Vijf jaar geleden was er alweer een nieuw boek over Eddy Merckx, waarin werd beweerd dat hij aan een hartkwaal zou hebben geleden, waardoor hij eigenlijk niet eens in aanmerking zou zijn gekomen om wielrenner te worden. Het boek heeft alvast één voordeel: het brengt opnieuw de relatie ter sprake tussen het schrikwekkend hoge aantal “hartdoden” in de wielersport en de 100km ploegentijdrit, een relatie waarop ik persoonlijk al lang heb gehamerd.
Paul De Keyser citeert in “Het Nieuwsblad” immers zijn voormalige collega Rik Vanwalleghem die de mythe van de hartkwaal van Merckx ontkracht door erop te wijzen dat dit teruggaat op een dispuut met Oscar Daemers: “Tijdens een stage met de nationale selectie van bondscoach Oscar Daemers werden de renners medisch onderzocht. Merckx kreeg slecht nieuws: het zat niet pluis met zijn hart, hartritmestoornissen. Zijn huisarts reageerde verbaasd: nooit iets gemerkt. Het was echter duidelijk dat coach Daemers niet hoog op liep met ‘die Brusselaar’. Selecties werden toen zwaar beïnvloed vanuit de provincies. De délégué van Brabant had niet veel in de pap te brokken, die van Oost-Vlaanderen en Antwerpen des te meer. Volgens Oost-Vlaming Daemers stelde Merckx niet veel voor als coureur. ‘Als klimmer staat hij nog nergens. Hij kan geen molshoop over!’ Moeder Merckx pruttelde nog even tegen, waarop Daemers haar paaide met de belofte dat Eddy mee zou mogen doen met de 100 kilometer ploegentijdrit. Toevallig een van de meest veeleisende disciplines. En dát met een slecht hart? De opmerking viel slecht. Daemers gooide de telefoonlijn met moeder Merckx dicht. ‘Gij koppigaard!’ Huisarts Fesler nam contact op met zijn Gentse collega Marlier, die de test had afgenomen. Die viel al snel door de mand: hij had opdracht van Daemers gekregen om Merckx af te keuren. Dreigen met een klacht bij de Orde van Geneesheren mondde uit in een nieuw cardiogram. Als bij mirakel werd Eddy helemaal in orde bevonden. Een paar maanden later werd hij in Sallanches wereldkampioen. Wie was de eerste om een felicitatietelegram te sturen naar moeder Merckx? Oscar Daemers! ‘Gefeliciteerd, mevrouw.’“
Toen ik Eddy Planckaert ging interviewen, was zijn vriend Bert Oosterbosch (32) pas aan een hartstilstand overleden. Na door ziekte een vroegtijdig einde aan zijn profcarrière te hebben moeten stellen, was Oosterbosch opnieuw aan een loopbaan bij de amateurs begonnen. Hij had zelfs al een wedstrijd gewonnen.
Tegen Planckaert merkte ik op dat Oosterbosch de zoveelste renner was die nog aan de 100km ploegentijdrit voor liefhebbers had deelgenomen, die aan een hartstilstand overleed. “Daar heb ik nog niet over nagedacht. Maar gezond kan 100km tijdrijden per ploeg zeker niet zijn,” antwoordde Eddy.
Na de dood van Leo Duyndam (42), die net als Oosterbosch en Johannes Draaijer (26) nog bij de Nederlandse kern voor dit onderdeel had behoord, hebben ook confraters dit merkwaardige “toeval” ontdekt. Bij de dood van Bart Zoet in mei ’92 stond men er alweer niet langer bij stil, misschien omdat Zoet “reeds” 49 was, maar voor een “normaal” mens is dit toch erg jong!
Deze winnaar van de Olympische 100km in Tokio ’64 herinnert dus weer aan de titel “Is ploegentijdrit vervloekte discipline?” waarmee het Nieuwsblad uitpakte naar aanleiding van het wereldkampioenschap in die discipline waarin onze landgenoten alweer een belabberd figuur hadden geslagen. Harry Van den Bremt bracht in herinnering dat een traditionele wielernatie als België slechts éénmaal erin geslaagd was het hoogste trapje van het podium te beklimmen en dat was in 1971. De titel werd behaald door Louis Verreydt, Ludo Vanderlinden, Staf Van Cauter en Staf Hermans, terwijl Marc Demeyer, Freddy Maertens en Pierre Bellemans als leden van de wegploeg volledig dezelfde voorbereiding had meegemaakt.
