Vandaag is het 35 jaar geleden dat “Ubu Roi” van Alfred Jarry in première ging in het NTG. Bij de creatie is het publiek zo geschokt en maakt de pers zo’n schandaal, dat het stuk na twee voorstellingen van de affiche moet gehaald worden.
Pa Ubu, gewezen koning van Aragon, dragonder-kapitein en vertrouwensofficier van koning Wenceslas van Polen, wordt door Ma Ubu, zijn bazige echtgenote, stevig aangepord om zich van de troon meester te maken. Wanneer hij zich dan echter op die troon genesteld heeft, ontpopt hij zich tot een wreedaardige en sadistische woesteling met bizarre invallen en een gargantueske geldhonger. Iedereen die hem voor de voeten loop, laat hij uit de weg ruimen; hij heft waanzinnig hoge belastingen, die hij hoogstpersoonlijk gaat innen; hij vreet kilometers worsten en bandeloos botviert hij zijn geile driften. Maar wanneer het volk in opstand komt, en hij ten strijde moet trekken, blijkt hij een grote lafaard en broekschijter te zijn, die bij het eerste kanonschot het hazepad kiest.
Een zekere Père Hébert, een fysicaleraar aan het lyceum te Rennes en waarvoor de leerlingen de spotnamen Eb, Ebé, Ebon, Ebance en Ebouille hadden bedacht, inspireerde de 15-jarige Alfred Jarry tot een paar losse, boertige poppenspelfragmenten, die tien jaar later uitgroeiden tot een volwaardig toneelstuk.
Jarry is volgens sommigen erin geslaagd een vlijmscherpe karikatuur te tekenen van de door hem zo gehate kleinburger, die gebukt door allerlei frustraties, voor de schijn zijn moraal hooghoudt, om in het geniep zijn getormenteerde wellust wreedaardig uit te leven. Ubu is dom en gevaarlijk, autoritair en meelijwekkend : het is een monster van genialiteit en dwaasheid.
Het leven van Jarry stond in het teken van het absurde, het irrationele en de humor. Met een verrassende vroegrijpheid ontwikkelde hij zich tot een van de merkwaardigste voorlopers van de zwarte humor, met een voorkeur voor suggestieve, poëtische beelden en een mengeling van karikatuur en tragiek.
Jarry schreef niet experimenteel, hij was experimenteel en zijn werk dat getuigt van een grote eruditie, kondigt de dadaïstische en surrealistische stromingen aan die in het begin van de 20e eeuw tot ontplooiing kwamen. Sommige menen zelfs dat niet Eugène Ionesco, maar Jarry de « uitvinder » van het absurde theater was.
Het NTG is anno 1987 met 50,5 miljoen Belgische frank het duurste theater van Vlaanderen geworden en gezien de artistieke zwakte van de vier naaste achtervolgers (in volgorde: KVS, KNS, MMT en KJT) is dit zeker verdiend. Toch is het misschien niet verstandig die « rijkdom uit te stallen », zoals dat is gebeurd in de laatste productie van het seizoen « Ubu Koning » van Alfred Jarry. Het trio Jean-Pierre De Decker-Michel Gerd Peter-Angelika Lenz had daar ook wel al een handje van weg bij “Peter Pan”, maar deze productie was zo succesvol (economisch én artistiek gezien) dat er wel niemand een kik zal over gegeven hebben. Met « Ubu » ligt dat evenwel anders…
Overigens, over kindertheater gesproken. Ik heb opzettelijk de première laten schieten, omdat ik mijn kinderen op bezoek had, maar wellicht heb ik daar verkeerd aan gedaan. Ik veronderstel dat vooral de jongste (9) hieraan heel wat meer plezier zou hebben beleefd dan ikzelf. Zelfs voor de oudste (12) zal het al niet gesofisticeerd genoeg meer zijn. Maar ja, van een voorstelling in Arca zo’n vijftien jaar geleden herinnerde ik mij vooral (of uitsluitend, om eerlijk te zijn) dat er van het begin tot het eind in werd « geneukt ». Dat is door De Decker echter door een andere primordiale levensfunctie vervangen, namelijk « schijten ». En zoals iedereen weet, zijn vooral jonge kinderen ten zeerste geïnteresseerd in grappen die betrekking hebben op alle vormen van ontlasting. Wel, ze zouden hier uitstekend aan hun trekken komen…
Niet zo evenwel wij — en dat is geen pluralis majestatis, maar slaat wel degelijk op meerdere volwassenen. En dat ligt dan ten eerste aan Jarry zelf. Of beter gezegd : aan het stuk, want de man zelf was ver op zijn tijd vooruit (hij was al wielerliefhebber toen er nog geen pedalen aan een fiets zaten). Maar « Ubu » is geen overdonderend stuk, nee, tenzij… Tenzij men het eens heel ernstig, zuiver Shakespeariaans zou proberen te spelen. Dan zou misschien de tekst op zichzelf komisch beginnen werken. Alle versies die we tot nu toe zagen, doen alleen aan opbod in overbeklemtonen van het groteske, in over-regisseren dus. En De Decker verdient, wat dat betreft, zeker de palm.
