voorstellen zijn er nu, en op een aantal vlakken worden een aantal duidelijke keuzen gemaakt. Niet iedereen zal het ermee eens zijn, maar het biedt tenminste de duidelijkheid dat er gekozen wordt. Het grote probleem is dat er, zeker voor de langspeelfilm, een haast uitsluitend kwantitatieve benadering naar voren geschoven wordt die in film zeer moeilijk in te schatten is. Film is geen medium dat zich gemakkelijk in kastjes laat vangen. Het apothekersschaaltje kan misschien werken voor andere mediasectoren (zoveel uren uitzending van dat soort programma’s, zoveel minuten reclame in dat tijdsblok), het valt bij de beoordeling van ingediende filmprojecten moeilijker te hanteren. De vrij resolute keuze voor – althans wat de projecten betreft die zich vooral of uitsluitend op de binnenlandse markt richten – voor ronduit commerciële producties zou toch wel heel snel tot een enorme verschraling kunnen leiden. Bij een louter mercantiele benadering dreigt eens te meer de versregel van Lucebert bewaarheid te worden : “Alles van waarde is weerloos.” Zullen films als ‘Manneken Pis’ of zelfs ‘Daens’ nog kunnen gemaakt worden als, ik citeer de beleidsnota, “de films voor een groot publiek moeten toegankelijk zijn”?
“Camping Cosmos” ging in wereldpremière op het festival van Potsdam, maar het was zo’n ramp dat het festival van Locarno de film van de affiche haalde (zie ook elders op deze blog). We hadden reeds het plan opgevat om Mario Verstraete te interviewen over de filmcommissie, waarvan hij voor de SP deel uitmaakt, toen plotseling deze commissie in het nieuws kwam naar aanleiding van de “zaak” Camping Cosmos. Voor een goed begrip: “Camping Cosmos” is eigenlijk het vervolg op “La vie sexuelle des Belges” van Jan Bucquoy. De anarchistische rebel Bucquoy had deze film met eigen financiering gedraaid en ondanks z’n provocerende titel was dit buiten alle verwachtingen een intimistische film geworden, een zeer indringend portret van een schuchtere Westvlaamse dorpsjongen die zich ontbolstert in de grote stad. Kortom, het had het verhaal van Jan Mestdagh kunnen zijn, maar het is dat van een andere Jan, namelijk Bucquoy zelf.
Niet alleen de kritiek haalde de lovende adjectieven uit de kast, ook de toeschouwers passeerden in zowat twintig landen aan de kassa. Gevolg: voor zijn tweede film kreeg Bucquoy steun, zowel van de Franstalige Gemeenschap als van de Vlaamse. Aangezien de film in het Frans gedraaid werd, lag de Vlaamse steun wel nogal aan de lage kant: 6,5 miljoen frank. In Hollywood is dit het budget voor de sigaren van Arnold Schwarzenegger, maar in België is dit nog altijd een bedrag van levensnoodzakelijk belang.
Geen nood, de filmcommissie had positief geadviseerd en in het verleden was de minister daar nog nooit tegen ingegaan (omgekeerd wel: negatief geadviseerde films kregen soms toch een subsidie). Ook nu niet, fluistert men in de coulissen: het ministeriële CVP-trio Van Rompuy (media), Martens (cultuur) en De Meester (begroting) zou z’n handtekening al gezet hebben, maar werd daarna door de Vlaamse regering als zodanig teruggefloten. Als aanstoker werd door Robbe De Hert op een zeer plastische manier SP-minister Van den Bossche (*) met de vinger gewezen… Bovendien vroeg de vereniging van filmproducers en filmregisseurs aan de bevoegde commissie om af te treden en aldus de eer aan zich te houden. Dat was dan ook de eerste vraag die we Mario voor de voeten gooiden…
Mario: “We hebben net daarover een vergadering achter de rug en we zijn niet van plan op te stappen, nee. Juridisch gezien is er immers niets aan de hand. Wij zijn nog altijd een adviescommissie en het is de minister die beslist als het over minder dan zes miljoen gaat en de Vlaamse regering als college als het meer is. Indien de geruchten dus waar zijn, dan was er niks gebeurd geweest, als we Bucquoy maar 5,5 miljoen hadden gegeven… Dat het nog nooit gebeurd is dat een positief advies niet werd gevolgd, dat staat ook niet helemaal vast, want Bert Podevijn, die zowat de wandelende geschiedenis van de Vlaamse film is, zegt zelf dat hij z’n hand daarvoor niet in het vuur zou durven steken. Ik heb het zelf ook al eens meegemaakt dat een bepaald bedrag dat wij voor een film hadden geadviseerd werd verminderd. Toegegeven, dat had ook te maken met de periode vóór het Filmfonds, waarbij de bedragen jaarlijks moesten uitgekeerd worden of ze waren anders verloren (De zogenaamde jaarlijksheid van de begroting hield in dat een project dat in een bepaald jaar was goedgekeurd, datzelfde jaar ook nog van start moest gaan, want anders was dat geld verloren. Het voordeel van het huidige Fonds is dat de vastleggingskredieten wel overgebracht kunnen worden naar volgende jaren. Eventueel resterend geld in de pot kan echter niet overgebracht worden. Dat heeft te maken met de technische kant van een begroting). En in een bepaald jaar wilde men er dan toch per se nog een