Om de twee jaar vraagt de algemene vergadering van de Verenigde Naties aan haar lidstaten om dat jaar speciale aandacht te besteden aan een sociaal en humanitair probleem. Zo werd 1981 uitgeroepen tot het Jaar van de Gehandicapte. Als we echter een terugblik werpen op dat voorbije jaar, dan moeten we vaststellen dat het als twee druppels water gelijkt op het Jaar van de Vrouw en dat van het Kind. Met andere woorden : de copieuze werklunches en de installatie van commissies waren weer niet uit de lucht, maar echt de problemen aanpakken ? Ho maar ! Het Jaar van de Gehandicapte was dus een goed jaar voor hen die tot voorzitter of raadsman van een technische commissie werden gebombardeerd, maar waar zaten de gehandicapten zelf ? Hebben zij hier enige baat gevonden ? Werden zij voldoende bij deze werkzaamheden betrokken ? Zijn zij er kortom op vooruit gegaan ? Ja, zoals de processie van Echternach misschien…

Het Jaar van de Gehandicapte was anders gezegd een pleister op een houten been. Veel geblaat en weinig wol. Vooral dan omdat de financiële middelen en de politieke wil om die ergens anders vrij te maken ontbraken. België was hiervan een schoolvoorbeeld : er werd veel lippendienst bewezen aan het VN-initiatief, maar in werkelijkheid werden er geen speciale kredieten vrijgemaakt om ook maar iets te kunnen verwezenlijken tijdens dat jaar !
Crisis ? Ai, handicap !
Geld maakt natuurlijk niet gelukkig maar het is wel handig. Vooral omdat inzake integratie van de gehandicapten in onze maatschappij alles rond het geld draait. Money makes the world go around, vooral als-ie op wieltjes loopt. Maar het niet toekennen van speciale subsidies was niet de enige handicap. In het kader van de algemene bezuinigingen werden er op de bestaande fondsen allerlei restricties toegepast. De toenmalige minister van sociale voorzorg, Luc Dhoore, gaf in februari van vorig jaar bijvoorbeeld de opdracht om alle dossiers van steuntrekkenden « van het vroegere regime » na te trekken. Tienduizend (op een totaal van vijftigduizend) kregen op die manier een herziening. Een operatie die de staatskas honderd miljoen opleverde, maar de vraag is natuurlijk of het hier werkelijk om misbruiken ging en vooral of dat geld niet beter ergens anders werd vandaan gehaald !
Tegelijk was Dhoore in zijn hoedanigheid als minister voorzitter van het nationale comité voor de gehandicapten. Een blinde kan dus zien dat onze beleidsmensen niet vies zijn van enige hypocrisie.
Nochtans kan men moeilijk beweren dat het hier om « een marginale groep » gaat. In België zijn er tussen de zes- en de zevenhonderdduizend gehandicapten. Ongeveer tweehonderdduizend daarvan zijn mentaal gehandicapt, de anderen fysisch. Zo rond de honderdentienduizend zijn met hun handicap geboren, de anderen zijn het geworden door ziekte (ongeveer driehonderdzestigduizend), een ongeval (thuis, op het werk of op de baan) of tijdens de oorlog (zo’n tweehonderdduizend).
Toch maken gehandicapten geen deel uit van onze dagelijkse leefwereld, ondanks dat ontzettend grote aantal. De drempel van de integratie ligt immers nog veel te hoog voor hun rolstoel en de regering blijft blind en doof voor de eisen van de blinden en de doven. Meestal steekt men hen samen in een soort van veredelde ghetto’s. Paleizen met gouden muren. En dan nog vaak enkel bij manier van spreken !
De sterken sterker, de zwakken zwakker
Natuurlijk kan men ook niet stellen dat er gewoonweg niets is gebeurd. Tijdens de jongste twintig jaren zijn de openbare machten zich langzaam bewust geworden van de omvang van het probleem en de sociale bijstand heeft zich daar nog langzamer aan aangepast, of beter gezegd : sprongsgewijs. Maar de grote sprong voorwaarts is er nooit geweest : het geheel van de maatregelen blijft nog steeds erg ondermaats en vooral gekenmerkt door een totaal gebrek aan coherentie.
