De Braziliaanse schrijfster Lygia Bojunga Nunes wordt vandaag negentig jaar. Zij is minder expliciet dan b.v. een Gaston Van Camp, wat haar politieke boodschap betreft (wellicht omdat ze « ter plaatse » schrijft en niet vanuit het comfortabele België), maar de sfeer van de favella’s, de arme krottenwijken van Rio de Janeiro, is er niet minder in afwezig. Dit is reeds het geval in « Het circusmeisje » (uitg. Westfriesland, Hoorn,113 blz, 320 fr), het boek waarvoor ze als eerste auteur uit de Derde Wereld de internationale jeugdliteratuurprijs, de Hans Christian Andersen Medaille, kreeg.
Het is een psychologische roman voor jongeren vanaf ongeveer 11 jaar, die een meisje van 9 centraal stelt in het verwerkingsproces van het dodelijke ongeval van haar ouders. Maria, dochter van twee trapeze-artiesten, heeft haar ouders in het circus zien verongelukken. Zij wordt door twee vrienden, de vuureter Fonguinho en zijn echtgenote Barbuda (de vrouw met de baard) bij haar grootmoeder afgeleverd. Een grootmoeder die ooit haar dochter verstootte omdat ze wou trouwen met een circusartiest en die gesteund door haar enorme kapitaal haar kleindochter ooit ontvoerde en niet in staat is liefde te geven op de onbaatzuchtige en eenvoudige wijze zoals Maria die ervaren heeft in het circus.
Het meisje lijdt, ter verdringing van de dood van haar ouders, aan geheugenverlies. Zij weet ook nauwelijks contact te maken met haar omgeving tenzij met het kleine jongetje Quico. Het boek bestaat voor de helft uit de circusdroom (Maria eveneens als trapeziste) die het meisje met de realiteit confronteert en haar geheugen terugbrengt op een voor jonge lezers zeer aanschouwelijke wijze : zij opent steeds andere deuren en ziet of beleeft taferelen uit haar verleden. De auteur vertelt ons meteen op deze wijze de hele voorgeschiedenis.
Het boeiende verhaal, de ingebouwde sociale dimensie, maar vooral de grote suggestiviteit staan borg voor een rijk, interessant boek. Bojunga Nunes verklaart zelden, zij laat veel aan de verbeelding over (waarbij zij de jonge lezer niet onderschat) : wat iemand denkt, de verhoudingen tussen de personages… het moet blijken uit handelingen, uit gesprekken die niet dadelijk betrekking hebben op wat gesuggereerd wordt. Deze roman stimuleert een creatief denkproces.
De poëtische momenten zijn sterk, de tragiek blijft sober verwoord en wordt nooit tranerig. Dat alles wordt geschraagd door een opvallend mooi taalgebruik waarvoor ook hulde aan vertaalster Afke Plekker.
De personages worden allen zeer scherp en genuanceerd uitgetekend, ook in extremiteiten. Het enig mogelijke probleem is het culturele verschil dat de lezer moet overbruggen. In de Latijns-Amerikaanse cultuur en literatuur is die combinatie van realiteit, psychologische duiding en symboliek (tot in de droom) zeer gewoon. Daar wordt voortdurend plaats geruimd voor dit soort fantastisch realisme (dat inderdaad met zijn twee voeten op de grond blijft en de droom enkel hanteert als verduidelijking of als stimulans voor het denkproces). Lezers uit de Europese cultuur zullen mogelijk enige moeite hebben met de verwerking van deze speciale combinatie.
Hetzelfde procédé wordt gebruikt in « Het wonderlijke huis van tante » (zelfde uitgeverij, 122 blz., 380 fr.). « Alexander is een jongetje in Rio en kan vanwege de honger vaak niet slapen. Dan vertelt zijn grote broer Augusto hem over het wonderlijke huis van tante. Er moeten laden zijn die alles bevatten wat je je maar kunt wensen en het ligt boven op een bloemenheuvel. Op een dag besluit Alexander het wonderlijke huis te gaan zoeken ». Zo staat het op de flap en het is inderdaad de kern van het plot, maar toch komt dit pas halfweg het boek ter sprake en eigenlijk is het dus spijtig dat de uitgever de lezer daar zo nadrukkelijk doet naar uitkijken. Zelf hadden wij dit liever ontdekt via de bekoorlijke associatieve verhaaltrant van Lygia Bojunga Nunes die het boek heel suggestief laat aanvangen met een straattoneeltje waarbij het rijkere meisje Vera kennismaakt met Alexander en vooral met de Pauw « die druppelsgewijs denkt », één van de mooiste dierencreaties die wij ooit al tegengekomen zijn trouwens.
Via de groeiende vriendschap tussen Vera en Alexander (die overigens niet wordt geduld door haar ouders) komen we dan in flashbacks te weten waarom Alexander met de Pauw op weg is en hoe het komt dat die Pauw « druppelsgewijs denkt » (vooral in deze laatste passage zit veel haast onverholen maatschappijkritiek). Vaak gaan deze vertelde flashbacks in een « gewoon » verhaal over, want ook in de jeugdliteratuur heeft de tijd niet stilgestaan en wijzigingen in stijl en gezichtspunt die een halve eeuw geleden nog « revolutionair » waren in literatuur « voor volwassenen » worden hier heel spontaan geassimileerd. Of je het dus maatschappelijk of literair bekijkt, gedurfd zijn deze werkjes alleszins.
Referentie
Johan de Belie, Jeugdboeken met lentekriebels, De Rode Vaan nr.9 van 1986