Het is vandaag 65 jaar geleden dat “Look back in anger” van John Osborne werd gecreëerd. Men kan dit dus ook als de “geboortedatum” van The Angry Young Men beschouwen…
In 1956 John Osborne wrote “Look Back in Anger” and “Rock Around the Clock” by Bill Haley and His Comets entered the charts in January. Two events that seem utterly unconnected, but that actually are tho exponents of one and the same feature. It is easy to draw a parallel between popular drama and popular music: “the generations of popular music audiences since 1956 have formed quite different sensibilities from the preceding generations which were raised on sentiment and melodrama”. (Gillett, p.VII)
Indeed, pop culture, now universally spread, has its roots in those same formerly “dull” suburbs. It originated in the United States in 1954, but in less than two years it reached the English youngsters. The new political and social awareness soon joined hands with the new music: “because the minority audience defines itself as being radical within the music audience, its taste is likely to favor, consciously or unconsciously, music with some element of social comment or criticism in it.” (Gillett, p.15)
Enkele jaren eerder reeds, in 1953, was Joan Littlewood (1914-2002) aan het hoofd van The Theatre Royal in de East End gekomen. Zij was op dat moment gehuwd met een jonge communistische toneelschrijver Jimmie Miller. “Miller’s plays are forgotten now, but without them Joan Littlewood would never have progressed to the position of authority she attained with those legendary productions at Stratford East. The problems she had convincing Miller that his texts were not sacrosanct enabled her to take liberties with Brendan Behan’s ‘The Hostage’ and Shelagh Delaney’s ‘A Taste of Honey’, both of which were in need of substantial rewriting.” (*)
Onder de invloed van Brecht is toneel voor haar een totaal, waarin het aandeel van regie, acteur, decorateur, schrijver enz. tot één geheel moet worden versmolten. Volgens John Russell Taylor in “Anger and after” is dit eigenlijk een moderne interpretatie van Commedia dell’Arte. Ze zet haar ideeën om in de Theatre Workshop, waar Jimmie Miller zeven jaar dramaturg is, tot hij in 1950 besluit als Ewan MacColl de Engelse volksmuziek nieuw leven in te blazen. Brendan Behan van zijn kant stort zich in de alcohol (**). Littlewood’s nieuwe grote liefde (en deze keer tot zijn dood op vijftigjarige leeftijd in 1975) Gerry Raffles moet hem met een pistool bedreigen om verder te werken aan “The Hostage”. De première is een immens succes. Criticus Harold Hobson zegt over de slotzin (“He died in a strange land and at home he had no one”): “Nothing finer of this kind has been written for 2,000 years.” De zin is een toevoeging van Littlewood…
In 1956, in volle Suez-crisis, opent het Royal Court Theatre met “The Mulberry Bush” van Angus Wilson, gevolgd door “The Crucible” van Arthur Miller en “Look back in anger” van John Osborne (met de fetish-acteur van de “angry” generatie Alan Bates in de hoofdrol), dat een jaar later in een regie van Domien de Gruyter reeds in Arca wordt gecreëerd (op bovenstaande foto v.l.n.r.: Jef Demedts, Luce Premer en Daniël De Cock).
De “angry young men” vormen een beweging in de Engelse (dramatische) letterkunde. Nadat John Osborne met zijn “Omzien in Wrok” daarvoor het startsein had gegeven, liet een nieuwe generatie protestschrijvers van zich horen. Zij zochten hun onderwerpen in de Engelse arbeidersklasse, waar het spreekwoordelijke “kitchen-sink drama” de voedingsbodem bleek voor tal van voortreffelijke stukken. Schrijvers als Arnold Wesker, Harold Pinter, Joe Orton, Edward Bond, E.A. Whitehead, David Storey, Peter Nichols, Peter Shaffer, Christopher Hampton, Allan Sillitoe, Shelagh Delaney, Lindsay Anderson, e.a. traden op de voorgrond. Zij wisten maatschappelijke problemen uit te diepen en die in hedendaagse toneeltermen te vertalen. Daarom werden hun stukken graag gespeeld en vonden ze ook bij het Nederlandstalige toneel gretig aftrek. In het Nederlandse taalgebied liepen o.m. de figuren van Hugo Claus en Ivo Michiels hiermee parallel. Hun gemeenschappelijke basis was het ongenoegen met de naoorlogse maatschappij. Dit kwam vooral tot uiting in hun dialogen, die ontdaan zijn van alle literaire franjes, een nieuwe poëzie als het ware, maar dan bestaande uit schuttingwoorden.