Het jaar daarop behaalde een licht gewijzigde ploeg (Ludo Delcroix had de plaats van Vanderlinden ingenomen) ook nog een bronzen plak op de Olympische Spelen van München, maar deze hebben ze nooit ontvangen omdat ze als vierde waren aangekomen en als dusdanig niet voor de dopingcontrole waren opgeroepen. De bronzen medaille was nochtans vrij gekomen omdat de Nederlandse ploeg werd geschrapt naar aanleiding van een positieve controle van één van de renners.
En daarmee is het zware woord alweer gevallen. Vooral als men weet dat niet minder dan vier van de zeven Belgen ondertussen reeds overleden zijn. Zowel Demeyer (**), Verreydt (+1977) als Vanderlinden (+1983) werden nog geen 35 jaar oud. Bellemans stierf zelfs reeds in 1972 op 23-jarige leeftijd. Van Cauter en Hermans hebben nadien de fiets quasi onmiddellijk aan de wilgen gehangen. Zijn ze precies dààrom nog in leven? En over het “mysterie” Maertens zullen we maar zwijgen…
De vraag of de ploegentijdrit een vervloekte discipline is, is niet helemaal academisch als men zich b.v. realiseert dat ook Halupczok tweemaal deel heeft uitgemaakt van het Poolse team dat in 1988 en 1989 (toen hij dus wereldkampioen werd) de tweede plaats behaalde in de 100km ploegentijdrit.aan een hartstilstand overleed en die eveneens deel had uitgemaakt van het Noorse team dat brons veroverde op het WK 1991. De beste prestatie ooit van de Noren wordt dus even duur betaald als de beste prestatie van de Belgen…
En ook de oudste van de vier Zweedse Petterson-broers, Sture, is reeds overleden. Dat weten we natuurlijk omdat dit viertal wereldberoemd was door de titel niet minder dan drie opeenvolgende keren te winnen. De meeste deelnemers aan deze harde wedstrijd verdwijnen echter nadien in de anonimiteit. Hoeveel hartstilstanden er daar op jeugdige leeftijd nog bij waren, zullen we wel nooit weten.
De toenmalige coach van die onfortuinlijke Belgische ploeg, Lucien Acou (de schoonvader van Eddy Merckx), formuleerde het als volgt: “Het is moeilijk te stellen of hun vroege dood verband houdt met het feit dat ze ooit actief waren in een 100km ploegentijdrit. Dat zullen ook wetenschappers nooit met stellige zekerheid kunnen bewijzen. Duidelijk is wel dat het geen gemakkelijke discipline is. Ze vergt een heel specifieke en intensieve voorbereiding. Een ploegentijdrit is niet enkel een gegroepeerde strijd tegen de tijd, het is ook een onderling gevecht. Niemand wil plooien voor de andere en moet dus het hoogst mogelijke ritme volgen en zelf aangeven. Van de vier waarmee gestart wordt mag immers maar één man afvallen. De tijd van de derde van het kwartet is de eindtijd van de hele ploeg. Dat zorgt voor een zware fysieke maar ook psychische belasting. Niemand in het viertal wil aangewezen worden als de schuldige voor een nederlaag.”
In het boek van Hans Vandeweghe wordt de dood van Knud Enemark Jensen tijdens de allereerste ploegentijdrit op de Olympische Spelen (het eerste wereldkampioenschap zou pas twee jaar later plaatsvinden) op die manier beschreven: “Op de openingsdag van de Olympische Spelen in Rome overleed Jensen nadat hij van zijn fiets was gevallen. Nog voor ze halverwege waren moest de eerste van vier renners lossen: Jorgensen kon het tempo niet volgen. Dat betekende dat de drie andere renners samen moesten blijven. Na driekwart race was het beste er ook bij Jensen af, en hij klaagde over hoofdpijn. In de Deense krant Ekstra Bladet van 27 augustus 1960 staat een foto waarop de twee nog relatief fitte renners Baunsoe en Bangsborg hun maat Jensen aan zijn shirt vasthouden en hem naar de finish trekken. Het mocht niet baten. Bij een manoeuvre moesten ze Jensen lossen, en die viel – zonder helm – keihard met zijn hoofd op de weg. Het onderschrift zegt: ‘Jensen valt van zijn fiets door oververhitting’.” (p.260) Jensen was daarmee “pas” de tweede dode op de Olympische Spelen (na de Portugese marathonloper Francisco Lazaro in 1912).