film bijnemen, maar dan moest men wel het bedrag verminderen. En zo werd de steun van zestien miljoen teruggebracht naar tien miljoen. Die productie is dan trouwens niet doorgegaan omdat men met dat geld niet rondkwam. Omgekeerd hadden wij geadviseerd Minder dood dan de anderen van Frans Buyens niet te steunen, maar minister Dewael heeft toen op eigen houtje beslist die film wél steun te geven. Idem voor de TV-reeks Het Verdriet van België en een documentaire over Jordaens, maar dat was dan om formele redenen, omdat het toenmalige decreet niet toeliet dat wij TV-producties zouden steunen. Inmiddels is dat decreet gewijzigd en omdat deze wijziging al in de lucht hing, heeft minister Weckx dit advies ook naast zich neergelegd. Feit blijft dat wij dit voorval met betrekking tot Camping Cosmos in elk geval betreuren, vooral omdat we uit de pers vernemen dat het om inhoudelijke redenen zou gaan (de film werd “beschamend” genoemd en dat zou vooral verwijzen naar de borstomvang van de hoofdactrice Lola Ferrari, RDS), te meer daar wij vinden dat men moet rekening houden met de eerste film van Bucquoy, die ik ook persoonlijk een vrij geslaagde film vind. Bovendien is dit een zeer Vlaamse film, ondanks het feit dat de voertaal Frans is. Ik ben uit dezelfde streek afkomstig als Bucquoy en je proeft in die film inderdaad de sfeer die daar in de jaren vijftig en zestig hing. Camping Cosmos borduurde verder op dat thema en in die zin is het dus wel degelijk een film die z’n wortels in Vlaanderen heeft. O.K., de meerderheid van cast en crew was Franstalig, maar precies daarom hebben we het beschouwd als een minderheidscoproductie. Het decreet maakt immers een onderscheid tussen producties van de Vlaamse Gemeenschap, waarbij de meerderheid van cast, crew en budget echt Vlaams zijn, dat zijn dan majoritaire producties, eventueel met een minoritaire partner uit een ander gewest of een ander land. Dan heb je nog een tweede kategorie met een land of gebiedsdeel uit de Raad van Europa. En ten slotte is er dan een coproductie met een land buiten de Raad van Europa, waarmee eventueel een wederkerigheid bestaat. Dat zijn de drie kategorieën waarin wij telkens ook formeel de producties moeten in onderbrengen. En zo hadden wij Camping Cosmos in kategorie twee ondergebracht en dan moet men achteraf ook niet komen aandraven met argumenten als ‘er zitten te weinig Vlaamse mensen in’. Ten eerste hoeft dat niet echt voor een minoritaire productie. Dan moeten er maar een aantal elementen aanwezig zijn en die waren er zeker: er waren Vlaamse medewerkers, zowel in cast als in crew, en de thematiek is zeker aan Vlaanderen verbonden. Komt daarbij dat Bucquoy overtuigend had kunnen aantonen dat er economisch gezien een grote return was naar Vlaanderen (op de persconferentie gaf Bucquoy met prijzen aan hoeveel meer hij had moeten betalen om de film in Ieper te kunnen laten ontwikkelen i.p.v. in Hamburg, maar dat was voor hem een doelbewuste keuze geweest, RDS). Dat er een andere taal dan het Nederlands werd gesproken, was ook geen probleem in een minoritaire coproductie, sedert Wait until spring Bandini is dat zelfs geen punt meer in een Vlaamse productie. Al was dit eigenlijk toch nog vooral een Amerikaanse productie van de Coppola-studio’s en heeft het probleem zich dus eigenlijk nog niet echt voorgedaan. Ook het Damiaan-project zal uiteindelijk vooral met Amerikaans geld worden gedraaid. Maar op zichzelf vallen wij daar niet over. De dossiers moeten altijd wel nog in het Nederlands ingediend worden, dat is wel een vormvereiste als men geld wil van de Vlaamse Gemeenschap, maar als men eraan denkt om in een andere taal te draaien, mag men het scenario in die taal erbij voegen. Ikzelf lees trouwens liever de versie in de taal zoals er zal worden gedraaid – als ik de taal machtig ben uiteraard.
Men moet ook beseffen dat wij vroeger de commissie voor culturele films genoemd werden en als dusdanig helemaal onder het departement cultuur thuishoorden. Daarnaast bestond er ook nog economische steun, de zogenaamde detaxaties. Het nieuwe decreet heeft die middelen samengebracht in één pot, maar dat houdt ook in dat wij nu ook de economische kant van de zaak bekijken en dat bij bepaalde producties die wij cultureel geen hoogvlieger vinden, wij het toch belangrijk vinden dat Vlaanderen daaraan meedoet om economische redenen. En dat aspect hebben we dus ook voor Bucquoy in rekening gebracht. Vandaar, nogmaals, dat wij deze beslissing betreuren. In die zin hebben wij ook een verklaring afgelegd en een protestmotie aan de minister zelf overhandigd. Maar of we nu ook moeten aftreden? Zou het niet een beetje kinderachtig zijn, als voor het eerst een advies niet wordt gevolgd, dan meteen te zeggen: dan spelen wij ook niet meer mee? Dan zou er toch een nieuwe commissie moeten komen, waarvoor men dan weer andere mensen zal moeten zoeken die met film begaan zijn.
