Het is vandaag al 65 jaar geleden dat de Britse filmregisseur James Whale (rechts op de foto) op 67-jarige leeftijd verdronk in zijn zwembad. Volgens sommige bronnen was het zelfmoord.
Whale werd geboren in Dudley in Engeland. Na de Eerste Wereldoorlog ging hij aan het werk in de toneelwereld. In 1928 regisseerde hij het toneelstuk Journey’s End. Het succes van dat stuk leidde in 1930 tot een Amerikaanse filmversie onder regie van Whale. Daarna volgden nog de oorlogsfilm Hell’s angels en het oorlogsdrama Waterloo Bridge, gebaseerd op het gelijknamige toneelstuk uit 1930 van de Amerikaanse toneelauteur Robert E. Sherwood. In 1931 draaide Whale zijn eerste horrorfilm, “The old dark house” van James Whale naar de roman “Benighted” van J.B.Priesley dat als de eerste griezelthriller wordt beschouwd, maar dan gaat men toch wel voorbij aan “The batwhispers” van Roland West uit 1930, waarin Chester Morris als detective Anderson een moordende dief (William Blakewell) achterna gaat.
Daarna volgde zijn bekendste prent, namelijk Frankenstein met Boris Karloff (links op de foto). Frankenstein mag dan al ontelbare keren verfilmd zijn, een hoogtepunt blijft de originele James Whale-versie uit 1931. Een briljante jonge dokter, Frankenstein (Colin Clive), raakt ziekelijk geobsedeerd door het geheim van de onsterfelijkheid. Hij tast de grenzen van de toenmalige wetenschap af en creëert een levend wezen met het brein van een misdadiger. Hij brengt daarmee zijn eigen leven in gevaar en dat van anderen die hem dierbaar zijn. In deze indrukwekkende productie naar het gelijknamige verhaal van Mary Shelley is vooral Boris Karloff fenomenaal als het verstoten monster dat zich uit onvrede tegen de buitenwereld en tegen zijn schepper keert. Met verder Mae Clarke (Elizabeth), John Boles (Victor Moritz), Edward Van Sloan (Doctor Waldman), Frederick Kerr (Baron Frankenstein), Dwight Frye (Fritz), Lionel Belmore (Burgemeester) en Marilyn Harris (Little Maria).
Karloff zou zijn succesrol vier jaar later nog eens overdoen in “The Bride of Frankenstein”. “To a new world of gods and monsters” zegt de geschifte Dr.Pretorius als hij zijn glas gin heft en toast op het morbide. Dit vervolg wordt door de meest horrorfreaks eveneens tot de top gerekend. De film doet de stijl en de sfeer van de grote gotische horrorfilm alleszins alle eer aan; niet in het minst dankzij de tot de verbeelding sprekende, ijzige muziek van Franz Waxman. Een blinde kluizenaar raakt bevriend met het monster (uiteraard opnieuw Boris Karloff), die deze keer sympathieker gekarakteriseerd wordt en op zoek is naar een bruid (Elsa Lanchester). Vooral de dorpsmoordenaar (Dwight Frye) en de geschifte Dr.Pretorius (Ernest Thesiger) – die een heel leger monsters wil creëren – zorgen voor de nodige portie spanning. Deze film is – om het met de woorden van Lord Byron uit de proloog van de film te zeggen – “a tale that sent my blood into icy creeps.” Deze film was geen “sequel” in de zin dat men met het onderwerp vrijer begon om te springen, want de “eis” van het schepsel dat Frankenstein hem een bruid zou bezorgen staat reeds in de originele roman. “Son of Frankenstein” uit 1939 was dat dan weer wél, evenals “Frankenstein meets the wolf man”, waarin trouwens niemand minder dan Bela Lugosi gestalte gaf aan het “monster”.Ook in “The invisible man” leidt een “onschuldige” uitvinding uiteindelijk tot machtswellust en irrationeel geweld. De eerste versie werd in 1933 gedraaid door James Whale en die paste dit laatste aan aan zijn eigen filosofie, die ook bij “Frankenstein” tot uiting was gekomen: het is de opstand van de wetenschapper tegen de middelmatigheid van de mensen, die hem (net als het monster van Frankenstein) omwille van zijn experimenten als een paria gaan behandelen. Boris Karloff weigerde deze keer de hoofdrol en dus werd Claude Rains daarvoor aangezocht. Het maakte hem prompt populair. Ook al omwille van de zwarte humor die kwistig wordt rondgestrooid (de onzichtbare man kan bijvoorbeeld niet in de regen wandelen, want dan gaat hij er als een bubbel uitzien).
