De Britse historicus Paul Booth van de universiteit van Keele heeft het allereerste gebruik van de Engelse krachtterm “fuck” opgesnord en is tot de bevinding gekomen dat het woord afstamt van een zekere Roger Fuckebythenavele. Booth stootte bij toeval op de naam van de man tijdens onderzoek naar het koningschap van Edward II (1284-1327), de man die voorbestemd was om met de dochter van Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen, in het huwelijk te treden, maar het uiteindelijk moest stellen met de Française Isabella. Booth kwam driemaal de F-naam tegen, wat hem deed besluiten dat de eigennaam geen grapje van een middeleeuwse klerk was. Volgens de professor verwijst de naam “ofwel naar een man met bitter weinig ervaring op het vlak van copulatie” (die seks probeert te hebben met gebruik van de navel), “ofwel naar een wel erg dom iemand die wat hoog mikte en effectief het buikkuiltje een seksuele functie toedichtte”. Ik persoonlijk vind het een bericht dat je best op 1 april kan brengen…
Bij geen enkele woordsoort zijn we zo gevoelsmatig betrokken als bij namen van personen en plaatsen. In de eerste plaats natuurlijk onze eigen namen en die van onze naaste omgeving. Wie heeft zich nog nooit afgevraagd waar zijn familienaam vandaan komt of wat de naam van zijn woonplaats betekent? En als hij of zij het niet deed, dan deed Ben Crabbé in “Blokken” het wel in zijn of haar plaats. Kortom, het zijn deze thema’s die de naamkunde zo’n boeiend, maar ook glibberig onderzoeksterrein maken.
Ikzelf kreeg deze stof onderwezen door Anton van Wilderode (foto). Als je dat goed nagaat, hebben we in het college destijds toch nogal wat geleerd. Geen wonder dat ik in de eerste kandidatuur van de Germaanse een van de weinigen was die meteen in eerste zit geslaagd waren. En dat na een jaar boemelen. Want het was mijn eerste jaar van huis weg en ik had dus heel wat “in te halen”. Ik ben er niet fier op, maar dat zijn nu eenmaal van die stadia waar je doorheen moet. En het was dus duidelijk dat ik mijn eerste jaar unief uitsluitend heb kunnen passeren dankzij mijn kennis opgedaan in het college. Wat anderzijds niet wil zeggen dat het ook geen bron was van veel verdriet en vooral blijvende jeugdtrauma’s (zie ook de reactie van een klasgenoot op dit artikel). Zoals schuldgevoelens en het daarbij horende inferioriteitsgevoel, af en toe (zoals nu) gecompenseerd door juist een overdreven “boost” van superioriteit. Het is aan voorstanders van het vrij onderwijs dan ook verboden om bovenstaand fragment te citeren om de superioriteit van hun onderwijs te “bewijzen”, zonder dat ze ook de keerzijde van de medaille vermelden!
I.PERSOONSNAMEN
§1.De voornamen (doopnamen, roepnamen)
a) de geschiedenis
Tot de 10de eeuw bestond enkel de voornaam. De Frankische namen zijn meestal zinrijke namen omwille van de overtuiging dat nomen est omen. Die namen bestonden gewoonlijk uit twee elementen die samen één zinrijk geheel vormden. De Germanen (*) gebruikten meestal namen waarin sprake was over strijd, overwinning, wapens, enz. En daarbij voegde men dan bij voorkeur de vergelijking met een of ander dier. B.v. Bern-hard (sterk als een beer).
Later werden vaak nieuwe namen gevormd uit één van de bestanddelen. Dat maakt echter ook dat ze stilaan zinloos werden.
In de 11de en 12de eeuw krijgen we onder invloed van het christendom ook heiligennamen, die dan als beschermheilige worden gekozen. Er is een begrijpelijke voorkeur voor apostelnamen, maar ook andere elementen hadden een invloed op de naamgeving, b.v. de patroonheilige van de kerk waarin men werd gedoopt, of van de parochie, de stad of het land. Ook de nabijheid van een bedevaartplaats kan een rol spelen, evenals de patroonheilige van het beroep van vader (in het geval van een jongen, waarbij men verwacht dat die in de voetsporen van zijn vader zal treden). Bij de meisjes valt de enorme voorkeur voor Maria op, zeker als men vaststelt dat de naam van Jezus haast nergens wordt gegeven, bij mijn weten gebeurt dit alleen in Spaanssprekende landen (**).
In de 13de en 14de eeuw begint ook de letterkunde stof te leveren voor naamgeving, meer bepaald de namen van helden als Arthur, Roeland, Karel, Floris, kortom de helden uit de populaire ridderromans.
In de 16de eeuw maken onder invloed van de Hervorming ook bijbelse namen (en dan bedoel ik: uit het Oude Testament) opgang, zoals Daniël, Judith, Esther of Abraham.
In de 17de eeuw herstelt de Renaissance namen uit de klassieke oudheid in ere (Hector, Julius, Augustus…). Bovendien wordt na het Concilie van Trente voor het eerst de verplichting gesteld om parochieregisters bij te houden in de kerken (doopsels, huwelijken en sterfgevallen), meestal in hun verlatijnste vorm.
Vanaf de 18de eeuw: invloed van Franse namen.