Waarover wij allemaal advies geven? Wij geven eerst en vooral uitschrijfpremies. Die zijn bedoeld voor mensen die een synopsis indienen van een dossier, waarvan wij het de moeite waard vinden om daarvan een scenario te maken. Zo’n premie bedraagt normaliter 350.000 fr. Dan zijn er daarnaast productiepremies. Daar hangt het natuurlijk af van het feit of het een kortfilm of een langspeelfilm betreft. Varianten daarop zijn pre- of postproductiepremies. Het eerste is om toch al eens iets te kunnen laten zien, in het tweede geval gaat het vaak om jongeren die met eigen middelen een kortfilm hebben gemaakt en die wij dan in staat stellen de film professioneel af te werken. Waarover de commissie niet meer geraadpleegd wordt, dat zijn filmverenigingen of filmfestivals die moeten gesteund worden. Dat wordt nu uitsluitend door de administratie behandeld. Positief in het nieuwe decreet is dat we nu dus ook de betere televisieproductie kunnen ondersteunen en vooral ook de documentaire film. Nu krijgen we dus heel veel kunstfilms of dansfilms aangeboden en het is heel moeilijk om daarin een keuze te maken, want niet iedereen is specialist in de behandelde domeinen. Voor ons is dan ook vooral de filmische visie van belang.
In de uitvoeringsbesluiten van het decreet staat wel dat het over dossiers moet gaan die ingediend worden door onafhankelijke producenten en niet door de omroepen zelf. Zelfs zogenaamde ‘bestelde’ producties kunnen niet. Maar dat is niet controleerbaar natuurlijk. Een productiehuis zal altijd wel bereid gevonden worden een dossier in te dienen, waarvoor de bal toch aan het rollen werd gebracht door VTM of door de BRTN. Met VT4 hebben we tot nu toe nog niet te maken gehad, het wachten is hier allicht op hun eerste erotische langspeelfilm (lacht). We zijn erg voorzichtig in die zaken en springen enkel bij als het om een productie gaat die niet tot de normale budgetten behoort. Tot hiertoe hebben we onze steun toegezegd aan twee dramaseries, Kongo en Diamant, toevallig resp. van BRTN en VTM, maar dat is echt toevallig hoor.
Alleen voor langspeelfilms is er dan tenslotte nog de vroegere detaxatiepremie, dat heet nu premie op de bruto ontvangsten in de zalen. Die adviseren wij principieel enkel als het majoritaire Vlaamse productie betreft. Maar dat mag dus alleen voor langspeelfilms en dat vind ik wel een tekortkoming van het decreet. Het samenbrengen van de middelen van cultuur en van economie, daar stonden wij als SP wel achter en dat stond ook in het ontwerp De Batselier-Dewael dat er op een bepaald ogenblik geweest is. Maar dat ontwerp is er niet als dusdanig doorgekomen. Weckx heeft in 1991 de bij het SCW wel gekende techniek van het programmadecreet gebruikt om daar een soort van mini-filmdecreet in te schuiven met een aantal accenten, die we ook bij De Batselier-Dewael terugvinden, maar een aantal andere zaken niet. Zo is de detaxatie voor de kortfilm weggevallen. Toegegeven, dat is gebeurd naar aanleiding van een aantal misbruiken, sommige mensen deden niets anders dan reisdocumentaires en flutfilmpjes draaien om die dan in akkoord met bepaalde exploitanten in het voorprogramma van ‘Rambo’ te plaatsen, zodat zij de recette van ‘Rambo’ toegewezen kregen. Die misbruiken werden echter in de hand gewerkt omdat de commissie die daarover moest oordelen niet naar behoren functioneerde. Maar als men dan toch niet van die detaxatiepremie wil horen, dan vraag ik me af of men niet positief van vertoningspremies kan invoeren, m.a.w. ingrijpen op de exploitatie zelf. Dat men aan de exploitant een premie zou geven als hij zo’n kortfilm met het Vlaamse kwaliteitslabel zou vertonen. Dan hoeft meteen dat gesjoemel met die koppeling aan ‘Rambo’ niet meer.
Over het algemeen is het trouwens niet zo’n goed idee om economie en cultuur samen te brengen. In deze harde tijden is economie meestal wat steviger ingebed dan cultuur en het is dus zeker de taak van de commissie om erover te waken dat echt culturele producties in het aanbod blijven opgenomen worden. Economische coproducties die kan je nu eenmaal aan de lopende band maken, want alles wat met werkgelegenheid in de sector heeft te maken is immers interessant. Wij hebben daar wel een rol in te spelen, maar om minister Van den Bossche te parafraseren: wij zijn niet op de eerste plaats een commissie om de tewerkstelling te organiseren. Het prototype van zo’n beslissing is b.v. de ondersteuning van Max. Je moet van mij niet vragen om uit de commissie te klappen, dat zal ik niet doen, ik ga dus geen namen noemen wie ervoor was en wie ertegen, maar het was een omstreden beslissing, dat wel. Ikzelf vind het trouwens een van de slechtste films die ik ooit heb gezien. Maar ik wil ook niet verhelen dat we er belang bij hebben dat er een continuïteit blijft bestaan van productiehuizen in dit land, zodat er geen monopolies tot stand komen, en in dit geval hebben we dan Provoost ondersteund omdat het een sector is die sowieso nog in z’n kinderschoenen staat. Overal ter wereld wordt de filmindustrie trouwens ondersteund. Zélfs in de V.S., maar dan wel enkel de moeilijke genres natuurlijk. In het advies hebben we dan ook dik in de verf gezet dat dit voor ons een economisch dossier was. En met het nieuwe decreet kan dat perfect. Men moet trouwens erkennen dat deze film mensen naar de zalen heeft gelokt die er sedert Urbanus geen voet meer hadden binnengezet. Rond She good fighter was er ook een dergelijke discussie. Die jongens van Independent kiezen voor een bepaald soort film. Dat is hun goede recht, maar moet dat ook ondersteuning krijgen? Volgens dezelfde economische redenering soms wel ja. Zoals in het geval van She good fighter, dat toch op het waar gebeurde verhaal van een kunstroof is gebaseerd en het bijna banale van andere voorstellen van de heren Punt-Verheyen oversteeg (**). Want bij een aantal andere dossiers hebben we duidelijk gezegd: dit is toch een beetje té. Dan kunnen we even goed Rambo 54 proberen hier te maken.