En nu is het dus nog erger. Helemaal in de lijn van de regeringspolitiek die de sterken sterker wil maken en de zwakken zwakker vormen de economische en budgettaire moeilijkheden een directe bedreiging voor het levenspeil van de gehandicapten. Deze horen immers thuis in de categorie van de sociaal minder begunstigden en het is precies in deze sector dat er harde klappen vallen. Onnodig te zeggen dus dat op het braakliggend terrein van onze sociale voorzieningen met betrekking tot de gehandicapten, namelijk de preventie en het opsporen van handicaps en de behandeling en heraanpassing, geen enkele vooruitgang valt te verwachten van deze op het liberale winstprincipe gestoelde regering.
En nochtans verdienen ook nog het onderwijs, de vorming, de werkgelegenheid en de levenscondities speciale aandacht. De nieuwe ideologen prediken immers welzijn in plaats van welvaart maar eenieder mens met een greintje gezond verstand ziet meteen in dat welzijn zonder welvaart onmogelijk is. Streven naar het welzijn van onze gehandicapte medemens kan dus in geen enkel opzicht gepaard gaan met besnoeiingen in die sector. Integendeel, aangezien nog altijd wordt uitgegaan van wettelijke maatregelen bij het begin van de jaren zestig genomen (toen er nog zo goed als niets bestond), zijn we toch stilaan aan een herziening van dat systeem in positieve zin toe. Trouwens, het reeds aangestipte gebrek aan planmatigheid heeft ervoor gezorgd dat vele maatregelen elkaar doorkruisen. Gevolg : het wordt steeds moeilijker om zijn weg terug te vinden in het woud van rechten en plichten, men weet niet meer waarop men recht heeft, de administratieve molen maalt langzaam en door een gehakketak op de letter van de wet, gebeurt het vaak dat mensen die stricto sensu recht hebben op uitkeringen aangewezen zijn op de liefdadigheid van derden. De nieuwe manier van berekenen die sedert i975 in voege is gegaan heeft overigens als gevolg dat het plafond waaronder de toelagen worden uitgekeerd nog naar beneden is gehaald. Van 1976 tot 1980 is het aantal uitkeringsgerechtigden dan ook gedaald (!) van 85.392 naar 76.607, zegge en schrijve een verschil van 8.785 ! En zoals gezegd gaat deze daling verder omwille van de herziening van bepaalde dossiers.
Het recht op arbeid
Het bestaansminimum dat door de OCMW’s aan de gehandicapten wordt verzekerd kan overigens enkel als een laatste toevlucht worden beschouwd, een uit de nood helpen wanneer men in een onhoudbare situatie is verzeild geraakt.
Typisch voor een dergelijke manier van bijstand verlenen is immers dat het een tijdelijke maatregel betreft. En dat is wel het laatste wat men over de toestand van een gehandicapte kan zeggen ! Als hij immers niet in staat is om te werken moet men de toelage dermate bepalen dat een menswaardig bestaan mogelijk is en niet enkel een middel tot over-leven.
Vandaar dat in bepaalde kringen wordt gedacht aan een vervangingsinkomen dat tijdens het actieve leven zou worden uitbetaald aan personen die onmogelijk een bezoldigd beroep kunnen uitoefenen omwille van fysische of mentale letsels. Dat inkomen zou b.v. 65 % kunnen bedragen van het gewaarborgd interprofessionele minimumloon van een gezinshoofd.
Daarbij zou dan nog toelage moeten komen die bepaald zou worden in functie van het letsel of de graad van handicap. Om fatsoenlijk te kunnen leven, te kunnen deelnemen aan socioculturele en eventueel zelfs professionele activiteiten, kortom om een « normaal » leven te kunnen leiden moet de mindervalide immers vaak een beroep doen op extra-kosten.
Bovendien zou een belangrijk principe in heel deze regeling moeten worden ingebouwd, namelijk enkel rekening houden met de persoonlijke financiële middelen van de gehandicapte en niet met die van zijn familie. Dit is een onmisbare voorwaarde om het streven naar zelfstandigheid van de volwassen gehandicapte in de hand te werken. Anders blijft hij immers z’n hele leven afhankelijk van zijn omgeving.
