Als mijn kinderen in ’t school hun best weer eens niet hebben gedaan, troost ik mij altijd met de gedachte aan Van Boven. Ge kunt denken dat dat diene mens zijnen echte naam niet is, maar als hij zelf de rode vaan leest zal hij hem wel herkennen. Van Boven zat samen met mij op kot. Met mij en nog meer dan dertig andere peerdepieten en boerenkotters, voor die met vuile gedachten. Van Boven is trouwens ondertussen een uitstekend peerdepiet (veearts) geworden en, dedju, zijn specialiteit is het verzorgen van renpaarden. Met al die dopingaffaires in dat milieu zal hij op de koop toe dus wellicht ook nog in pieten gespecialiseerd zijn ook!
Jamaar, zult ge zeggen, wat heeft dat nu met uw kinderen te maken? Awel, juist dat. Dat Van Boven een gereputeerde veearts is geworden, ondanks het feit dat hij elk jaar de grootste moeite had om door zijn middelbaar te spartelen. Van Boven had het wel in ’t koppeke, maar ’t kwam er maar uit eens dat hij een jobke op ’t oog had, waarvoor hij ’t echt de moeite vond om eens uit zijn pijp te komen, verstaat ge?
Maar eigenlijk hebt ge daar allemaal geen zaken mee. ‘k Wil alleen maar zeggen dat er hier in huis soms nog wel eens over die Van Boven wordt geklapt. En dan kan ik het niet laten om ook dat verhaal nog eens te vertellen waarmee Van Boven nogal succes had als er op ons kot eens een pint werd gedronken – en dat viel al eens vaker voor, vraag dat maar aan onze toenmalige d.j. (*).
In het dorp van Van Boven woonde namelijk een manspersoon, zijnen naam ben ik vergeten moet ik toegeven, die iets had met een teveel aan hormonen of zoiets. Die vent dacht met andere woorden altijd aan seks. En aan ’t strafste eerst. En zo had hij zich op een dag eens verstopt in de beerput van een w.c. Uiteraard van zo’n oud spul met een plank met een gat in, want anders kunt ge daar natuurlijk niets zitten doen. Enfin, een normaal mens die zou in zo’n oude w.c. ook niets kunnen doen natuurlijk, maar dat manneke wel. Die kreeg daar ne kick van, om daar om de vijf minuten of zo een bloot vrouwengat boven zijne kop te zien, dat dan… Enfin, ge weet gij ook waarvoor dat iemand naar de w.c. gaat, nietwaar?
Allemaal goed en wel, allé bij wijze van spreken dan, maar dat manneke was op den duur bijkans gestikt. ’t Was maar door zijn hand door dat gat te steken dat hij nog juist op tijds kon worden gered. « En nu denken ze erbij ons in ’t dorp aan om voor hem een monument op te richten », besloot Van Boven zijn verhaal steevast, « een w.c.-pot met een hand door! ». En wij maar lachen natuurlijk, zij die hem niét geloofden en zij die hem wél geloofden.
Ik was bij diegenen die hem wél geloofden. Vraag mij niet waarom. Misschien omdat ik er, als ’t over seks gaat, al in alle kleuren en geuren (zeg dat wel!) ben tegengekomen.
Vijftien jaar geleden moet dat zowat zijn. Sindsdien ben ik Van Boven nooit meer tegengekomen en aangezien hij nu dus zo’n belangrijk personage is, is het trouwens twijfelachtig dat ik hem bij een eventueel weerzien naar dat ventje in dien beerput zou vragen.
En wat gebeurt er nu? Nu, vijftien jaar later? Ik sla het nieuwste nummer van het Nieuw Wereldtijdschrift open, waarin onder de titel « D’r zijn toch geen klein mannen bij, hé ? » (een citaat, zo zal blijken) Herman De Coninck aan Walter van den Broeck (foto Jo Clauwaert) de kans geeft om een vreemd verhaal te vertellen. En ge raadt het al natuurlijk, ’t is datzelfde verhaal. Er zijn natuurlijk een aantal verschilpunten, maar in essentie is het krak hetzelfde. En nu komt ’t strafste: die Van Boven die was net als van den Broeck van de Kempen, een klein dorp in de omgeving van Mol, waarvan ik de naam ben vergeten, maar de toenmalige beroepsrenner Miel Cambré kwam er ook vandaan. Dat weet ik nog heel goed omdat Cambré in die tijd aan de Ronde van Italië meedeed en elke rit met twintig minuten achterstand binnenkwam. « De mensen liepen al op ’t straat en ik geraakte d’r niet meer door », verklaarde hij dan aan de reporter van een gazet. En wij maar lachen natuurlijk, zij die hem niét geloofden en zij die hem wél geloofden…
Is dat nu een bewijs dat dit verhaal op waarheid berust of betekent dat gewoon dat dit verhaal in het Kempense de ronde deed? Meer zelfs, zou het niet kunnen dat er in Amerika, of in Rusland voor mijn part, ook zoiets wordt verteld? Walter van den Broeck wijdt daaraan enkele bladzijden in zijn nieuwste bundel « Aangewaaid », waarin dit verhaal en nog acht andere werden verzameld. Allemaal « vertelselkens » (of ze nu waar zijn of niet) en god moge mij straffen als ik ooit een slecht woord heb gezegd over van den Broeck als verteller.
Wat natuurlijk ook weer niet wil zeggen dat ze allemaal even vlekkeloos zijn. In sommige wordt er b.v. iets te rap geneukt of klinkt er gehijg van lesbiennes van achter de deuren. Maar aangezien een paar van deze verhalen voor de Nederlandse Playboy of Penthouse werden geschreven zullen we dat daaraan maar wijten.
Alhoewel. Als ge vlak daarop het toneelstuk « Het Wemelbed » leest, dan gaat ge u toch nog afvragen of Walter soms iets moest afreageren…
(*) Een knipoog naar hoofdredacteur Piet Lampaert.
Referentie
Ronny De Schepper, “D’r zijn toch geen klein mannen bij, hé?”, De Rode Vaan nr.49 van 1986