Ik vrees natuurlijk wel dat met het opsplitsen van media en cultuur deze trend tot economisering zich zal doorzetten, al is het voor iedereen duidelijk dat die opsplitsing er gekomen is omwille van het BRTN-dossier. Daar gaat het immers over een dotatie van zeven miljard, terwijl wij in het totaal de beschikking hebben over amper 305 miljoen en daarin zit dan b.v. ook de deelname van de Vlaamse Gemeenschap in het Europese mediaprogramma Eurimage. Er is wel een samenwerkingsakkoord gesloten tussen Martens en Van Rompuy, waarbij ze samen de dossiers bekijken en tegentekenen, zoals trouwens uit het geval Bucquoy blijkt.
De werking van de commissie blijft geaxeerd op bioscoopfilms, zeg maar op pellicule, maar nieuwe ontwikkelingen zoals video art e.d. kunnen we nu ook meevolgen en eventueel ondersteunen.
Om je een idee te geven: in de periode tussen september ’94 en september ’95 hebben we 139 dossiers behandeld, maar dan wel alles inbegrepen, dus zowel een scenariopremie als een superproductie. In totaal werd daarvoor 982 miljoen gevraagd, terwijl we zoals gezegd maar 305 miljoen kunnen besteden. 264 miljoen werd daarvan goedgekeurd, waarbij er achteraf nog wat is bijgekomen, zodat in 1995 uiteindelijk in totaal 295 miljoen zal besteed zijn. In dossiers uitgedrukt betekent dit dat er 51 positief werden geadviseerd. Dat betekent dus dat een meerderheid werd afgewezen en dat heeft niet enkel te maken met het beschikbare geld, je haren rijzen ook soms wel ten berge als je ziet wat mensen durven indienen. We moeten daar eerlijk in zijn: er zit niet zoveel kwaliteit tussen. Waar het vooral aan mangelt dat is het scenario. Creatieve ideeën zijn al vrij zeldzaam en als die er dan al zijn, worden ze vaak verknoeid bij de uitwerking. Een scenario schrijven is nu eenmaal een bepaalde techniek die niet te vergelijken valt met een toneelstuk schrijven of een verhaal b.v. En daaraan wordt veel te weinig aandacht besteed, ook in de opleiding van de zes filmscholen die ons landje rijk is.
Interessant vond ik wel het scenario dat de mensen van Kladaradatsj hebben ingediend, La Sicilia. Een ander interessant project is A spider’s quest, een nieuwe tekenfilm van een nieuwe firma, dus niet van het Belgisch Animatiecentrum die vooral kortfilms maken en ook niet van Raoul Servais. Zij werken met de nieuwe digitale technieken. Zij hadden echter meteen een voorstel voor een hele reeks ingediend, wat uiteraard heel duur is, en daarom hebben we voorlopig slechts tien miljoen toegekend opdat ze zouden kunnen tonen wat ze in hun mars hebben.
Als wij een positief advies gegeven hebben, dan moet de administratie daar nog haar mening over geven en de inspectie van financiën en pas dan wordt er getekend door de minister. Maar dan is het eigenlijk nog niet klaar, want de eerste schijf wordt pas uitbetaald wanneer àlles rond is, wat financiering aangaat. Dat is dan juist de verantwoordelijkheid van de administratie, alhoewel ook wij wel zicht moeten hebben op de financiële haalbaarheid van het project. Uiteindelijk gaat het toch nog altijd om gemeenschapsgeld, hé! Het mag dan nog zijn dat dit voor de filmwereld relatief kleine bedragen zijn, er moet toch voorzichtig mee worden omgesprongen.
Neem nu De bal. Dat is een jeugdfilm met een goed scenario, waarvoor wij twintig miljoen veil hebben, maar dat geld staat nu ergens opgeborgen, want die mensen hebben de rest van hun financiering nog helemaal niet rond gekregen. En zo zijn we terug bij het probleem van Camping Cosmos. Men beweert nu dat financiers niet meer over de brug zullen willen komen, louter en alleen op basis van een positief advies, aangezien de regering het advies uiteindelijk naast zich neer kan leggen. Maar ja, je moet weten waarmee je bezig bent, hé. Als ik een financier zou zijn, dan zou ik toch wel degelijk wachten op de beslissing van de minister vooraleer mee in het avontuur te stappen. Dat de film nu al in de montagefase zit, is geen regel. Dat hangt gewoon af van project tot project. Meestal wacht men trouwens wel degelijk met het draaien vooraleer die handtekening goed en wel gezet is. Maar ja, de heer Bucquoy heeft nog altijd een anarchistisch trekje natuurlijk, wat ik juist sympathiek aan hem vind. Maar eerlijk gezegd – alhoewel ik het project blijf verdedigen, begrijp me absoluut niet verkeerd – de financiering van het project hing toch wel met haken en ogen aan elkaar.
