Morgen zal het al 45 jaar geleden zijn dat de Franse auteur en politicus André Malraux is overleden. Op 8 januari 1959 zou hij de eerste Franse minister van cultuur worden. Dat was in een regering van de Gaullist Michel Debré. Nochtans had Malraux vooral bekendheid verworven met zijn roman “La condition humaine” uit 1933 en “L’espoir” uit 1937, waarin hij zijn eigen belevenissen in de Spaanse Burgeroorlog (aan de zijde van de Republikeinen) heeft verwerkt (in het personage van Magnin).
Hij werd geboren in Parijs op 3 november 1901. Aangezien zijn ouders uit elkaar gingen toen hij amper 4 jaar was, bracht hij zijn jeugd door in het gezin van zijn grootouders langs moeders zijde. Na zijn middelbare studies werd hij in 1918 niet toegelaten in het hoger onderwijs, wat hem niet belette door zelfstudie kennis te maken met de toenmalige literaire wereld.
Hij debuteerde in 1920 met een essay, onder invloed van de moderne stromingen van zijn tijd (kubisme, expressionisme). Hij kwam in dienst van de uitgeverij “Sagittaire” en huwde in 1921 Clara Goldschmidt. Zijn eerste romans beschrijven de absurditeit van een wereld waarin alle waarden afsterven.
In de Franse koloniale gebieden in Azië (Indochina) stichtte hij een dagblad, maar raakte in Phnom-Penh verwikkeld in een kunstroof. Il est emprisonné en 1923-1924 pour trafic d’antiquités khmères. Revenu en France il transpose cette aventure dans son roman “La Voie royale” publié en 1930. Net als in “Les Conquérants” voert hij hier een “problematische” held ten tonele die van de klassieke “psychologische” held verschilt omdat hij in actie gelooft. Dit, gecombineerd met de absurditeit van het dagelijkse, banale leven (cfr. zijn jeugdwerken) leidt tot de volgende conclusies:
(1) de actie gevoerd in functie van de efficaciteit en van een ideologie is het middel om zich aan dit absurde te onttrekken;
(2) ook tegenover de vrouw stat de held als een “conquérant”;
(3) het gevaar en de mogelijkheid van de dood (of toch van een mislukking) maken de actie intenser.
Il atteint la célébrité avec la parution en 1933 de “La Condition humaine”, un roman qui obtient le Prix Goncourt. De roman speelt zich af in het China van 1927. Een monsterverbond van de Kuomintang (de “blauwe” bourgeois o.l.v. Tsjang-Kai-Tsjek) en de communisten neemt stilaan de macht in handen. De beslisende slag zal worden geleverd in Shangaï. Door de industrialisering en het lompenproletariaat is het communistisch front hier zeer sterk, ook dankzij het nabijgelegen Han-Kéou, dat reeds in hun handen is en waar de Russische raadgevers verblijven. Bovendien is één van Tsjangs garnizoenen communistisch gezind. De sterkte van het rode blok berust vooral op enkele stoottroepen, die vergaderen in winkels, garages e.d. De coördinatie berust bij Kyo, een Japanner, wiens vader Gisors professor was aan de universiteit maar werd weggezonden wegens opruiende taal. Eén van zijn studenten, Tsjen, is terrorist en heeft op zijn beurt enkele “leerlingen” zoals Souen en Peï. Kyo’s vriendin May is dokter en verzorgt de gekwetsten. Het feit dat ze bij een andere revolutionair heeft geslapen, zorgt voor ruzie, maar ze argumenteert dat deze het nodig had in het licht van de dood.
Een andere coördinator is de Rus Katov, die een slachtpartij door de Witrussen overleefde. Een massa wapens wordt voor hen gekocht door Clappique, een continu dronken baron, die wel vermoedt dat het voor de roden is, maar het toch enkel voor het geld doet.
Shanghaï wordt redelijk gemakkelijk ingenomen, maar Tsjang-Kai-Tsjek begint onmiddellijk anti-communistische maatregelen uit te vaardigen, zoals een blokkade van Han-Kéou of het fusilleren van de leiders. Dit gebeurt vooral op aandringen van Ferral, de Franse zaakvoerder in Shangaï, die een bankroet vreest. Het bankroet is evenwel niet te vermijden, evenmin als een blauwtje bij zijn minnares Valérie omwille van de grandioze mop met de merels. Moscou keurt dit alles stilzwijgend goed, omdat men het eerder houdt bij het theoretische gezwans van de Partij. Hierdoor worden de strijdende militanten in de steek gelaten.
Tsjen probeert Tsjang te doden, maar mislukt: Tsjang zat niet in de wagen die Tsjen viseerde, maar Tsjen verliest zelf wel een been, waarna hij zich door het hoofd schiet. Nu begint de repressie volop: folteringen, levend verbranden…
Souén wordt gevat met een bom en wordt levend verbrand. Kyo wordt gevat en neemt cyanide om aan de folteringen te ontsnappen. May werd niet verdacht en zijn vader gaat terug naar Japan. Ook Katov had cyanide, maar hij heeft ze aan Souén gegeven. Toch wordt ook hij levend verbrand. Hemmelrich, een Belgische sympathisant die wel z’n platenwinkel ter beschikking stelde, maar zelf niet deelnam aan de eigenlijke strijd, is de enige die aan de slachting kan ontkomen, nadat zijn Chinese vrouw en hun kind door een granaat uit elkaar zijn gereten. Clappique, die Kyo in de steek had gelaten, kan naar Frankrijk vluchten.
Enkele maanden later zoekt Ferral nieuwe kredieten voor zijn consortium:
– Les communistes sont écrasés partout…
– Les communistes, sans doute, mais non point le communisme.” (p.269)
En inderdaad, Peï, May, Hemmelrich en vele anderen beginnen opnieuw kernen op te bouwen. En dat het niet tevergeefs was, heeft de toekomst uitgewezen.
Als links militant tegen het fascisme, vecht Malraux mee in de Spaanse burgeroorlog aan de zijde van de republikeinen, maar in “Les Noyés de l’Altenbourg” (1943) breekt hij met het communisme (aanleiding: het niet-aanvalspact tussen Stalin en Hitler).
Hij was actief in het Franse verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, zo raakte zijn politieke loopbaan nauw verbonden met die van Generaal de Gaulle, die hem herhaaldelijk als minister benoemde, al bleef Malraux ideologisch eerder bij het “linkse” kamp te situeren. Desondanks bleef hij ook bij de opvolgers van De Gaulle (Pompidou, Couve de Murville… ) vaak op de post van cultuur. Tijdens zijn mandaat als minister van cultuur, werden kunst en cultuur een staatszaak. Zijn politiek bestond erin de cultuur zoveel mogelijk naar de mensen te brengen, met onder andere de uitbouw van een net van “maisons de la jeunesse”. Anderzijds steunde hij ook prestige-projecten die de Franse cultuur in het buitenland meer aanzien moesten geven, en gaf hij sommige kunstenaars lucratieve opdrachten (André Masson, Marc Chagall…). Hij stierf in Créteil op 23 november 1976.
Ronny De Schepper