Uiteindelijk oordeelde ook de U.C.I. (de Internationale Wielerunie) dat het welletjes was. Ze had ook de druk kunnen verlichten door b.v. de vier individuele tijden samen te tellen of, waarom niet, door de wedstrijd als individuele tijdrit met aflossing te laten betwisten (dan zal er natuurlijk ook steeds een zwakste zijn, maar die zal niet zo nadrukkelijk met de neus op de feiten worden gedrukt en dus ook niet over zijn toeren gaan), maar men schakelde gewoon over op een individuele tijdrit.
Daarmee wil ik natuurlijk zeker niet beweren dat alle bovengenoemde renners overleden zijn door de naweeën van dopinggebruik.
Voor het specifieke geval van Johannes Draaijer (foto) heeft Dirk Nachtergaele, de verzorger van de Panasonic-ploeg, zelfs een interessante hypothese. Tien dagen voor zijn overlijden had Draaijer in Sicilië immers een hoofdwonde opgelopen bij een valpartij. Nu kent Nachtergaele heel goed het “geval” Harry Rozendaal. Deze Nederlandse neoprof ging zwaar tegen de grond in de Ronde van Zwitserland en werd met meerdere breuken opgenomen in de kliniek van Chur. De avond voor hij er ontslagen werd, zakte hij in de badkamer in mekaar. “Gebeurt dit niet in de kliniek, dan is hij dood,” zegt Nachtergaele. “Wellicht bereikte als gevolg van de val immers een bloedklonter het hart.” En dit zou ook het geval kunnen geweest zijn met Draaijer.
Ronny De Schepper
(*) Deze blogpost wordt in het boek van Hans Vandeweghe aangehaald als zijnde van “de onvolprezen Ronny De Schepper, een blogger met een gezonde interesse voor wielrennen en een journalistieke achtergrond” (p.271). Waarvoor uiteraard dank.
(**) Oorspronkelijk stond ook Marc Demeyer (31) in het lijstje van “hartdoden” maar in Het Nieuwsblad van 9/4/2010 stond dat hij zelfmoord heeft gepleegd. Uit een discussie op Wielerarchieven blijkt dat dit bij insiders al langer was geweten.
Referenties
Paul De Keyser, “Eddy Merckx had zware hartproblemen”, Het Nieuwsblad, 22 maart 2012
Daniel Friebe, The Cannibal, uitg.Ebury, 2012
Hans Vandeweghe, Wie gelooft die renners nog? Amsterdam, Carrera, 2013
Rik Vanwalleghem, De mens achter de kannibaal
Ronny,
Eerst enkele voorafgaande opmerkingen:
– De medailles die de Belgen ontstolen werd op de OS van München werden door de Nederlanders nooit terug gegeven. Bij Kuiper staat ze zelfs te pronken in zijn huis.
– Dat Van Cauter en Hermans quasi onmiddellijk stopten na de dood van Bellemans is misschien een beetje overdreven. Van Cauter reed als prof van 73-74 en Hermans van 73-75. Ze zijn dus nog prof geworden na de dood van Bellemans en gestopt voor de dood van Verreydt en Verlinden.
– Freddy Maertens is een heel apart geval en valt in deze context volledig buiten het kader.
– Over de Oostbloklanden kan ik weinig schrijven of opmerken. De meeste renners werden nooit prof en ik volg enkel deze renners. En dat er in het Oostblok volop geëxperimenteerd werd is alom geweten.
– Misschien klopt er iets niet in je tekst (copy/paste??) maar ik vind nergens terug dat Halupczok deel uitmaakte van het Noorse team dat in 1991 brons behaalde op het WK. De Noren waren : Stig Kristiansen, Johnny Saether, Roar Skaane en Bjorn Stenersen.
– Niet Sture maar Gösta Pettersson is de oudste van de 4 broers.