Manneken Pis
In het algemeen kan men stellen dat alles natuurlijk voor een stuk afhangt van de persoonlijke interpretatie. Ik vond ‘Manneken Pis’ een pareltje dat als ‘sleeper’ toch 70.000 toeschouwers kreeg (en 14 prijzen op diverse buitenlandse festivals). Als men de lat enkel nog op de hoogte van ‘Max’ (643.000 bezoekers) of ‘Oesje’ (650.000) wil leggen, tja.
Achteraf had ‘Daens’ vele vaders, maar ik heb de moeizame wordingsgeschiedenis van dit project van vrij nabij meegemaakt en ik kan u verzekeren dat toen de scepsis zeer groot was bij velen en het geloof in het aanslaan bij het grotere publiek zeer klein. Langs de andere kant kan ik de minister wel volgen dat het niet de bedoeling kan zijn om die grote machinerie die elke langspeelfilmproductie toch wel is, in gang te zetten – met meestal toch rond de 20 miljoen overheidsgeld – om dan 6.373 (‘Lisa’), 7.666 (‘La Sicilia’) of… 349 (‘Ooggetuige’) toeschouwers te lokken.
Het zal altijd een moeilijke oefening blijven. En zelfs als men enkel en alleen de commerciële kaart wenst te trekken – en ik ben soms zelfs bijna geneigd te zeggen: het is tenminste een duidelijke beleidsoptie – dan nog bestaan er in filmland geen wetmatigheden. Remember de derde Urbanusfilm.
Ook Caroline Pauwels heeft zo haar twijfels. Verwijzend naar de studie over de economische impact van de Vlaamse filmsector, die door minister Van Rompuy werd besteld, vraagt ze zich af: “Betekent deze studie dat enkel bij een aanwijsbare, gevoelige impact van de filmsector werk wordt gemaakt van een degelijke structurele uitbouw en omvangrijke financiële ondersteuning van de Vlaamse film? Of omgekeerd: mocht blijken dat de economische spin-off van de sector gering is, gaat de minister dan het ondersteuningsbeleid voor de film terugschroeven? Een sector die al lang het slachtoffer is van een gebrek aan langetermijnvisie en dito financiering: waar zit de Vlaamse filmschool, de Vlaamse fiimtraditie, hoe wereldvermaard zijn de Vlaamse regisseurs? M.a.w. verdient deze sector ook niet vanuit socio-culturele redenen een onvoorwaardelijke steun, getuige de onlangs in Cannes bekroonde ‘Belgische’ film van de gebroeders Dardenne? Toegegeven, minister Van Rompuy heeft de resultaten van de impactstudie niet afgewacht (sic!) om een gevoelige verhoging van de filmsubsidies aan te kondigen en de creatie van een ‘onafhankelijk’ filminstituut in het vooruitzicht te stellen. Maar de goedgekeurde plannen spreken evenzeer over het aanstellen van een filmmanager en het steunen van ‘publieksgerichte’ films. Zal in een dergelijke context een film als die van de gebroeders Dardenne in aanmerking komen voor financiële ondersteuning? De onduidelijkheid over de selectiecriteria en de financiële onafhankelijkheid van het op te richten filminstituut laten mij twijfelen.” (Samenleving en politiek nr.6 van 1999)
“Misschien is het mogelijk te denken aan een tweesporenbeleid,” suggereert Mario Verstraete. “Duidelijk commercieel gerichte producties worden gewoon bij Economische Zaken ingediend en daar behandeld als een volwaardig economisch project, waarbij de overheid optreedt als grootste risicofinancier, maar dan later, samen en niet nà de producent mee op de eerste rij staat bij het verdelen van de box-office. De aangekondigde tax shelter op federaal vlak kan zeer behulpzaam zijn bij de verdere financiering.
Anders gerichte langspeelfilmgenres – en natuurlijk de praktisch sowieso onrendabele korte films, animatiefilms, documentaires, kunstfilms… – verhuizen dan opnieuw naar Cultuur waar eventueel de selectie aanzienlijk verstrengd wordt, maar de subsidies dan ook beschouwd worden als, in economische termen, au fond perdu. Maar waaruit soms heel mooie dingen kunnen komen die het leven wat warmer maken. Of gaat men morgen ook de subsidies aan de opera en de kruimels voor de beeldende kunsten en de literaire beurzen afschaffen ?
