Uit mijn jeugd herinner ik mij een paginastrip van Piet Fluwijn en Bolleke die ongeveer als volgt ging. Bolleke loopt opgewekt door de straat, het is zomer, het zonnetje schijnt, nothing can go wrong. Tot hij plotseling heel erg schrikt. Hij slaat een blokje om, maar ook hier schrikt hij zich weer een hoedje. Nu begint hij te rennen. Weer een hoek om, maar… alweer slaat het noodlot toe! Deze keer neemt hij geen risico meer. Hij rent het huis binnen en staat uitgeput uit te hijgen tegen de deur. En dan, in de laatste prent, toont de tekenaar ons wat Bolleke zo aan het schrikken maakte: overal hingen er opschriften in de trant van “binnenkort heropening van de scholen”.

09 lieve van mileghem

Was deze paniekreactie herkenbaar voor mij? Ik kan het mij niet herinneren. De kerst- en de paasvakantie, ja, die vond ik telkens veel te kort (krokusvakanties e.d. bestonden nog niet “in mijn tijd”), maar de zomervakantie…? Nee, die duurde voor mij lang genoeg. Zeker in het middelbaar, als mijn klasgenoten uit heel het Waasland of zelfs daarbuiten kwamen, die zag je tijdens de vakantie meestal niet terug. Wie in een naburige gemeente woonde, zoals Marc De decker in Sint-Niklaas of Frank De Pauw en Wim Boon in Bornem, dat ging nog. En elk jaar kwamen er ook wel schoolvrienden deelnemen aan onze jaarlijkse Grote Prijs De Bierhoeve (wielrennen), zoals Hugo Marquenie uit Stekene, de gebroeders Van Cauteren uit Hamme of Guido Hullebroeck en Armand Smet uit Beveren. Maar voor de rest…? Ik ben ooit wel Edwin Thoen gaan opzoeken in Verrebroek en Roland Hiel in Kruibeke, maar dat was al in het laatste jaar, toen we op het punt stonden om naar de universiteit te gaan. Dus alles wel beschouwd, was ik niet ontevreden om terug naar school te moeten, nee.
En binnenkort is het weer zover. Meer dan één miljoen kinderen zullen dan weer in de schoolbanken plaatsnemen. Een enorm belangrijk sociaal verschijnsel, dat door de jaarlijkse traditie misschien enigszins wordt onderschat, maar waarbij men zich toch telkens weer een aantal belangrijke vragen kan stellen. Wij willen het bij het begin van dit schooljaar vooral hebben over de kwaliteit van het in België geboden onderwijs. Gaat die erop vooruit of… achteruit? Is die dezelfde in de verschillende netten? Is dit te wijten aan een verschillende aanpak (VSO of niet)? Of is het eerder op basis van een individuele aanpak door de leerkracht (van autoritair tot anti-autoritair en alles wat daartussen ligt)? Beantwoordt met name de humaniora nog aan haar opdracht om de leerlingen “meer mens” te maken? Of moet gezien de economische crisis alles op een zekere professionele toekomst worden afgestemd? Hoe zit het trouwens in dat opzicht met de integratie van de computer in onze scholen?

“HET IS VRESELIJK ONRECHTVAARDIG OM ONGELIJKEN GELIJKE KANSEN TE GEVEN”

Over dit alles en nog veel meer ging ik in de jaren tachtig praten met Marlene Germis, op dat moment coördinator van West-Vlaanderen voor de vernieuwing van het beroepsonderwijs. Als vertegenwoordigster van het Rijksonderwijs pikte ze om te beginnen in op het thema “humaniora”, het overbrengen van “waarden” dus, dat we hebben aangebracht. En dat is ook logisch want …

