Vandaag is het al 85 jaar geleden dat men blueszangeres Bessie Smith liet doodbloeden op straat toen zij door een auto was aangereden. Men wilde haar immers niet opnemen in een hospitaal “voor blanken”. Tijd voor een artikel, niet enkel over Bessie zelf, maar over een heel aantal vrouwelijke bluesvertolksters.
Het allereerste bluesnummer dat ooit op plaat werd opgenomen, werd gezongen door een vrouw. Het betreft immers “Crazy blues” van Mamie Smith uit 1920. Vrouwen hebben inderdaad een belangrijke rol gespeeld bij het ontstaan en in de ontwikkeling van de blues, alleszins méér dan in andere genres. Toch was commercieel succes voor hen nog moeilijker te bereiken dan voor mannen. Deze vrouwen waren immers niet alleen zwart maar ook… vrouw. Dat maakt b.v. dat inhoudelijk hun thema’s sterk verschilden, aangezien blues toch ook wel een erg macho-genre is. Deze vrouwen hanteerden als wapens dan ook bijtend cynisme en scherpe humor, terwijl ze zich op erotisch vlak erg assertief en dus “bedreigend” opstelden. De bluesvrouwen kwamen vooral op de voorgrond bij de zogenaamde City Blues, die dicht aanleunde bij de jazz.
De eerste jazz- en blueszangers maakten dikwijls deel uit van de Medicine of Minstrel Shows, rondzwervende gezelschappen met kwakzalvers, zang en dans. Hier debuteerde b.v. ook Bessie Smith. Nadien ging zij in nightclubs en barrelhouses werken, waar de begeleiding verzorgd werd door een pianist.
Ook de teksten logen er niet om. Zo zingt Bessie Smith onder andere “Need a little sugar in my bowl” (ik heb wat suiker nodig voor mijn pot) en voor wie het nog niet snapt wil ik wel verduidelijken dat ze hiermee bedoelt dat ze nogal eenzaam is… Er kwam zelfs een “antwoord-song” van. Met name Ma Rainey zong “I don’t want no man/To put no sugar in my tea”. Het was bloemen gooien met de pot (bis) er nog aan (in beide gevallen: pun not intended) want zowel Rainey als Smith waren eigenlijk lesbisch en Rainey wou dus duidelijk maken dat Bessie beter uit de kast kon komen.
De minder bekende naamgenote Bessie Jackson (eigenlijk Lucille Bogan) zong in 1935 dan weer: “Now if fuckin’ was the thing, that would take me to heaven/I’d be fuckin’ in the studio, till the clock strike eleven.”
En dan is er nog “Dirty no gooder’s blues” uit 1929 (eveneens van Bessie Smith, met James Johnson aan de piano) waarin eveneens het zopas vermelde aspect aanwezig is.
Een andere erotische bluesklassieker is “Shave ‘em Dry”. Volgens Paul Oliver in “Screening the blues” (1968) refereert de titel aan “intercourse without preliminary love-making“. Merkwaardig genoeg “vergeet” Oliver te vermelden wie de auteur is van het nummer (wellicht is het gewoonweg niet bekend), maar hij zegt wel dat Ma Rainey de eerste versie op plaat zette. Alhoewel de seksuele interpretatie voor de hand ligt, is het voor ons “bleekscheten” toch niet echt duidelijk wat bijvoorbeeld de slotverzen betekenen:
“When you see two women runnin’ hand in han’,
You can bet your life they got the other one’s man,
Eeh, hey, hey, daddy let me shave ‘em dry.
Don’t let that man come in my home,
If his wife is here I don’t mean no harm,
Eeh, hey, daddy let me shave ‘em dry.”
Het wordt al iéts duidelijker bij de expliciete tekst die Lucille Bogan (April 1, 1897 – August 10, 1948; ze zong ook onder het pseudoniem Bessie Jackson) in 1935 zong:
“I got nipples on my titties big as the end of my thumb,
I got somethin’ ‘tween my legs ‘ll make a dead man come,
Oooh daddy-baby, won’t you shave ‘em dry, oooh!
Won’t you grind me baby, grind me till I cry.
Say I fucked all night and all the night before, baby,
And I feel just like I want to fuck some more,
Ooh, babe, goddamn daddy, grind me honey, shave ‘em dry,
And when you hear me yowl baby, want you to shave ‘em dry.”
En een beetje verder:
“Now your nuts hangs down like a damn bell-clapper,
And your stick stands up like a steeple,
Your goddamn asshole’s open like a church door,
And the crabs walks in like the people,
Oooh baby, won’t you shave ‘em dry.”
Maar ook hier zit het “venijn” in de staart, want zoals iedereen wel inziet is “droogneuken” eigenlijk een mannelijke fantasie (macho’s laten dat “vervelende” voorspel liever achterwege) en alhoewel o.m. ook Papa Charlie Jackson en James Boodle-It Wiggins een versie van het nummer op plaat hebben gezet, wordt het nummer merkwaardigerwijs toch vooral door vrouwen gezongen. En, zoals gezegd, op het einde van haar versie heeft Lucille Bogan dan ook nog een tekstuele verrassing in petto:
“My back is made of whalebone and my cock is made of brass,
And my fuckin’s made for workin’ men, two dollars round to fit my ass,
Oooh daddy, shave ‘em dry.”
Maar hoe kinky ook, we stellen hier dus merkwaardig genoeg vast dat de dames een streepje voor hadden op de heren. Toch is de reden hiervoor maar al te triestig: waren die nightclubs meestal gesegregeerd, dan mochten de zwarte zangeressen toch wel eens hun benen, hun diepe halsuitsnijdingen, hun ophitsende praat en hun sensuele stem (ja, we hebben het dan toch nog over muziek) ook voor een blank mannelijk publiek uitsmeren. Dit was dus helemaal geen overwinning voor de emancipatie, maar integendeel moesten zij op een vernederende manier soms geld aanvaarden en ook in hun teksten (zoals deze van “Dirty no gooder’s blues”) zijn zij volop de speelbal van de mannelijke lusten.
Andere vertolksters van het genre waren Trixie Smith (1896-1943), Chippie Hill (1900-1950), Ida Cox (1889-1967), Lizzie Miles (1895-1963), Clara Smith (1894-1935), Eva Taylor (1895-1977), Ethel Waters (1896-1977), Alberta Hunter (1895-1984) en Victoria Spivey (1906-1976). Het is het repertoire dat in ons land vooral bekend gemaakt werd door projecten als “ladies sing the blues” en dergelijke (rond Kathleen Vandenhout of Beverly Jo Scott).
Ronny De Schepper