Ik zou gewoon niet in een situatie willen geraken waarin de mensen die in de filmsector werken, van kabelsleper tot chef-foto enkel nog kunnen meewerken aan kluchten. Ik heb niets tegen volksvermaak – u zou mij eens moeten zien manillen! – en ik vond in illo tempore bijvoorbeeld ‘Hector’ best te pruimen. Als filmliefhebber bloedt mijn hart gewoon een beetje als je ziet hoe het talent dat een Chris Van den Durpel overduidelijk heeft vergooid wordt in een ‘take the money and run’-vehikel zonder noemenswaardig scenario, een opstapeling van clichés en in het algemeen een aankleding die aan Oostpriesterhulp herinnerde. Nogmaals, zo’n films mogen er van mij gemaakt worden, en ik gun de 643.000 toeschouwers hun gulle lach (allez, 642.999 dan toch, ik zat ook in de zaal), maar zorg toch voor een duidelijke institutionele scheiding tussen dit soort producties en andere, en behandel ze ook anders. De huidige filmcommissie heeft hiervoor een aanzet gegeven door haar positief advies voor dit project louter te bekijken als economische investering (ook in werkgelegenheid) met een apart terugbetalingsmechanisme, dat allicht nog kan verfijnd worden.
Steun aan producties
Dit als algemene commentaar. En nu nog enkele opmerkingen bij bepaalde onderdelen.
Vooreerst : er is duidelijk hard gewerkt aan de nota. Ze bevat een uitvoerige status quaestionis en interessant cijfermateriaal. Ze geeft ook vrij accuraat weer waar de pijnpunten liggen.
De centrale doelstelling van het vernieuwde filmbeleid moet volgens de nota zijn : “het creëren van een leefbare audiovisuele industrie in Vlaanderen die kan bijdragen tot de economische en culturele uitstraling van Vlaanderen.”
En verder : “De steun die de overheid verleent moet gezien worden als ‘seed money’. Het mag niet de bedoeling zijn om producties te maken die volledig door de Vlaamse overheid worden gefinancierd.” Het staat er zo in het algemeen, en ik denk dat iedereen het er mee eens zal zijn dat we hier geen staatsstudio moeten creëren met 100% subsidies. Althans wat de langspeelfilm betreft. Voor korte films en andere moeilijk te distribueren genres ligt dat anders, en dat wordt verderop in de nota ook toegegeven. Daar is de realiteit meestal dat er naast de overheidssubsidie enkel de klassieke participaties van de makers staan. Ik pleit er onomwonden voor om enkele van die projecten per jaar (streng) te selecteren maar die dan ook voor 90 % te subsidiëren. Ik volg de nota ook om in het algemeen heel duidelijke afspraken te maken met de sector. Bijvoorbeeld : per 1 maart en dan nog eens per 1 september zullen alle dossiers voor korte films bekeken worden en je hebt tijd tot dan en dan om de aanvragen in te dienen. De huidige filmcommissie heeft terzake een concreet werkvoorstel uitgewerkt, dat ook slaat op de andere genres.
In verband met de korte film, documentaire en aanverwante blijf ik het betreuren dat de piste in het (geaborteerde) ontwerp van decreet dat indertijd door Norbert De Batselier en Patrick Dewael werd opgemaakt, nooit verder gevolgd is. Met name de creatie van één Vlaams atelier gepatroneerd door de overheid, met gezamenlijke aankoop van materiaal en een algemene personeelsomkadering waardoor de overheadkosten kunnen gedrukt worden, waar jonge filmmakers samen kunnen werken aan kleine projecten en vingeroefeningen. Eventueel kan dit ook opengesteld worden voor laatstejaarsstudenten aan onze filmscholen die het nu vaak met bijzonder povere middelen moeten doen en zichzelf of hun familie in de schulden dompelen om toch maar dat filmpje te kunnen maken.
Dan wordt in de nota de steun aan de productie besproken. Over de optie voor de enkel op de Vlaamse markt gericht producties hadden we het al. En de nota stelt terecht dat wij hier – met een totaal jaarbudget voor àlle films dat nauwelijks het niveau van een Amerikaanse B-film haalt – niet moeten proberen de Amerikaanse Hollywoodfilms te gaan kopiëren. Met een eigen aanpak lukt het ook en de nota verwijst dan naar “The full monty” en “Trainspotting”. Natuurlijk wel films in het Engels, dé cinemataal, en met uitstekende Angelsaksische soundtracks. Maar kom, er zijn ook enkele voorbeelden te vinden van continentale producties zoals “Babettes Gaestebud”, de films van Von Trier en Kusturica, die een ruimer publiek vonden. Men mag echter nooit uit het oog verliezen dat er ook in die landen tegenover die successen vele flops staan.
Daarnaast zijn er de internationale coproducties. Daar komt dan de Vlaamse koopmansgeest om de hoek: de Vlaamse subsidie mag nooit hoger zijn dan het deel van de productiekosten dat Vlaanderen ten goede komt. In de meeste gevallen is dit een terechte eis, maar ik huiver ervoor om dit als absolute regel vast te leggen.
Voor televisiefictie, korte film, documentaire, kunstfilm en animatiefilm worden eigenlijk geen nieuwe oriëntaties aangegeven.
En dan is er natuurlijk de structuur. Het Fonds en die eeuwig vermaledijde commissie.
Het Fonds kwam er, bijna en stoemelings, in het programmadecreet van december 1993, maar het was helemaal niet het zelfstandig fonds dat De Batselier en Dewael in hun teksten voor ogen hadden. Nu denkt de minister eraan om het fonds te verzelfstandigen. Vele jaren zijn verloren gegaan.