Vanaf de 20ste eeuw: vooral Engelse namen.
b) de factoren die een belangrijke rol spelen bij de naamgeving
1.de familietraditie: met de bedoeling een bepaalde naam te vereeuwigen krijgt de oudste zoon de naam van de vader
2.de godsdienst: wegens de verplichting om een beschermheilige te kiezen
3.wegens het wegvallen van deze tradities is nu vooral de mode doorslaggevend (sport- en popvedetten, filmsterren…)
4.van alle tijden is het snobisme: komt tot uiting in de vorm van de naam (afkortingen, verschillende talen…)
§2.De familienamen of geslachtsnamen
a) de geschiedenis
Sedert de 12de eeuw wordt de “bi-naam” (bijnaam) geleidelijk tot geslachtsnaam. Eerst bij de adellijke families (wegens familietrots: vaak is het een plaatsnaam) en in de steden (uit de praktische noodzakelijkheid omdat daar veel mensen samenwonen; hier is het vaak het beroep dat als naam gegeven wordt; vandaar: what did mister Hancock do?).
In de 14de en 15de eeuw hadden praktisch alle burgers van Brugge en Gent reeds een familienaam. In de 18de eeuw was dit voor zo goed als iedereen het geval. Vaak werd er een tweede voornaam bij de eerste gevoegd, meestal de naam van de vader, gevolgd door “zoon” (in IJsland ook door “dottir”). In het Nederlands is dit later afgestorven of herleid tot een “s” (Peters, Coens…), maar als de naam reeds op een “s” eindigde, merkt men er zelfs niets meer van (Claes, Cornelis…) Eigenlijk is het enkel nog “zichtbaar” in Janssens, wat tegelijk een voorbeeld is van drie afleidingen: Jans zou immers op zich reeds voldoende zijn. Daar voegt men dan -sen aan toe (Janssen) en merkwaardig genoeg voegt men daar dan toch meestal nóg een “s” aan toe: Janssens. In het Engels en in de Scandinavische talen zijn er wel nog altijd veel familienamen die op -son eindigen (in het Deens ook -sen).
In 1811 wordt door de Code Napoleon de familienaam verplicht. Wie dus nog geen familienaam had, moest er een opgeven. Vooral in Nederland dacht men dat dit slechts een voorbijgaande maatregel zou zijn, vandaar dat men vaak lachwekkende namen opgaf (Suurbier, Zoetemelk…). Helaas voor de nazaten heeft deze verplichting de (inderdaad korte) bezetting door Napoleon echter overleefd.
II.PLAATSNAMEN
Frankische overblijfselen:
heim, hem, em (in het westen gem): heem van een vrij man (vgl.Heim-rich); voorbeelden: Izegem, Ingooigem, Ingelheim…
sala, sel, zele, sele: vroenhof of kasteelhoeve; b.v. Broekzele (Brussel), Zoersel, Koersel, Upsala…
broek: moerassig land langs rivier; b.v. Verrebroek, Willebroek…
waard, weerd, voord: ingedijkt land; b.v. Bellewaerde, Vilvoorde…
nes, neuzen: buitendijks land; b.v. Terneuzen
aa of a: van aland = eiland = waterland; voorbeelden: in Nederland
werp: werf, aanlegplaats; b.v. Antwerpen- de volksetymologie (***) heeft daar dan wel een legende rond gebouwd over de reus Antigoon en het afhakken van handen
wijk: hoger gelegen plaats (cfr. “de wijk nemen”); b.v. Opwijk
donk: hoger gelegen plaats in lage streek; b.v. Haasdonk
lo, la, lee: eikenbos, woud; b.v. Eigenlo, Heverlee…
drecht, tricht: wad, veedrift (weide waarheen men het vee dreef, ondiepe doorgang van stroom); b.v. Ossendrecht, Maastricht…
rode, rade: gerooid bos; b.v. Sint-Genesius-Rode, Tielrode, Baasrode, Kerkrade…
laar: open plaats in bos of dorp; b.v. Knesselare, Berlare…
malle, maal: gerechtsplaats; b.v. Westmalle, Oostmalle…
ber, beer: moeras; b.v. Berlare, Beervelde…
zwijn, zwin: kreek; b.v. Zwijndrecht, het Zwin…
monde: monding; b.v. Dendermonde, Rupelmonde (aan de kust zegt men onder Saksische invloed “muide”, b.v. Diksmuide)
ingen: “ingha heim” d.i. woonplaats der afstammelingen van… b.v. Beringen
Ronny De Schepper
(*) Blijkbaar is dergelijke manier van namen geven universeel. Denk bijvoorbeeld aan de indianen.
(**) Vandaar dat ik zo moest lachen met de volgende anekdote. Toen ik bij de CSC werkte, kwam er een telefoontje voor mijn secretaresse, die toevallig net het kantoor uit was. Ik schreef dus op een post-it: “Je zus heeft gebeld.” Maar blijkbaar was mijn spatie tussen “je” en “zus” een beetje te klein, want bij haar terugkeer las Veronique verwonderd: “Jezus heeft gebeld.” Ik vond dit verschrikkelijk grappig, maar Veronique had er een verklaring voor. Zij kénde namelijk een Jesus. Het was een… Spanjaard die een winkeltje openhield in het Centraal Station. Zo zie je maar weer!
(**) Etymologie is de naam van de wetenschap die de oorsprong en ontwikkeling van de woorden bestudeert, maar als de gewone taalgebruiker op eigen houtje vreemde woorden gaat interpreteren en aanpassen noemt men dat volksetymologie.
Referentie
D.B., Engelse taal dankt ‘Fuck’ aan Middeleeuwer Roger Fuckebythenavele, Knack 16/9/2015
De ‘werf’ te Antwerpen (weggegraven in de 19de eeuw) heeft niets van doen met de legende van de reus Antigone en Brabo. Deze sage betreft het hertogdom Brabant (=Brabo).
Is ‘malle’ hetzelfde als maal?, of mahal (Mechelen), maal stamt uit het Frankische ‘mallum’.
De plaats waar recht gesproken werd, ofwel het geordende Ding.
LikeLike