Op het hoogtepunt van zijn carrière als regisseur regisseerde Whale The Road Back (1937), een vervolg op All Quiet on the Western Front. Inmenging van de studio, mogelijk aangewakkerd door politieke druk van nazi-Duitsland, leidde ertoe dat de film werd aangepast ten opzichte van Whale’s visie en
The Road Back was een kritische en commerciële mislukking. Later volgde o.a. nog
The Man in the Iron Mask (1939). In 1941 regisseerde Whale zijn laatste prent,
They dare not love.
Whale bleef regisseren voor het theater en herontdekte ook zijn liefde voor schilderen en reizen. Zijn investeringen maakten hem rijk en hij leefde een comfortabel pensioen totdat hij in 1956 een beroerte kreeg die hem zijn kracht ontnam en hem pijn deed. Daarom pleegde Whale op 29 mei 1957 zelfmoord door zichzelf te verdrinken in zijn zwembad.
Hij was openlijk homo in een tijd dat dit nog niet echt zo hoorde, wat zijn leven er niet altijd makkelijker op maakte. Naarmate de kennis over zijn seksuele geaardheid algemener werd, werden sommige van zijn films, met name Bride of Frankenstein, geïnterpreteerd als films met een homoseksuele ondertoon en werd beweerd dat Whale’s weigering om in de kast te blijven leidde tot het einde van zijn carrière. De medewerkers van Whale verwierpen echter de ideeën dat Whale’s seksualiteit zijn werk beïnvloedde of dat het hem zijn carrière kostte.
En toch kwam hij op een trieste manier aan zijn einde, zoals we o.m. kunnen zien in de film “Gods and monsters” van Bill Condon uit 1999, waarin de Britse acteur Ian McKellen de zieke James Whale vertolkt, anno 1957. Geconfronteerd met zijn eigen sterfelijkheid, wordt Whale overspoeld met herinneringen uit zijn kindertijd, flarden uit zijn memorabele hoogdagen in het Hollywood van de jaren dertig en ambigue, bizarre figuren. In deze fictieve filmbiografie gaat men ervan uit dat de verdrinking eigenlijk zelfmoord was. Hiervoor wordt een psychoanalytische verklaring naar voren geschoven, die de verliefdheid van de oude regisseur op een jonge man, zijn traumatische ervaringen tijdens de eerste wereldoorlog en zijn creatie van de Frankenstein-mythe in de filmgeschiedenis met elkaar verbindt.
CENSUUR
Zoals elders gesteld dateren de twee grootste horrorklassiekers uit 1931. De impact daarvan kan o.m. geïllustreerd worden door een incidentje met de censuur in Engeland.
De censuur op films is in Engeland altijd groter geweest dan het censuur op theater, omdat film voor de arbeidersklasse was, terwijl het theater zich meer tot de middenklasse richtte. Zo wilde men ook de verspreiding van horrorfilms een halt toeroepen, maar toen “Dracula” en “Frankenstein” verschenen, kon de censuur niet meer optornen tegen de enorme populariteit van deze films. Toch werd erin geknipt. Zo moest de scène verdwijnen dat het monster van Frankenstein een kind in de rivier verdrinkt. Niemand protesteerde, aangezien de intellectuelen geen belangstelling hadden voor het genre en de andere mensen gewoon niet wisten dat deze scène verdwenen was. Om te illustreren hoezeer de zeden kunnen veranderen: toen Kenneth Branagh in 1994 zijn “Frankenstein” draaide, betreurde de studio (Columbia) dat hij de moord niet wat explicieter in beeld had gebracht!
Dat de eerste “golf” van horrorfilms samenviel met de opkomst van het fascisme is misschien geen toeval, evenmin als het feit dat de tweede “golf”, die zich in Engeland situeert met de Hammerstudio’s, samenvalt met het hoogtepunt van de koude oorlog. En bij de huidige, derde golf wordt er natuurlijk een verband gelegd met het fin de siècle en aids.
GRONDSTRUCTUREN
Wanneer we de hele serie griezelfilms onder de loep nemen, merken we dus dat bepaalde grondstructuren het genre domineren. Gewoonlijk is er een hoofdpersonage, dat door zijn uiterlijke gedragingen reeds angst zou moeten inboezemen. Dit kan zowel een mens als een dier zijn, vaak ook een dier-mens (een weerwolf b.v.). In dat laatste geval overwegen de dierlijke eigenschappen op de menselijke. Het primitieve komt naar boven en heeft het meestal gemunt op iemand van een hogere sociale klasse. Zo is er in 1961 in Engeland “The curse of the werewolf” van Terrence Fisher uit de befaamde Hammerstudio’s. Normaal spelen Peter Cushing of Christopher Lee in deze griezelfilms de hoofdrollen, maar deze keer is zowaar de jonge Oliver Reed de weerwolf. De Hammerstudio’s staan zoals gezegd bekend om hun koppeling van de horrorelementen aan erotiek. In deze film is Yvonne Romain de schone die door het beest wordt overweldigd. Een vergelijkbare thematiek vinden we ook terug in een film uit 1977, “The island of Dr.Moreau” (Don Taylor), gebaseerd op de roman van H.G.Wells, die eveneens recent werd overgedaan met Marlon Brando en Val Kilmer in de hoofdrollen maar met desastreuze resultaten.