– Dat veel renners in de anonimiteit verdwenen is toch niet helemaal waar. Je hebt enerzijds de Oostblokkers die natuurlijk nooit bekendheid haalden bij de profs en anderzijds renners die vrij vlug hun beperkingen konden inschatten en zich ten dienste stelden van een kopman. Maar als je dan nog een rit kan winnen in de Tour, Giro, Vuelta, Ronde van Zwitserland enz … dan zou je nu al een echte vedette zijn.
Ik heb in mijn database 7063 renners zitten die geboren zijn tussen 1940 en 1970. Daarvan zijn er al 459 gestorven (6,4%). Van die overleden renners zijn er 15% gestorven voor hun 30ste (69) (= 1% van de 7063), 15,4% voor hun 40ste (71) (= 1% van de 7063) en 15% voor hun 50ste (70) (= 1% van de 7063). Ik weet niet wat het gemiddelde % is op de totale bevolking.
Ik ben vervolgens de uitslagen van de 100 km ploegentijdrit een beetje gaan uitpluizen en gaan graven in mijn steeds slechter wordend geheugen. Ik heb eerst de Olympische Spelen geanalyseerd. Ik heb dat gedaan van 1960 t.e.m. 1972. Vanaf dan zijn het hoofdzakelijk Oostbloklanden die het podium bezetten en daar zijn weinig profs van gekomen. Ik heb ook enkel het podium bekeken. Als ik ooit eens veel tijd heb zal ik misschien de rest ook eens bekijken.
De Olympische Spelen.
Als ik enkel kijk naar het podium en meer bepaald die renners die later in het profcircuit terecht gekomen zijn, dan kom ik tot de volgende vaststellingen:
1960: Italië wint met Bailetti, Cogliati, Fornoni en Trapé voor Oost-Duitsland en de Sovjet-Unie.
Bailetti (1937- ) was, in tijden dat het Italiaanse wielrennen hoofdzakelijk gebaseerd was op één absolute kopman per ploeg, geen onverdienstelijk renner. Hij reed van 61-69 bij ploegen zoals Bianchi, Carpano, Salvarani en Faema en won 17 wedstrijden (o.a. Nice-Genua, twee ritten in de Giro en de Tour, 4 ritten in de Ronde van Sardinië en de GP Laigueglia) weliswaar hoofdzakelijk in zijn eerste 3 jaar waarna hij eerder als knecht optrad.
Cogliati (1939-2008: 68j.) was prof van 61-64 en reed bij Philco en Carpano maar behaalde geen enkele overwinning.
Fornoni (1939- ) was prof van 61-69 bij Molteni. Hij won de Trofeo Barracchi met Motta (1964) en een rit (1a) van de Cronostafetta (1968).
Trapé (1937- ) was prof van 61-66 bij o.a. Ghigi en Salvarani. Behaalde slechts 2 overwinningen maar was hoofdzakelijk “knecht”.
Conclusie voor de Italianen: niks opmerkelijks. Geen onverdienstelijke renners en “slechts” 1 dode en dan nog op een niet-abnormale leeftijd (niettemin veel te vroeg natuurlijk).
1964: Nederland wint voor Italië en Zweden.
Nederland bestond uit Dolman, Karstens, Jan Pieterse en Bart Zoet.
Dolman (1946-1993: 46 j) heeft inderdaad een dopingverleden. Hij werd verschillende malen betrapt zowel bij de amateurs als bij de profs. Won niettemin het WK bij de amateurs, het NK bij de profs en ook de Ronde van Vlaanderen. Hij overleed vroegtijdig na een slepende ziekte (een vorm van Alzheimer denk ik).
Karstens (1942- ) is ooit eens betrapt na de Ronde van Lombardije (Monseré won die dan) en misschien nog wel een paar keer. Maar heeft al bij al een mooie carrière met overwinningen in Paris-Tours, ritten in Tour, Vuelta, Zwitserland en Dauphiné. In totaal 92 zeges.
Pieterse (1942- ) was de minste van het viertal. Hij was met moeite 1 jaar prof;
Zoet (1942-1992: 49j) was prof van 65-70. Hij behaalde 23 zeges maar geen uitschieters.
Italië bestond uit Andreoli, Dalla Bona, Guerra, Manza
Andreoli (1941- ) was prof van 65-69 bij Vittadello en Filotex. Behaalde 2 zeges waaronder een rit in de Giro. Een typische gregario.
