In 1994 werden de verzamelde gedichten 1948‑1993 van Hugo Claus uitgegeven (De Bezige Bij, Amsterdam 1994). Daarin o.m.
“Kent gij het oei‑oei‑vogeltje,
Het heeft korte pootjes en het zegt oei‑oei
Omdat het over de vloer sleept met zijn klootjes.”

(Hugo Claus, fragment uit BRIEF)
Dat jaar sterft ook Herman de Coninck, terwijl hij met Claus de straten van Lissabon afschuimt. Claus wordt gelast het trieste nieuws door te bellen naar Kristien Hemmerechts, maar hij is daar echt niet goed in (Jan Decleir in Humo van 30/3/2004: “Hugo gaat nooit naar begrafenissen, maar hij zit in het café ertegenover.”) en na afloop van het telefoongesprek heeft Hemmerechts nog steeds niet door dat haar man dood is…
Begin 1995 kreeg Hugo Claus in Amsterdam officieel de titel “Meester” toegekend als eerste Vlaming. Vóór hem mochten enkel Jacobus van Looy, P.C.Boutens, Simon Vestdijk, Henriëtte Roland-Holst en Ida Gerhardt deze titel dragen, al veronderstel ik wel dat de laatste twee eigenlijk “meesteressen” zijn…
In 1996 verscheen dan de roman “De Geruchten”, die volgens bepaalde geruchten opnieuw het niveau van “Het verdriet van België” zou halen.

Het boek is alleszins opnieuw oer-Vlaams, oer-West-Vlaams zelfs. Het speelt zich wel af midden de jaren zestig, maar het oorlogsverleden van sommige personages laat hen niet met rust. Anderzijds is er ook een link naar het heden (voor het boek dus: de toekomst) door het feit dat het hoofdpersonage, René Cattrijsse, uit Afrika terugkeert (als deserteur uit een oorlog in Zanzibar) met een geheimzinnige ziekte. Als dan ook nog blijkt dat tal van mensen die met hem in contact komen naderhand mysterieus om het leven komen, is de verwijzing naar aids nogal expliciet, vooral omdat gesteld wordt dat hij biseksueel is, anders zou men ook nog aan het Ebola-virus kunnen denken. (*)
Bovendien werd het boek uitgegeven midden de zogenaamde zaak Dutroux: “Ik word voortdurend aangesproken over die verrassende gelijkenissen. De dichter is een ziener, durf ik dan wel eens te stellen. Maar eigenlijk is het ook weer niet zo vreemd: het is moeilijk om een boek te schrijven dat zich in België afspeelt, zonder corruptie aan te raken. (…) Laten we heel mild en genereus zijn, we genieten vandaag tenslotte van een mild herfstzonnetje: minstens de helft van de mensen is crapuul. (…) De oudere lezers zullen zich herinneren dat ik in de jaren zestig veroordeeld werd wegens een aanslag op de goede zeden, omdat ik in het stuk Masscheroen de heilige drievuldigheid als drie naakte mannen ten tonele had gevoerd. Toen kwam van de ene dag op de andere de bakker niet meer langs, mijn zoontje werd uitgescholden op school en kwam al snikkend thuis, de postbode kwam niet meer vrolijk de woonkamer binnen om pakjes af te leveren. Ik kreeg toen te maken met een vrij grote agressiviteit. Ik weet ook hoe zoiets zich plots blind kan ontladen: in 1945 heb ik collaborateurs en vaak zelfs zogezegde collaborateurs zien lynchen. (…) Vandaar dat ik nu ook huiver als ik op de televisie de extatische koppen zie van al die mensen die Connerotte terugwillen. (…) Ik wilde in eerste instantie een boek schrijven dat zich afspeelde vóór de omwentelingen van mei ’68 omdat ik momenteel iets terugvind van dat knusse, monotone, vervelende, geordende, reactionaire leven van toen. De restauratie is volop aan de gang. Ik wilde ook tonen dat ik het niet eens ben met wie mei ’68 smalend als een kleine luxe-revolutie afdoet. Er is toen wel degelijk iets wezenlijks veranderd in de gedragingen. (…) Ik zie alleen maar positieve dingen aan mei ’68: de ontvoogding, het met de vinger wijzen naar de verdrukkers. Wie zijn die mensen toch die zich durven permitteren om het woord permissief in de mond te nemen? Als er ièts is waar ik echt een bloedhekel aan heb, is het dat soort mensen die ons leven op aarde verzieken met hun eisen en hun schijterige moraal. Dat blijft mij bezighouden, misschien ten koste van een serenere beschouwing van de wereld, maar intussen is het wel een lekkere motor. Ik blijf schoppen naar mensen die het geloof exploiteren om macht te verwerven. Ik walg van iedereen die in naam van een of ander geloof meent me te moeten vertellen hoe ik moet leven. Die walg geldt elke politieke partij en elke sekte, de rooms-katholieke op kop. Maar het stoort me helemaal niet dat iemand zich vastklampt aan een geloof. Wat dat betreft ben ik een volgeling van de grote filosoof Frank Sinatra, die zegt: ‘Als je maar de nacht doorkomt.'” (Humo, 22/10/96)

