Het is al dertig jaar geleden dat striptekenaar Bob De Moor (rechts op bovenstaande foto naast zijn mentor Hergé) is overleden. Ik heb hem ooit nog (telefonisch) geïnterviewd voor De Rode Vaan (net als zijn zoon, operazanger Chris De Moor), maar helaas vind ik dat niet meer terug. Het enige wat ik terugvind, is zijn bijdrage aan mijn stuk “Het boek dat mijn oortjes deed gloeien”. En voor de rest zal het maar weer eens Wikipedia worden, zoals zo dikwijls…
Bob De Moor: “Het eerste echte boek dat ik gelezen heb, was Bram Geurts’ avonturen. Ik moet toen een jaar of negen geweest zijn en daarvoor had ik alleen maar boekjes van Hans of Ivanov gelezen. De naam van de schrijver ken ik niet meer, maar het was het verhaal van een Hollandse jongen uit de zeventiende eeuw, die als verstekeling aan boord van het schip van zijn vader was geklauterd dat naar West-Indië voer. En dan volgt het ene avontuur het andere op. Het begint al in het Kanaal met een aanval van de Duinkerker-kapers. En wanneer ze in Brazilië aankomen, doorkruisen ze dat land helemaal, waarom dat weet ik niet meer. Hoe het precies afloopt, herinner ik me ook niet meer, alleen dat hij op het einde van het boek terug thuis komt, maar dan niet meer als jongen maar als man. Want zijn vader was gestorven in een schipbreuk, geloof ik. Dat sprak me erg aan, want ik deed niets anders dan boekjes over zeerovers lezen of naar zeeroverfilms gaan kijken in de cinema. En nu doe ik dat nog altijd, hé : schepen tekenen en vertellen over zeerovers!”
Bob De Moor studeerde aan de Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen en begon als animator te werken in studio Afim. In 1945 debuteerde hij met de strip Bartje in De Kleine Zondagsvriend, op de voet gevolgd door Inspecteur Marks, Professor Hobbel en meer opzichzelfstaande strips. Hij publiceerde ook in de bladen Week-End (Professor Quick) en in ’t Kapoentje, waar hij De Lustige Kapoentjes verzorgde. In 1947 verscheen zijn eerste Franstalige album, Le Mystère du Vieux Château Fort, naar een scenario van John van Looveren. Ook andere Vlaamse magazineverhalen zoals Monneke en Johnekke, Janneke en Stanneke, Bloske en Zwik, De Koene Edelman en Het Leven van J.B. de La Salle bleven in omloop. Spoedig verschenen De Moors strips in Het Handelsblad, De Nieuwe Gazet, De Volksmacht, Overal, Pum-Pum, Het Wekelijkse Nieuws, De Nieuwe Gids, De Zweep en Ons Volkske.
In 1949 begon De Moor voor het weekblad Kuifje te werken waar hij de op Hendrik Consciences boeken gebaseerde strips De Leeuw van Vlaanderen en De Kerels van Vlaanderen maakte. Datzelfde jaar lanceerde hij er ook de gagstrips Bouboule et Noireaud en Professeur Troc (later Monsieur Tric of Meneer Mus). De Moor zou de volgende jaren ook nog Conrad le Hardi illustreren en de reeks Barelli opstartten. Ook zijn meest befaamde reeks Cori, de scheepsjongen (Cori, le Moussaillon) vond hier vruchtbare bodem in 1952, al zou ze pas in 1977 een vervolg krijgen. Cori is in zekere zin De Moors meesterwerk. De verhalen spelen zich af in de 16de en 17de eeuw in het zeevaardersmilieu waardoor zijn passie voor de zee en scheepvaart prachtig tot uiting komt. Andere reeksen die hij nog voor het blad zou tekenen waren Pirates d’Eau Douce (1959) en vanaf 1965 de gagstrip Balthazar.
Vanaf 1950 begon De Moor voor Studio Hergé te werken en werd al gauw Hergés eerste assistent. Hij hield zich bezig met het hertekenen van de oudste Kuifjealbums en verzorgde ook de achtergronden. Enkele van zijn bekende ingrepen zijn onder meer de modernere inkleding van het album De Zwarte Rotsen en de Beefeaterkostuums voor de wachters in De scepter van Ottokar. Ook de afgeleide merchandisingskunst werd aan hem toevertrouwd. De Moor stak veel tijd in dit werk en het is mede hierdoor dat zijn eigen strips meer en meer in de schaduw van Hergés oeuvre belandden.
Bij leven en welzijn van Hergé was Bob De Moor zijn voornaamste medewerker. Van zodra Hergé op 3 maart 1983 overlijdt, moest hij echter het veld ruimen van de Franstalige erfgename. Hij mocht zelfs het Kuifje-verhaal waaraan Hergé aan het werken was (“Kuifje en de alfa-stralen”) niet afwerken (dat werd dan als een onafgewerkt collector’s item uitgegeven), alhoewel hij enige tijd later met de postume afwerking van het laatste verhaal van Edgar P.Jacobs (het tweede deel van “Drie formules van Professor Sato”) zou bewijzen dat hij dat uitstekend kon.
Voor Jacques Martin tekende hij nog een episode uit diens reeks Lefranc en in 1989 werd hij ook artistiek directeur van uitgeverij Le Lombard en mededirecteur van het Belgisch Stripmuseum waar zijn strips overigens ook tentoongesteld staan en hijzelf geroemd wordt als een van de pioniers van de Belgische strip. (Wikipedia)
Toen hij in 1992 overleed, werkte zijn andere zoon Johan De Moor zijn laatste stripverhaal Dali Capitain van de reeks Cori, de scheepsjongen af. Johan (°1953) kwam eerst ook bij Hergé werken (voor “Kwik en Flupke”), maar hij stond vlugger op eigen benen en maakte op basis van scenario’s van zijn jeugdvriend Stephen Desberg eigen stripreeksen als “Kasper” en “Kobe de koe”. Bob De Moor is ook de ontwerper van de hoes van de elpee “A world of machines” van de Gentse groep The Machines, zie hieronder.
Ronny De Schepper