Een beter voorbeeld is “Twins of Evil” (Jan Verheyen heeft hem ongetwijfeld reeds op dvd). Deze film van John Hough is een typische “sexploitation movie” uit het begin van de jaren zeventig (1971 om precies te zijn) met in de hoofdrol good old Peter Cushing, maar het is natuurlijk vooral de tweeling uit de titel, goed voorzien van poten en oren, die deze film het bekijken waard maakt. (*)
Een tweede hoofdpersonage dat we vaak aantreffen is dat van een onsterfelijke parasiet, die zonlicht, spiegels en kruisen schuwt als de pest en enkel bezorgd is voedsel (d.w.z. bloed) voor zijn onsterfelijkheid te verzamelen. In tegenstelling tot het eerste personage is hij mooi, “een heer van stand”, en als dusdanig zijn vrouwen een gemakkelijke prooi voor hem.
Hollywoodfilms hebben altijd met Goed & Kwaad-clichés gewerkt, maar aangezien dat bij de cowboys en indianen nu niet meer zo voor de hand ligt en het duivelse communisme zichzelf heeft uitgeroeid, gaat men nu opnieuw op zoek naar de Boze in persoon, zijnde de duivel. Ook de duivel kan dus de hoofdrol vertolken, zoniet in eigen persoon (eventueel in het lichaam van een mens, b.v. “The Exorcist”) dan toch als vader van een duivelskind (“The Omen”, “Rosemary’s Baby”) of als minnaar van een heks.
“Rosemary’s baby” (Roman Polanski) was overigens een film die blijkbaar “behekst” was en dat niet enkel wegens het onderwerp. Of misschien juist daarom. De moord op de zwangere vrouw (Sharon Tate) van de maker van de film (Roman Polanski) is bij iedereen gekend, maar het appartementsgebouw waarin gefilmd werd is, is de Dakota Building waarin later John Lennon en Yoko Ono zich zouden vestigen en bijgevolg dus ook de plaats waar John op 8 december 1980 werd vermoord. Misschien kwam het allemaal wel omdat men het onzalige idee had gehad de duivel (in de verkrachtingsscène) te laten vertolken door Anton LaVey, de stichter van de Satanskerk. LaVey had trouwens contacten met bepaalde leden van de Manson-bende die Tate hebben vermoord. Hij speelde ook de duivel in “Inauguration of the pleasure dome”, een film van Kenneth Anger met verder o.a. Marianne Faithfull, die ook al in “Ghost story” van Stephen Weeks was te zien, als de demone Lilith, terwijl Michael Cooper, de fotograaf van de Pepper’s-hoes (waarop o.a. de vooroorlogse duivelaanbidder Aleister Crowley afgebeeld staat), de camera hanteerde. Mick Jagger werkte mee aan de soundtrack, die hem trouwens inspireerde tot het schrijven van “Sympathy for the devil”.
Voor Angers vorige film, “Invocation of my demon brother”, had Bobby Beausoleil de rol van Lucifer vertolkt. Ook Beausoleil maakte deel uit van de Manson-bende. Nu komt Anger aan de kost met “onthullende” boeken over Hollywood-sterren. Hij stelt ook al enige tijd een (kleuren)fotoboek over de Manson-moorden in het vooruitzicht. Nu, als er één is die er foto’s heeft van genomen, zou hij het wel eens kunnen zijn!
Maar nog erger is het gesteld met “The omen”. De productie daarvan ging met zoveel ongeluk gepaard dat men het al snel over de Omen-vloek had. Zo reisden acteur Gregory Peck en scenarioschrijver David Seltzer elk met een andere vlucht naar het Verenigd Koninkrijk, maar beide vliegtuigen werden door de bliksem getroffen. Tijdens het speuren naar locaties in Rome werd producer Harvey Bernhard ei zo na geraakt door een blikseminslag. Bovendien werd zijn auto tijdens het filmen geraakt door een spookrijder. Daarnaast werd het hotel waarin regisseur Richard Donner verbleef, gebombardeerd door de IRA.