In 1958 speelt The Royal Court Theatre in volle Hongarije-crisis “De Goede Mens van Sezuan” van Bertolt Brecht. Het wordt bijna hun failliet. Een herneming van “Look back in anger” brengt op het nippertje redding. Als Laurence Olivier nadien de hoofdrol speelt in “The entertainer” (eveneens van Osborne), zijn ze er weer bovenop. Het was Vivien Leigh die Laurence Olivier in contact had gebracht met John Osborne omdat die voor hem “The Entertainer” had geschreven. Voor zijn vrouwelijke tegenspeelster verkoos Olivier echter de 22 jaar jongere Joan Plowright, omdat hij het leven met de manisch-depressieve en nymfomane Leigh niet meer aankon. Alhoewel hij (uit schrik voor de vader van Joan) gevraagd had de relatie geheim te houden, maakte Leigh de scheiding bekend op zijn verjaardag, toen hij samen met Plowright in de Orson Welles-enscenering van “Rhinoceros” van Eugène Ionesco stond. Toen Vivien Leigh later troost vond bij (en trouwde met) Jack Maribel bleef Olivier steeds naar haar informeren. Ook zij bleef steeds van hem houden.
Alan Bates debuteerde op het witte doek uiteraard ook met een stuk van Osborne (“The entertainer” van Tony Richardson in 1960), gevolgd door andere stukken van de “angry” generatie, zoals, “Whistle down the wind” van Keith Waterhouse (verfilmd door Bryan Forbes in 1961), “A kind of loving” naar de roman van Stan Barstow (verfilmd door John Schlesinger in 1962) en “The running man” van John Mortimer (verfilmd door Carol Reed in 1963), maar nadien stapte hij over naar stukken van Harold Pinter, zoals “The Caretaker”, verfilmd door Clive Donner in 1964.
Het toneel wordt in de twintigste eeuw wel voor een aantal voldongen feiten geplaatst. Zelfs Eric Bentley schrijft in “the Theatre of Commitment and Other Essays”: “average film” is beter dan “average drama” en verfilmd toneel is soms beter dan toneel zelf. Als voorbeelden geeft hij hiervoor “A Prisoner of Zenda” van Richard Thorpe en “Dial M for Murder” van Alfred Hitchcock.
Dat is normaal, want voor bijna alle soorten toneel is film een beter geschikt medium:
1) Psychologisch: close-ups.
2) Actie uiteraard: paarden, auto’s, slagveld enz.
3) Historisch: natuurgetrouwe reconstructie vervangt decor.
4) Politiek: hier ligt het minder voor de hand, maar met film is een veel grotere massa te bereiken en dit is dan toch één van de hoofdbedoelingen van de makers ervan.
Ronny De Schepper
(*) Paul Bailey, “The scourge of the twee”, The Daily Telegraph 26/3/1994.
(**) Een bekende anekdote in verband hiermee is zijn trip naar Canada. Toen journalisten hem vroegen waarom hij dat deed, antwoordde hij: “I saw a sign saying Drink Canada Dry and I thought I’d give it a try.”
Selectieve bibliografie
BANHAM, Martin (ed.), The Cambridge Guide to Theatre, Cambridge, Cambridge University Press, 1995.
W.Bridges-Adams, The British Theatre, London/New York/Toronto, Longmans Green & C°, 1944.
BROWN, J.R. (ed.), The Oxford Illustrated History of Theatre, Oxford, Oxford University Press, 1995.
EVANS, Ifor, A Short History of English Literature, Harmondsworth, Penguin, 1969.
GILLETT, Charlie, The Sound of the City, London, Sphere Books, 1971.
HARTNOLL, Phyllis (ed.), The Oxford Companion to Theatre, Oxford, Oxford University Press, IVde editie, 1988.
Roger Hudson, “Towards a Definition of People’s Theatre”, Theatre Quaterly, vol.I, no.4, oct.-dec.1971.
“Joan’s Book: Joan Littlewood’s Peculiar History as She Tells It”, Methuen, 1994.
John Osborne, Damn you, England: collected prose, Faber, 1994.