Nochtans willen we hem ook niet helemaal afvallen, want daar waar hij « Ubu » totaal verlaat, wordt hij wel interessant (de grachtscène b.v.). En hetzelfde geldt uiteraard voor de acteurs die (als ze er niet voor spek en bonen bijlopen zoals het grootste deel van de cast) nog altijd blijk geven van groot vakmanschap (met natuurlijk Hugo Van Den Berghe op kop in de titelrol).
Met wie we evenwel een eitje willen pellen, is met de heer Pjeroo Roobjee, vertaler. Dat we van « vondsten » als « kakadju » (merdre) of « bij mijn jeugdige druipkaars » niet plat achterover gaan, kan natuurlijk ook aan ons liggen. Maar wendingen zoals « moest ik… » of « ik hou eraan… » zijn géén vondst, géén goede vertaling en zeker géén goed Nederlands! Wie wil schilderen moet zijn palet kennen en wie wil vertalen zijn taal. Anders is men « een minguin ». Kijk, dat was nu wél een goeie… (Ronny De Schepper in De Rode Vaan nr.24 van 1987)
« Merde ! », zo klinkt het opeens keihard achterin de Gentse KNS-zaal. Voor iemand er erg in heeft stormen zeven jongelui naar het podium waar, na een korte intro het verder verloop van Alfred Jarry’s « Ubu Koning » op zich laat wachten. Een zaalverantwoordelijke wil tussenbeide komen maar weet niet goed hoe, en dan is het allang te laat; voor een publiek dat niet beter weet dan dat het allemaal bij de voorstelling hoort, wordt de bühne ingepalmd. Nog voor Koning Ubu een greep heeft kunnen doen naar de Poolse macht, is hij zelf al gewipt want prompt beginnen de zes jonge acteurs, één ervan is zelfs verkleed als Ubu-figuur, de eerste scène van het stuk te spelen.
Acher de coulissen en op de wandelgangen heerste er een drukte en een opwinding van je welste. « Wie zijn dat op de scène ? » vraagt een actrice. « Dit is werkelijk te gek! ». « Die gasten willen onze job afpakken, » brult een orkestlid lachend, en regisseur Jean-Pierre De Decker staat achterin bij de middendeur : « Fantastisch, hé, geweldig dat zoiets gebeurt, überhaupt kan gebeuren! ». Een omstaander geeft ons een monkellachje : « ’t Es wel dat Jef Demedts niet in huis is, ’t zou misschien niet zo plezant meer zijn, hé. »
Ondertussen is in de zaal, tussen de muziek en de gedebiteerde teksten door, de onverstaanbare stem van de hostess-omroepster hoorbaar: « Wil iedereen zijn plaats opnieuw innemen, asjeblieft, de voorstelling zal zo dadelijk verdergaan. »
Grotesker kan nauwelijks. Na zo’n vijf minuten ronden de onverwachte gastspelers af en gaan ze terug in de zaal zitten. Maar wie zijn die vermaledijde “staatsgrepers”, die er ook in geslaagd zijn kostuum, masker, valse buik en gitaar binnen te smokkelen in dit cultuurpaleis?
“We zijn leerlingen van het PITO, Provinciaal Instituut Technisch Onderwijs, uit Tienen,” zo legt men ons na de raid uit. “We hebben Ubu Koning zelf gespeeld, enkele weken geleden, en vorige week kwamen we de uitvoering van het NTG bekijken. We vonden het onaanvaardbaar dat men, na een korte inleiding, de mensen nog eens tien minuten laat wachten.“
« Vandaar de actie, » zegt lerares Paulette Wauters. « Als er dan toch niets gebeurt op scène dan kunnen we in die tien minuten beter zelf al beginnen spelen, zo hebben we geredeneerd. Trouwens, ik denk dat Jarry iets dergelijks erg leuk zou gevonden hebben en voor de vertolking van het NTG voor de rest gewoon hoed af, hoewel onze versie natuurlijk stukken beter was! (lacht)».
Een staatsgreep in het NTG waarmee iedereen nog kan lachen. Of dat ook het geval zal zijn met de paleisrevolutie die zich naar verluidt steeds duidelijker begint af te tekenen binnen de muren van deze theaterinstelling, is zeer de vraag. (Het Laatste Nieuws van 5 juni 1987)
Ronny De Schepper
Referentie
“Ubu Koning” van Alfred Jarry (1869) / Vertaling (i.o.v. NTG): Pjeroo Roobjee / Decor: Michel Gerd Peter / Kostuums: Angelika Lenz / Licht: Jan Gheysens / Choreografie: Aimé de Lignière / Originele muziek: Johan de Smet / Met: Hugo van den Berghe, Lieve Moorthamer, Peter Marichal, Eddy Spruyt, Bob van der Veken, Mark Willems, Herman Coessens, Chris Boni, Cyriel van Gent, Roger Bolders, Els Magerman, Chris Thys, Eric van Herreweghe, Magda Cnudde en Blanks Heirman / Van 30 mei tot 15 juni 1987.