Het is vandaag al 45 jaar geleden dat de Franse “volksdichter” Jacques Prévert is overleden.
De associaties die ons voor de geest komen bij de benaming « volksdichter » zijn die van halve clochards die in cafés zogenaamd eerbare bezoekers lastig vallen met slordig gestencilde, tot eigenhandig naïef geïllustreerde en gekalligrafeerde karamellenverzen die in hun eenvoud wel ergens een snaar doen trillen, maar verder toch niet te rap als « Kunst » dienen te worden bestempeld. En toch heeft Ernst van Altena niet helemaal ongelijk om deze term op de beroemde Franse auteur Jacques Prévert (1900-1977) te kleven.
Alhoewel gedebuteerd binnen de surrealistische beweging, evolueerde Prévert immers na 1930 tot een heftig geëngageerd poëet en sloot hij zich o.m. aan bij het linkse theatergezelschap De Oktobergroep. Zijn pamflettaire, antifascistische en antimilitaristische teksten bracht hij zeer rechtstreeks tot het publiek door het te gaan opzoeken in cafés, buurthuizen en bedrijfscantines. Het is daarom ongetwijfeld een goede zaak dat Ernst van Altena deze teksten in vertaling opnieuw tot ons wil brengen in een poëzieprogramma dat de titel « Pamfletten van Prévert » meekreeg. Voor de zegging deed hij een beroep op Tine Ruysschaert, bekend van haar Reinaert de Vos-, François Villon- en andere Evangelie van Sint-Marcus-programma’s.
Toch is het een tweeslachtige avond geworden. Ernst van Altena, die zelf de regie waarneemt, heeft gekozen voor een zeer sobere vormgeving : geen muziek, een vaste belichting, egaal rood-wit decor. Het opzet is duidelijk : de tekst moet centraal staan. Maar precies dààrdoor is men gemakkelijk geneigd om op foutjes te gaan letten. Eerst en vooral bij Prévert zelf. Hij mag dan nog Ginsberg en Co in lengte van jaren kloppen, op repetitieve litanies geraken we nu stilaan uitgekeken. En dan is er Van Altena, ook wel bekend voor zijn chansonvertalingen. Een rijmer zoals er geen twee zijn, indien er ook geen zekere Drs.P. bestond. Nu is rijmen in een Latijnse taal meestal geen probleem, maar in het Nederlands komt dit soms zeer geforceerd over. En ten derde hebben we ook wat aan te merken op de vertolking van Ruysschaert. Zij is ongetwijfeld een vakman (vakvrouw ?), maar ze maakt wel een zeer schoolse indruk. En precies « schoolse indrukken » slaan meestal niet aan bij een schools publiek…
Tweeslachtigheid ook naar inhoud. Is Prévert op bepaalde momenten zeer krachtig (zoals in bovenstaand gedicht of in een ander waarin de onvergetelijke zin : « Oorlog zou een goddelijke zegen zijn, indien alleen beroepsmilitairen erin omkwamen »), dan heeft hij in deze vroege werken nog niet de ballast van het surrealisme afgeschud. Dat is vooral duidelijk in het tweede deel dat volledig wordt opgeslorpt door « Poging tot beschrijving van een diner-masqué » en dat net zoals de meeste surrealistische werken een eigen referentiekader creëert dat slechts moeizaam wordt overgedragen op de toehoorders.
« Poging tot beschrijving van een diner-masqué » werd samen met « De Kromstaf omhoog », een ander feuilletongedicht van Prévert, in boekvorm uitgegeven bij Goossens te Tricht, terwijl men nog steeds bij het Masereelfonds terecht kan voor een uitstekende tweetalige bloemlezing onder de titel « En de pen wordt weer vogel » (485 fr). En dit laatste is wel geschikt voor schools gebruik. (Ronny De Schepper in De Rode Vaan nr.44 van 1984)