Maar het voornaamste is dat zoveel mogelijk de mindervalide in staat moet worden gesteld om een beroep uit te oefenen. De oprichting van beschutte werkplaatsen komt gedeeltelijk aan deze eis tegemoet, vooral voor bepaalde handicaps. Het mag echter hoegenaamd niet worden beschouwd als een alleenzaligmakend middel, vooral niet als het er zou toe bijdragen dat de ghetto-vorming erdoor toeneemt. Mits vaak minuscule wijzigingen zijn immers tal van betrekkingen in « normale » ondernemingen toegankelijk voor mindervaliden. Maar we moeten natuurlijk wel vaststellen dat inspanningen in die richting quasi onbestaande zijn.
Deze sector valt onder het beheer van het Nationaal Fonds voor Sociale Wederaanpassing van Gehandicapten, een parastatale instelling van het ministerie voor tewerkstelling en arbeid. Een ontleding van de uitgaven in 1979 wat tewerkstelling betreft leert ons dat meer dan twee miljard werd uitgegeven voor de 11.298 arbeiders die in beschutte werkplaatsen aan de slag kunnen. Daartegenover staan echter slechts een luttele vijftig miljoen voor tewerkstelling in de gewone economische sector. Is dit aanzienlijke verschil geen klaar en duidelijk bewijs van de lacune in de beroepsopleiding voor mindervaliden ? En beantwoordt het Fonds daarmee echt aan zijn doelstelling ?
Routine, traditie, gewoontevorming zijn nog de meest vergeeflijke oorzaken. Er zijn er ook die minder proper zijn. Zo merken we onder meer dat omwille van de rentabiliteit er een tendens bestaat in beschutte werkplaatsen om eerder licht- dan zwaar-gehandicapten op te nemen. Nochtans zijn het precies de licht-gehandicapten die in een normale onderneming een veel hoger loon zouden kunnen opstrijken.
Werkloosheid
Natuurlijk draait het ook in die « normale » ondernemingen niet rond, de gesel van de werkloosheid ligt ook hier op de loer. Uit een rapport van het economisch en sociaal comité van de Europese Gemeenschap leren we bovendien dat gezien de economische toestand en de aangroei van het aantal werklozen men zonder meer mag aannemen dat de mindervaliden meer nog dan een doorsnee-werknemer door deze werkloosheid kunnen worden getroffen.
Deze veronderstelling wordt bevestigd door de realiteit als we zien dat van de 7.234 arbeidsplaatsen voor gehandicapten in 1970 er amper 2.912 overbleven in 1979. Globaal mag men stellen dat mindervaliden net zo moeilijk aan werk geraken als loontrekkenden die aan de vooravond van hun pensioen staan. Bovendien vinden de ondernemingen dat mindervaliden niet genoeg « renderen » en daar draait het toch om in een kapitalistische maatschappij, of niet soms ?
Het aantal werklozen in beschutte werkplaatsen daarentegen is aan de lage kant : 1,8 % op 31 december 1980. En wat de openbare sector betreft stellen we vast dat van de twaalfhonderd plaatsen die aan mindervaliden worden voorbehouden (wat slechts 0,15 % bedraagt van het totaal aantal te begeven ambten) er sedert 31 december 1979 1.082 effectief zijn toegekend, terwijl er niet minder dan vijfduizend aanvragen waren !