Dalla Bona (1943- ) Prof 65-70 bij Salvarani. Eveneens een gregario met in totaal 5 zeges waaronder een rit in de Giro.
Guerra (1943- ) Prof van 66-74 hoofdzakelijk in dienst van F. Gimondi. 17 zeges met o.a. ritten in Vuelta, Tour en Dauphiné.
Manza (1943- ) Prof van 66-67 maar geen uitslagen.
Zweden bestond uit Helge, en de gebroeders Gösta, Sture en Erik Pettersson.
Helge werd nooit prof. Bij de Petterssons (ze werden alle vier prof in 1970) was Gösta (1940- ), de oudste, ook de beste. Met later winst in de Giro, Ronde van Romandië, Trofeo Baracchi, een derde plaats in de Tour. Erik (1944- ) won 1 wedstrijd als prof. Sture (1942-1983: 40 j) won geen enkele wedstrijd als prof. Maar het is geweten dat de drie jongste broers in hun hart altijd amateurs gebleven zijn in tegenstelling tot Gösta.
Conclusie: De meeste van de 12 podiumrenners hebben een behoorlijke profcarrière uitgebouwd. Uitschieters waren Gösta Pettersson en Gerben Karstens. Dit keer 3 doden nl. Dolman, Zoet en Sture Pettersson. De laatste twee overleden ten gevolge van een hartfalen op een leeftijd van resp. 49 en 40 jaar.
1968: Nederland wint voor Zweden en Italië
Nederland bestond uit Fedor Den Hertog, Krekels, Pijnen en Zoetemelk.
Den Hertog (1946-2011: 64 j) was een gerenommeerd hardrijder die eigenlijk tijdens zijn profcarrière een amateur gebleven is. Werd pas in 74 prof en behaalde niet het palmares dat van de zo succesvolle amateur kon verwacht worden. Hij overleed aan kanker.
Krekels (1947- ) was prof vanaf 69-79. Hij behaalde 22 zeges met o.a. ritten in de Tour, Paris-Nice en Zwitserland
Pijnen (1946- ) was prof van 69-87 en moest, als ik mij niet vergis, stoppen omwille van hartklachten. Is vooral gekend als zesdaagserenner maar behaalde ook op de weg behoorlijke resultaten met o.a. ritten in Vuelta en Midi-Libre.
Zoetemelk (1946- ) Ik denk dat deze naam voor zich spreekt. O.a. Tour, WK, NK, Waalse Pijl, …..
Zweden had Helge vervangen door de jongste Pettersson Tomas (1947- ) Hij won de Baracchi en ritten in de Tirreno en Romandië
Italië bestond uit Marcelli, Simonetti, Vianelli en Bramucci
Marcelli (1944- ) was 2 jaar prof bij Salvarani maar behaalde geen overwinning.
Simonetti (1948- ) was prof van 70-79. Behaalde 7 overwinningen waaronder een rit in de Tour.
Vianelli (1946- ) was prof van 69-73 maar behaalde slechts 1 zege nl. een rit in de Giro.
Bramucci (1946- ) was prof van 69-71 maar behaalde geen noemenswaardige resultaten.
Conclusie: Naast Gösta Pettersson hebben Zoetemelk en Pijnen een mooie carrière gehad. De andere renners waren meestal goede profs. Twee overlijdens (of één), de eerder genoemde Sture Pettersson en Fedor den Hertog.
In 1972 won de Sovjet-Unie voor Polen en het later gediskwalificeerde Nederland.
Nederland reed met Fedor den Hertog, Hennie Kuiper, Cees Priem en Aad van den Hoek. De ploeg werd echter gediskwalificeerd.
Den Hertog werd eerder al besproken.
Kuiper (1949- ) werd Olympisch kampioen, Nederlands Kampioen, Wereldkampioen. Won o.a. Milano-Sanremo, Ronde van Vlaanderen, Paris-Roubaix en Ronde van Lombardije en was ook 2de in de Tour.
Priem (1950- ) won 49 wedstrijden bij de profs o.a. ritten in Tour en Vuelta.
Van den Hoek (1951- ) was prof van 74-83 en behaalde 25 zeges en maakte deel uit van de roemruchtige Raleigh-ploeg.