De commissie
Nu, langs de andere kant moet men van een loutere verzelfstandiging op zich geen mirakels verwachten, toch niet in financieel opzicht. De Vlaamse films die een return naar de Vlaamse overheid hebben opgebracht, zijn op de vingers van één hand te tellen. Maar het kan wel een enorme vereenvoudiging op administratief vlak betekenen, vooral voor het overdragen van vastgelegde bedragen die nog niet uit te betalen waren wegens niet productieklaar. Films maken verloopt niet in kalenderjaren, sorry voor Wivina Demeester (***).
De administratieve moeilijkheden in de huidige situatie hangen, denk ik, niet zozeer af van de Vlaamse Audiovisuele Selectiecommissie (VASC). Op bijna elke – maandelijkse – vergadering wordt de volledige agenda afgewerkt. En dat gaat tegenwoordig toch meestal om een meter papier, die de meeste leden erg plichtsbewust doornemen en becommentariëren, voor een habbekrats van een zitpenning. Je steekt verdomd veel tijd in de voorbereiding van die commissies.
Medelijden hoeven we niet. Omdat de meeste leden ware filmliefhebbers zijn die ook alleen maar mee aan de kar willen trekken.
Elke indiener van een project heeft daar natuurlijk over nagedacht en wil zijn ei kwijt, en elk dossier is de oprechte allerindividueelste expressie van de allerindividueelst emotie. Maar ik nodig iedereen uit om de maandelijkse stapel door te nemen, en je zal merken dat heel wat dossiers met haken en ogen aan elkaar hangen, en dan heb ik het niet over een inhoudelijke beoordeling. Uiteindelijk adviseert de commissie over overheidsgeld, over het geld van u en mij dus.
En ja, die commissie werd dus samengesteld op basis van een voordracht van politieke partijen, zo wou het de wetgever. Ik ben nog maar 35 jaar, maar ik weet dat ik heel ouderwets klink als ik zeg dat ik het nooit een schande heb gevonden dat over cultureel getinte materies geoordeeld wordt door een echt pluralistische groep. En wat is een betere maatstaf dan een weerspiegeling van de wil van de kiezer ? In andere systemen ligt het gevaar voor de amigocratie nog veel directer om de hoek.
Natuurlijk moeten die partijen bekwame mensen sturen, maar dat gebeurt meestal ook. Ik geef mezelf nooit diploma’s, ik ben misschien maar een lapzwans – maar dan wel een grote filmliefhebber en met opgebouwde ervaring in de commissie sinds 1986 – en ik kan getuigen dat mijn collega’s van de commissie hun taak erg au sérieux nemen.
Dit even terzijde, als afscheid, want de huidige commissie wordt opgedoekt en in de toekomst aangevuld door “mensen uit de sector”. Persoonlijk verwelkom ik dit initiatief omdat ik hoop dat we dan eindelijk zullen verlost zijn van het o zo gemakkelijke gekanker op de commissie, die gepolitiseerde bende onbenullen. Dat van die onbenullen laat ik voor de rekening van wie dat zegt, “de mensen uit de sector” weten in elk geval dat ik steeds bereid ben achteraf, nooit vooraf, commentaar te geven bij de adviezen en hoe die tot stand gekomen zijn.
Maar dat van die politisering, daar wil ik nog een woordje over kwijt. In die 12 jaar dat ik in de commissie zit, heb ik nooit een dossier benaderd gezien vanuit partijpolitieke hoek. Dat zouden mijn voorgangers René Adams en Jo Daems – aan wie ik hulde breng – nooit toegelaten hebben, en ik doe dat ook niet. De enige poging daartoe, van de eerste vertegenwoordiger van het Vlaams Blok, werd onmiddellijk in de kiem gesmoord.
Iets totaal anders is dat de gevoeligheden over bijvoorbeeld erotiek in de film of de inschatting van het Vlaamse karakter van een productie serieus kunnen verschillen van lid tot lid, soms afkomstig van dezelfde partij. Ik vind dat normaal en gezond. Ik geloof niet in het einde van de geschiedenis van Fukuyama en niet in het einde van de ideologieën.
De “sector”
Ook de minister pleit in zijn nota trouwens voor het behoud van de kern van de commissie zoals ze nu samengesteld is, maar met een uitbreiding vanuit de sector.
Wat mij betreft : welkom aan boord. Alleen : kan ‘de sector’ – die soms meer weg heeft van een zwemkom vol piranha’s – overeenstemming bereiken over hun kandidaten ? De filmcommissie krijgt alvast zeer uiteenlopende signalen, gaande van, en ik karikaturiseer een beetje, maar niet veel, pseudo-Hollywood-tycoons tot mensen voor wie een installatie van 24 video’s waarop diverse testbeelden te zien zijn het summum van moderne beeldcultuur betekent die zwaar gesubsidieerd moet worden. Ik bedoel maar, ook daar zal erg veel afhangen van de personen die in die commissie komen te zitten, en vooral welke representativiteit die hebben.
Persoonlijk vind ik het belangrijk dat er duidelijke overeenstemming bestaat over de mensen die afgevaardigd worden, én dat die tijdens hun mandaat zelf geen projecten mogen indienen, en dat om die reden het misschien nuttig zou zijn dat de afvaardigende instantie – waarschijnlijk het Vlaams Filminstituut – een beurtrol zou invoeren met in de tijd beperkte mandaten.
De beleidsnota heeft het verder nog over een paar andere zaken, zoals de auteurswet, Flanders Image, de Europese programma’s, maar dat zou mij hier in het bestek van dit artikel te ver leiden.
Voor het sociaal-cultureel werk is natuurlijk nog de passus over de filmverenigingen belangrijk.