En daar hield het niet op: de vloek maakte nog meer slachtoffers. Zo werd een dierenverzorger gedood door de zoodieren uit de film die hij wilde kalmeren. Ook het verhaal van special effects specialist John Richardson en zijn assistent is veelzeggend. Een jaar na The Omen werkten ze in Nederland aan A Bridge Too Far. Op een avond werden ze aangereden door een truck. De assistent was op slag dood. De zwaargewonde John zag een pijl waarop stond dat het nog 66,6 (het getal van de duivel) kilometer was naar een dorpje genaamd Ommen…
TOEN GEESTEN NOG ROND WAREN…
Een vierde standaardtype is dat van de rondwarende geest, die al jaren zijn lichaam heeft verloren (na een gewelddadige dood of zelfmoord), maar nog steeds in het huis (of liefst een kasteel) blijft “rondspoken” (in de meest letterlijke zin van het woord). “Highlander” is zo’n recent voorbeeld.
In het horrorgenre heeft men uiteraard ook altijd belangstelling voor het leven na de dood aan de dag gelegd. In “Flatliners” van Joel Schumacher met Julia Roberts en Kiefer Sutherland b.v. wekken een aantal medische studenten bij zichzelf een hartstilstand op om op ontdekkingstocht te gaan in het schemergebied tussen leven en dood.
Naast zombies (b.v. John Gilling uit de Hammer-studio met “The plague of the zombies” uit 1966) is een andere geliefkoosde levende dode de mummy, zoals in de klassieker van Karl Freund uit 1932 met Boris Karloff in de titelrol. Later zijn er nog tal van andere films rond dit thema zoals “The Mummy’s shroud” van Gilling (1967). Vermengd met claustrofobische angsten (uit een rijdende trein kan men zo maar niet verdwijnen) zit dit ook in “Horror Express” (Eugenio Martin). Mist heeft natuurlijk een even claustrofobisch effect, zo is er uit 1979 “The fog” van John Carpenter, die in 1986 ook “Halloween” draaide met Jamie Lee Curtis en Donald Pleasance. Veel grappiger zijn de “Gremlins” van Joe Dante of de “Ghostbusters” van Ivan Reitman, beide uit 1984.
De vijfde boosdoener, de psychopaat, komt al veel meer de werkelijkheid nabij. Zowel “The Texas Chainsaw Massacre” (1975) als “The Silence of the Lambs” zijn gebaseerd op reële feiten. Wanneer hiermee andere elementen worden versmolten, komt men gemakkelijk in “grand guignole” terecht, zoals b.v. in de Freddie-reeks.
Rockmuziek, vooral hard-rock, heeft altijd belangstelling gehad voor het occulte. Denken we maar aan Black Sabbath.
Iron Maiden en Motörhead zorgen dan weer voor de muziek van “Phenomena”, een typische film van de Italiaanse cultgriezelfilmer Dario Argento. Deze keer gaat het over een lijkenetend insect “The Great Sarcofages”, waarmee een meisje (Jennifer Connelly) in paranormaal contact staat. Op aanraden van insectoloog Donald Pleasance wendt ze deze krachten aan om na te gaan wie al die jonge vrouwen vermoordt in Zwitsers Transsylvanië.
Ronny De Schepper
(*) Ik heb de film destijds opgenomen en pas nu (29/6/2011) bekeken. Eerst en vooral moet ik diegenen die op de term “sexploitation movie” zijn afgekomen, danig teleurstellen. Zo heel veel is er niet te zien, alleszins niet in verhouding tot de publiciteitsfoto’s die destijds werden verspreid. En dat heeft met de misleidende titel te maken. Ook al wordt de tweeling (Madeleine en Mary Collinson) geregeld “twins of evil” genoemd, eigenlijk is alleen Madeleine (als Frieda) “evil”, Mary (als Maria) is juist heel brààf. Dat maakt b.v. al dat de incestueuze lesbische scènes die in die publiciteitsfoto’s worden gesuggereerd, helemaal niet voorkomen. Madeleine heeft verder nog slechts in vijf films gespeeld, alle van erotische aard. En, je gelooft het nooit, ook Mary heeft slechts in zes films geacteerd: en wel alle zes dezelfde als die van haar zusje, zeker!
(Zeer) selectieve bibliografie
Jonathan Ross, The incredibly strange film book, Simon & Schuster, 1993.
Ronny De Schepper, Griezel en gruwel in Hollywood, Nitro mei 1998
Ronny De Schepper, Griezel en gruwel in Hollywood, Film mei 1998