Conclusie: Kuiper en Priem werden meer dan gewone renners. Van den Hoek een meer dan behoorlijke knecht.
Vanaf 1976 was het Oostblok aan de macht met uitzonderlijk eens de Denen (1976). Gezien deze laatste ook niet echt doorstroomden naar de profs en er weinig geweten is over de Oostblokkers stop ik hier het overzicht van de Olympische Spelen.
Wat betreft het Wereldkampioenschap dan. Om geen ellenlange beschrijving te geven zoals bij de O.S. zal ik, als de renner prof geworden is, het volgende noteren: eventueel overlijden (25j = overleden op 25-jarige leeftijd), niveau (1 = uitstekend, 2 = goed, 3 = geen belangrijke uitslagen) of als de renner al besproken is bij de O.S. (OS). De gradatie is subjectief. Maar van zodra er een rit in een van de grote Rondes of een klassieker gewonnen werd klasseer ik de renner al als 2.
De jaren 60:
1962: Italië voor Denemarken en Uruguay
Italië: Maino (-/3), Tagliani (-/3), Zandegu (-/2), Grassi (-/2)
Denemarken: Ritter (-/1), Bangsborg , Kroier, Tvilling
1963: Frankrijk voor Italië en USSR
Frankrijk: Bechet, Motte (-/3), Bidault, Chappe (-/2)
Italië: Maino (-/3), Fabbri Pasquale (-/2), Grassi (-/2), Zandegu (-/2)
1964: Italië voor Spanje en België
Italië : Andreoli (OS), Dalla Bona (OS), Guerra (OS), Manza (OS)
Spanje : Gines Garcia (-/2), Goyeneche (-/3), Saez (-/2), Santamarina (-/2)
België : Heuvelmans (-/3), De Neve (-/3), Van de Rijsse (-/3) en A. Van Vlierberghe (-/2)
1965: Italië voor Spanje en Frankrijk
Italië: Guerra (OS), Dalla Bona (OS), G. Denti , Soldi (-/3)
Spanje : V. Diaz (-/2), M. Lopez Rodriguez, J.M. Lasa (-/2), Perurena (-/2)
Frankrijk : Desvages (-/3), Swertvaeger, Heintz (-/3), Lechatelier (-/2)
1966 : Denemarken voor Nederland en Italië
Denemarken : Blaudzun, Hansen, Höjlund, Wisborg
Nederland: Beugels (-/3), Groen (-/1), Steevens (-/1), Wagtmans (-/1)
Italië: Benfatto (-/2), Dalla Bona (OS), G. Denti, Guerra (OS)
1967: Zweden voor Denemarken en Italië
Zweden: Gösta, Sture, Erik en Tomas Pettersson (OS)
Denemarken: Blaudzun, Hansen, Mortensen (-/2), Pedersen
Italië: Bosisio (-/3), Pigato (-/3), Marcelli (OS), Martini (-/3)
1968: Zweden voor Zwitserland en Italië
Zweden: Gösta, Sture, Erik en Tomas Pettersson (OS)
Zwitserland: Hubschmid (-/3), Thalmann (-/3), Bürki, Spahn (62/2)
Italië: Marcelli (OS), Martini (-/3), Bramucci (OS), Pigato (-/3)
1969: Zweden voor Denemarken en Zwitserland
Zweden: Gösta, Sture, Erik en Tomas Pettersson (OS)
Denemarken: Frey (-/2), Hansen, Lund, Mortensen (-/2)
Zwitserland: Kurmann (-/3), Hubschmid (-/2), Fuchs (-/1), Bürki
Conclusie voor de jaren 60: Slechts 2 renners zijn overleden nl. Sture Pettersson en Erich Spahn (62 jaar). Eddy Beugels lijdt wel aan een slepende ziekte (vorm van Alzheimer). Vrij veel middelmatige profrenners uit deze periode. Maar toch ook een Zandegu, Chappe, Van Vlierberghe, Guerra, Lasa, Perurena, Groen, Steevens, Wagtmans (die ook een aangeboren hartafwijking heeft), Mortensen en Fuchs naast Gösta Pettersson.