Daarin staat dat de subsidies hun plafond hebben bereikt en dat er een fusie moet komen van een aantal verenigingen en een rationalisering van het aanbod van de activiteiten.
De twee socialistische verenigingen, de SFA (Socialistische Filmactie, gevestigd in Kortrijk) en de SFCC (de Socialistische Federatie van Filmclubs, basis Antwerpen) voeren op dit ogenblik gesprekken over een verregaande samenwerking, wat ik alleen maar kan toejuichen. Het is nu zoeken naar de meest zinvolle projecten die samen aangeboden kunnen worden.
Dat moet groeien. En daarbij moet de overheid ook realistisch zijn. Wat bedoelt zij precies met een rationalisering van het aanbod. Betekent dat bijvoorbeeld dat de redactie van het tijdschrift ‘Film’ van de SFCC moet opgaan in grote broer Film en Televisie ? Moi je veux bien, maar wat doe je dan met een hoofdredacteur als Ronnie Pede – overigens een vriend van mij – die in tegenstelling tot zijn voorganger Jo Daems in zijn edito’s vaak een ultra-katholieke stempel drukt op het blad ? Maar dat zal wel weer dat ouderwetse zijn in mij, dat ik daarover vragen heb.
Tot slot wil ik nog eens terugkomen op de kortfilm, omdat die mij nauw aan het hart ligt. Het is een goede leerschool, men kan hiermee een ‘visitekaartje’ afleveren, maar het is ook een waardevol genre op zichzelf. Als je iets op een kwartier kan vertellen, waarom zou je er dan anderhalf uur over doen? Daarom vind ik dat men die detaxatiepremie voor de kortfilm gerust opnieuw zou kunnen invoeren, maar dan verbonden aan een kwaliteitslabel. Dan zou men ook geen kunstgrepen moeten uithalen zoals het samenvoegen van een aantal kortfilms tot een avondvullend programma. Daar kan dan wel eens een talent als Vincent Bal tussen zitten, maar tegelijk zitten daar dan ook ontstellend zwakke elementen tussen.
We kunnen deze beschouwingen tenslotte niet afronden zonder het meest verheugende onderdeel van de beleidsnota te vermelden. Vaststellende dat de vroegere traditionele medefinanciers weggevallen zijn – BRT, ASLK e.a. – en dat mede hierdoor de druk op het Fonds verhoogt, omdat de Selectiecommissie maar blijft adviseren, en zich voor hogere budgetten uitspreekt – we hebben als VASC nu al het budget tot medio 1998 opgeadviseerd – verhoogt de Vlaamse Gemeenschap zijn bijdrage voor de productiesteun met 100 miljoen (nu ongeveer 260 miljoen). Meer dan nodig, en zijn we toch nog ergens nuttig voor geweest.
De huidige selectiecommissie is in haar mandaat bevestigd tot het nieuwe beleid een decretaal kader heeft gekregen. Ik kan de minister alvast verzekeren dat we in die overgangsperiode – en nadien, indien gewenst – loyaal zullen meewerken aan alle initiatieven die de film in Vlaanderen verder vooruit helpen.
Want, om een gekende Amerikaanse producer te parafraseren : je moet niet gek zijn om in de Filmcommissie te zitten, maar het helpt wel. En die filmgekte, daar gaat het toch om. Aldus Mario Verstraete, dienstdoend Voorzitter van de Vlaamse Audiovisuele Selectiecommissie.
Referenties
Ronny De Schepper, De filmcommissie, Film nr.2, april 1996
Ronny De Schepper, Mario Verstraete over de filmcommissie, De Hoogste Tijd, mei 1996
(*) We hebben het hier uiteraard nog over de vader. Vandaar ook de plastische uitbeelding.
(**) Ook met Jan Verheyen vind je op deze blog een uitgebreid interview.
(***) Toenmalig minister van begroting neem ik aan.
LUMIERE ‑ BRUGGE
Sedert ’96 de auteursbioscoop van West‑Vlaanderen met een programma dat zowel aandacht heeft voor gevestigde namen als jong talent en het beste van de Europese cinema op de voorgrond plaatst.
Sint‑Jakobsstraat 36, 8000 Brugge
tel 050 34 34 65
e‑mail lumiere@skynet.be
CARTOON’S ‑ ANTWERPEN
Sinds 1978 staat Cartoon’s synoniem voor onuitgegeven Europese films, wereldcinema, filmclassics en filmcycli. Met zijn vernieuwde infrastructuur, een must voor filmminded Antwerpen.
Kaasstraat 4, 2000 Antwerpen
tel 03 232 96 32
STUDIO ‑ LEUVEN
Al meer dan 30 jaar vertoner van kwaliteitsfilms. Introduceerde de sneak preview en zomerprogrammatie in België en heeft het vertonen van filmklassiekers steeds belangrijk gevonden.
Brabançonnestraat 25, 3000 Leuven
(Studio 1 of Studioke)
tel 016 300 700
e‑mail henk@studiofilmtheaters.be
website http://www.studiofilmtheaters.be
LIMELIGHT
Kapucijnenstraat 10, 8500 Kortrijk
(Pentascoop)
tel 056 22 10 01
e‑mail info@limelight‑kortrijk.be
website http://www.limelight‑kortrijk.be
Voor Gentse cinema’s, zie elders op deze blog.