Dat het boek zich “vóór mei ’68” afspeelt, wil echter daarom nog niet zeggen dat het “begin jaren zestig” is gesitueerd, zoals de flaptekst ons wil doen geloven. Niet enkel duikt “Satisfaction” (1965) een aantal malen op, zingt Serge van de Karakollen teksten van Bob Dylan, worden er bloemetjeshemden gedragen en wordt er volop “gestufft”, op p.210 gaat Julie naar “een film zien over een foto die toevallig werd genomen maar waarin de fotograaf een misdaad ontdekt, het is moeilijk om te volgen, er lopen meisjes in rond, naakt of in kleren van Mary Quant met de haren van Jean Shrimpton.” “Blow up” van Michelangelo Antonioni werd in ons land pas in 1967 uitgebracht…
Ondertussen schreef Claus ook het luisterspel “Het Laatste Bed” voor de European Broadcasting Company. Dit vrouwenstuk draait om de tragische afloop van een lesbische verhouding. “Elke man vindt dat toch mooi, laten we wel wezen, maar natuurlijk!” (Hugo Claus in De Standaard der Letteren van 3/12/1998) Naar hij verklaarde in de Gazet van Antwerpen van 3/12/1998 heeft hij zich geïnspireerd op het einde van Soeur Sourire.
Ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag bracht Claus in 2004 “In geval van nood” uit, een lijvig poëzieboek. N.a.v. die verjaardag had Het Nieuwsblad het plan opgevat diverse auteurs hulde te laten brengen aan de Meester. Dat lukte echter niet helemaal. Zo leren we b.v. dat Pieter Aspe ooit eens twintig bladzijden Claus heeft gelezen. Toch was Claus een aanzet voor hem om schrijver te worden, meer bepaald omwille van zijn relatie met Sylvia Kristel. Zelfde teneur bij Herman Brusselmans, die echter wél een aantal boeken van Claus achter de kiezen heeft: “Claus is volkomen overschat. Zeker de laatste tien jaar heeft hij weinig goeds geschreven. (…) Men heeft het hier ook altijd over de flair van Claus. Volgens mij heeft een betonmolen meer uitstraling.”
Ward Ruyslinck schoot echter de hoofdvogel af: “Als ik iets negatiefs over Hugo Claus zeg, zou het worden afgedaan als jalousie de métier. Als ik iets positiefs over Hugo Claus zeg, zou het niet waar zijn.”

Ronny De Schepper

(*) Hierbij moet ik natuurlijk onvermijdelijk denken aan de woorden van zoon Thomas Claus in Humo van 29/4/2008: “Al mijn hele leven worstel ik met mijn biseksualiteit. Ik had wat losse scharrels gehad met jongens, maar in 2000 werd ik smoorverliefd op een zwarte ontwerper uit Londen. Een jaar vol passie en wellust, dat verschrikkelijk geëindigd is: ik kreeg via hem hepatitis B, een zware vorm van geelzucht. Een enorme klap: relatie kapot en een levensbedreigende ziekte. Ik was er heel erg aan toe, maar mijn vader stond er alweer.” En, hier niet ter zake doende, maar voor de volledigheid: “Daarna heb ik Nancy leren kennen, een Amerikaanse die in België woonde, de ex van een manager met wie ze drie kinderen had. Voor mij een complete verademing. Emotioneel ben ik tot rust gekomen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.