De jaren 70:
1970: USSR voor Tsjechoslovakije en Nederland
Nederland: Den Hertog (OS), Oosterhof, Tabak (-/2) en Duyker (-/3)
1971: België voor Nederland en Polen
België: Hermans (-/3), Van Cauter (-/3), Verreydt (26/3), Van Der Linden (32/3)
Nederland: Den Hertog (OS), Duyker (-/3), Schür, Van der Hoek (OS)
1973: Polen voor USSR en Zweden
Zweden: Fagerlund, Filipsson, Hansson, S-A Nilsson (-/2)
1974: Zweden voor USSR en DDR
Zweden: Fagerlund, Johansson (-/2), Filipsson, S-A Nilsson (-/2)
1975: Polen voor USSR en Tsjechoslovakije
1977: USSR voor Italië en Polen
Italië: Bernardi, De Pellegrin, Da Ros (-/3), Porrini (-/3)
1978 : Nederland voor USSR en Zwitserland
Nederland : Bierings , Oosterbosch (32/2), Van Est, J. Van Houwelingen (-/3)
Zwitserland: Glaus (-/2), Mutter (-/2), Trinkler (-/3), Ehrensperger (-/3)
1979: DDR voor Polen en Noorwegen
Noorwegen: Digerud (-/3), Saether, Wilmann (-/2), Odegaard
Conclusie voor de jaren 70: 3 renners overleden: Verreydt, Van Der Linden en Oosterbosch. Voor de rest veel gemiddelde profrenners met toch uitschieters zoals Tabak, Nilsson, Johansson, Oosterbosch en Wilmann.
De jaren 80:
1981: DDR voor USSR en Tsjechoslovakije
1982: Nederland voor Zwitserland en USSR
Nederland: Ducrot (-/2), G. Schipper, Solleveld (-/2), Van Bindsbergen (-/3)
Zwitserland: Achermann (-/3), Heggli, Trinkler (-/3), Zimmermann (-/2)
1983 : USSR voor Zwitserland en Noorwegen
Zwitserland : Heggli, Imboden (-/2), Häfliger (-/3), Wiss (-/3)
1985: USSR voor Tsjechoslovakije en Italië
Italië: Bartalini (-/3), Podenzana (-/3), Poli (-/2), Vandelli (-/3)
1986: Nederland voor Italië en DDR
Nederland: Cordes (-/3), De Vries (-/3), Talen (-/3), Harmeling (-/3)
Italië: Poli (-/2), Podenzana (-/3), Scirea (-/3), Vanzella (-/3)
1987: Italië voor USSR en Oostenrijk
Italië: Fortunato (-/3), Poli (-/2), Scirea (-/3), Vanzella (-/3)
Oostenrijk: Wechselberger (-/3), Rassinger (-/3), Traxl (-/3), Lienhart (-/3)
1989: DDR voor Polen en USSR
Conclusie voor de jaren 80: geen doden deze keer. Maar de meeste renners werden bij de profs geen grote namen. De meest gekende renners zijn Ducrot, Solleveld, Zimmermann en Poli.
De jaren 90:
1990: USSR voor DDR en BDR
BDR: Aldag (-/2), Hundertmarck (-/2), Lehnert (-/3), Rich (-/3)
1991: Italië voor Duitsland en Noorwegen
Italië: Anastasia (-/3), L. Colombo (-/3), Contri, Peron (-/2)
Duitsland : Berndt, Dittert, Peschel (-/2), Rich (-/3)
Noorwegen : Kristiansen (-/3), Saether, Skaane, Stenersen (27/3)
1993: Italië voor Duitsland en Zwitserland
Italië: Brasi (-/3), Contri, Fina (-/3), Salvato (-/3)
Duitsland: Meyer, Peschel (-/2), Rich (-/3), Walzer (-/3)
Zwitserland : Jeker, Meister (-/3), Kennel, Meier (-/3)
1994: Italië voor Frankrijk en Duitsland
Italië: Salvato (-/3), Contri, G. Colombo, Andriotti
Frankrijk: Anti (-/3), Bozzi (-/3), Deramé (-/3), Ch. Moreau (-/2)
Duitsland: Grabsch (-/2), Peschel (-/2), Rich (-/3), Schaffrath (-/3)
Conclusie voor de jaren 90: Evenmin doden. Weinig renners die echt doorbreken bij de profs met uitzondering van Grabsch, Peschel, Aldag, Hundertmarck, Rich (bijna allen als tempobeulen bij Telekom). De Noor Stenersen overleed tijdens zijn afscheidswedstrijd.