Scholen, schoolde, geschoold
Wie zegt “werk”, zegt “scholing”. Ook daar werd er de jongste jaren vooruitgang geboekt. Maar eveneens dààr schrikt de regering er niet voor terug om de financiële lasten af te wentelen op de gehandicapten zelf of hun familie. De steun aan de instellingen volgt immers de reële prijsstijgingen niet en wordt bovendien vaak laat, zeer laat uitbetaald. Om te overleven en in afwachting van het nakomen door de regering van haar verplichtingen zijn de instellingen wel verplicht de stijgende kosten door te berekenen naar de gebruikers toe, vooral omdat zij zich verplicht zien te gaan lenen bij privé-banken, waar ze zware intresten dienen te betalen. Hier zoals elders is de cirkel dus gesloten : de financiële middens kunnen schaamteloos en ongestraft verder frauderen, terwijl ze profiteren van de budgettaire moeilijkheden van de staat, die ze zelf eerst hebben helpen creëren ! Of hoe op de rug van de gehandicapten de woekerwinsten nog worden verhoogd…
Daar de wet op het buitengewoon onderwijs van juli 1970 nog steeds niet integraal wordt toegepast, is bovendien een coördinatie van alle bestaande diensten noodzakelijk, vooral die welke men kan situeren binnen de normale schoolleeftijd. Overigens dient er niet alleen aan de vorming van de minder-validen zelf nog hard gewerkt, ook de opleiding van het psychopedagogisch, medisch en sociaal personeel, van de ouders, van de onderwijzers er opvoeders en van de bevolking in het algemeen verdient onze aandacht. Dat alles om, alweer, een te vlug terugvallen op het bijzonder onderwijs te vermijden. Hier zitten we echter wel buiten de grenzen van ons onderwerp, want dit stelt ons hele onderwijssysteem in vraag. We komen hier immers op het vlak van sociaal achtergestelde kinderen (gastarbeiderskinderen b.v.) die omwille van hun trager leerritme gemakshalve naar bijzondere scholen worden verwezen, al horen ze daar helemaal niet thuis. En evenmin horen daar kinderen thuis die weliswaar gehandicapt zijn, maar verstandelijk en sociaal gerust gewoon school zouden kunnen lopen.
Onnodig erop te wijzen dat deze « afvloeiing » naar het bijzonder onderwijs ook veel te maken heeft met de te grote klassen die door de subsidienormen van de regering worden opgelegd. « Buitenbeentjes » kan men dan best missen, want individuele begeleiding is in mastodont-klassen zo goed als nihil.
Een en ander zal natuurlijk niet kunnen veranderen zonder financiële middelen, en deze zijn niet voorhanden, zoals we reeds herhaaldelijk hebben aangestipt. Maar dat wil echter niet zeggen dat dit een soort fataliteit is, de crisis weet je wel… Neen, het is de bewuste keuze voor een kortzichtig beleid dat slechts de privilegies van een minderheid wil beschermen, tegenover het totaal omgooien van het roer en een politiek voeren die werkelijk de bevolking ten goede komt. Zelfs binnen financiële beperkingen kunnen er nog prioriteiten worden vastgelegd. Akkoord, het volstaat niet enkel iets te willen opdat het ook zou worden gerealiseerd, maar de wil om iets te veranderen moet hoe dan ook aanwezig zijn !
Zo spraken de ketters, maar zij dolen
Het staat voor ieder weldenkend mens vast dat één jaar niks uithaalt voor een zo omvattend probleem als dat van de integratie van de mindervaliden in onze maatschappij. Wie er anders over denkt, verkoopt ketterij. Dezelfde ketterij als de gehandicapten in tal van redevoeringen konden horen ter gelegenheid van « hun » jaar. Woorden in de wind, we hebben het al gezegd.
Akkoord, sommige groepen hebben zich specifiek op de problematiek toegelegd, maar in de algemene onverschilligheid en zelfs met regeringsmaatregelen die strijdig waren met de belangen van de gehandicapten, was dit een druppel op een hete plaat.
Vanuit elk oogpunt was dit jaar een maat voor niks, zonder dat de echte politieke wil aanwezig was om ook maar iets aan de situatie van de gehandicapten te verbeteren. « Het is een jaar dat slecht valt », zei een functionaris cynisch, maar waarom was er dan überhaupt een jaar nodig ? Wanneer men een dergelijk omvangrijk probleem op een drafje wil afhandelen, maakt men vaak verkeerde interpretaties en trekt men verkeerde conclusies.
De gehandicapten zelf staan alleszins zeer sceptisch tegenover het initiatief. Ze willen oordelen naar daden en niet naar woorden. Moeten we het nog herhalen ? Een gehandicapte wil geen publieke liefdadigheid, noch valse beloften. Hij wil dat men hem toelaat zichzelf te zijn, de gelijke te zijn van de anderen, ’t zelfde maar anders. Dit is de les die we uit dat Jaar van de Gehandicapte moeten trekken. En voor de rest kunnen we het zo vlug mogelijk vergeten…

Referentie
Ronny De Schepper, Een jaar voor niks? De Rode Vaan nr.20 van 1982

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.