Algemene conclusie: Vooral bij de Nederlanders en Belgen zijn er nogal wat “rare” gevallen. Maar deze renners reden dan ook als profrenner soms 120 of meer wedstrijden per jaar. Dit in combinatie met eventuele “hulpmiddelen” en misschien wel een aangeboren afwijking aan het hart, kon misschien wel eens een overlijden tot gevolg hebben (ik ben geen dokter dus kan ik geen echte conclusies trekken). Bij de Italianen viel alles al bij al wel mee alhoewel de doorstroming naar het profcircuit de laatste jaren wel wat mager was.
Het zijn ook vooral de jaren 60 en 70 die opvallen. Bij de andere decennia waren er misschien ook wel renners die “opgebrand” waren, maar anderzijds werd de “medische begeleiding” (wat dat dan ook moge inhouden) ook steeds beter.
De Belgische ploeg van 1971 is natuurlijk een morbide uitschieter. Toeval? Meer aan de hand? Enkel de overlevende betrokkenen kunnen misschien iets meer zeggen.
Na deze studie lijkt mij toch eerder dat de dodelijke mythe van de 100 km eerder overdreven is. Zo een ploeg bestond ook meestal uit een aantal tempobeulen en dit waren misschien mannen die wat eerder volgroeid en tot volle wasdom gekomen waren dan hun mederenners. Ze hadden dan misschien ook minder groeimarge bij de profs. Dit fenomeen is ook te zien bij de gewone amateur wegrenners. Hoeveel amateurtalenten zijn uiteindelijk niet doorgebroken bij de profs?
Me dunkt dat in het begin van de 100 km er redelijk wat redelijke renners doorstroomden naar de profs (het peloton was ook kleiner). Later is dat minder geworden, maar op het laatste waren de Duitsers toch weer hofleverancier van echte tempobeulen die in ploegen zoals Telekom grote sier maakten (maar we weten ondertussen ook hoe Telekom werkte).
Jammer genoeg heb ik geen zicht op bv. de Russen en de DDR-ers gezien ik enkel de profs volg.
Jan De Smet
LikeLike
Jan, bedankt voor dit indrukwekkende cijfermateriaal (ook al spreekt het dus mijn natte vinger-conclusies grotendeels tegen). Ik denk dat b.v. een Hans Vandeweghe ook hier zijn voordeel mee kan doen. Ik zal je beide reacties aan hem signaleren. Ook Stephen Flockheart (de fameuze Steponas van Wielerarchieven) zal ik inlichten, hij kan ons immers wellicht iets vertellen over de Oost-Europese renners.
Eén opmerking: Halupczok kan moeilijk deel uitgemaakt hebben van de Noorse ploeg aangezien hij een Pool was…
LikeLike
Ronny,
Dan klopt er iets niet in je tekst betreffende Halupczok.
Je schrijft met name “De vraag of de ploegentijdrit een vervloekte discipline is, is niet helemaal academisch als men zich b.v. realiseert dat ook Halupczok tweemaal deel heeft uitgemaakt van het Poolse team dat in 1988 en 1989 (toen hij dus wereldkampioen werd) de tweede plaats behaalde in de 100km ploegentijdrit.aan een hartstilstand overleed en die eveneens deel had uitgemaakt van het Noorse team dat brons veroverde op het WK 1991.”
Jan
LikeLike
Inderdaad, Jan, hier moet er iets verkeerd gegaan zijn, zelfs in die mate dat ik niet meer weet wat het dan wel had moeten zijn.
LikeLike
Hans Vandeweghe gaf mij de toestemming de volgende reactie te plaatsen:
“Straffe kost, Jan De Smet. Bepaald indrukwekkend materiaal.
Overigens denk ik meer en meer dat onze hartdoden het gevolg zijn van een overaanbod corticosteroïden en dat is wel een fenomeen dat vooral in Nederland en België opgang maakte omdat het de eerste medicatie was tegen inspanningsastma. In combinatie met bijzonder zware inspanningen en weinig duurtraining, leidt dat tot hartschade, al zijn cortico’s daarbij niet eens nodig. Als je Johan Van Lierde cardioloog cum laude mag geloven, is de inspanning op zich al genoeg.
gr,
Hans”
LikeLike