Marlene Germis : In het Rijksonderwijs ligt dat nogal moeilijk, hé. In naam van de Heilige Neutraliteit is men bang andersdenkenden voor het hoofd te stoten en dat heeft voor gevolg dat er meestal alleen aan “waardenopvoeding” wordt gedaan in de lessen godsdienst of zedenleer. Het vrije onderwijs heeft dat probleem natuurlijk niet en als de ouders zo’n school kiezen, dan aanvaarden ze wat men “het pedagogische project” van die school noemt. Dat werkt ook door in de doelstellingen die men formuleert voor onderwijs. Zo blijkt bijvoorbeeld in het beroepsonderwijs – waarmee ik dan toch het meeste ervaring heb – dat men kan uitgaan van de visie dat deze leerlingen de “zwakkeren” zijn die eigenlijk het onderwijs krijgen dat zij “verdienen” om het zo te stellen, terwijl daar mensen tegenover staan die menen dat deze leerlingen juist “compenserend” onderwijs moeten krijgen, dat zij met andere woorden vanuit hun familiale milieu vaak reeds de minst bedeelden zijn, dat zij ook op school door het “watervalsysteem” waarin ze vaak terechtkomen, ook reeds tot de minst bedeelden behoren en dat het dus zoals Piet Claeys ooit heeft gezegd “vreselijk onrechtvaardig is om ongelijken gelijke kansen te geven”. Vandaar dat er nu een toch vrij belangrijke stroming is ontstaan in het beroepsonderwijs, die je in de drie netten kunt terugvinden, dat deze mensen méér moeten krijgen. Dat er dus aan deze studierichting meer aandacht en meer zorg dient te worden besteed.

– Is er onder de invloed van de economische crisis niet een beetje een halt toegeroepen aan het “watervalsysteem”, in die zin dat men nu bewust voor een beroepsopleiding kiest, omdat vele humaniora-diploma’s nog minder uitkomst bieden?

M.G.: Ik denk dat die bewustheid er van de kant van de leerlingen enkel in bestaat dat zij niet wensen veel theoretische stof te slikken, dat zij niet zo hard wensen te studeren als het toch tot niets leidt. Als dat echter leerlingen uit de “doorstroming” zijn, dan blijven ze op z’n minst toch in de technische studierichtingen. De keuze voor beroepsonderwijs blijft nog altijd slechts in uiterst zeldzame gevallen een positieve keuze. De slagersschool in Diksmuide bestaat bijna uitsluitend bij gratie van de beenhouwers en slagers, waarvan de kinderen reeds op twaalf jaar naar de school komen met de vaste bedoeling om later ook als slager te slagen. Wat een typisch middenstandsverschijnsel is trouwens. En ondanks alle commissies over rollenpatronen en zo vind je zoiets ook bij meisjes wat de verzorgende sector betreft. Meisjes die absoluut kinderverzorgster willen worden bijvoorbeeld, dat komt nog voor. En in de meeste gevallen probeert de school zelf ze dan nog in een technische richting te houden als ze dat aankunnen.

“NU IS ER VAN ZODRA ZE VAN SCHOOL THUIS KOMEN TELEVISIE OP IK WEET NIET HOEVEEL KANALEN”

M.G.: Ik zou niet willen dat dit de kwaliteit van het onderwijs naar beneden haalt, ik denk alleen maar dat men de leerlingen niet meer zoveel kan aansmeren als men ze vroeger aansmeerde. Vroeger hadden de kinderen namelijk gemakkelijker een externe motivatie voor de studie, met name wat de ouders wensten dat ze studeerden. Ze werden ook beloond als ze goed studeerden en eventueel ook gestraft indien niet. Maar nu zijn er vele van die externe motivaties weggevallen, dat is één. Ten tweede zijn er heel veel concurrerende invloeden voor het onderwijs gekomen. Ik denk bijvoorbeeld aan het feit dat van zodra ze thuis komen uit de school er televisie op ik weet niet hoeveel kanalen is. Dat je in grote steden theoretisch elke avond naar een andere film kan gaan kijken in de bioscoop. Dat er ik weet niet hoeveel andere vermaaksmogelijkheden zijn – en dan heb ik het natuurlijk over T-dansants en zo, want als ze dan nog naar het theater gingen bijvoorbeeld dan zou dat nog iets serieus zijn. In zo’n omstandigheden is het verschrikkelijk moeilijk, denk ik, om kinderen nog te motiveren voor theoretische leerstof. Men zegt altijd: de kwaliteit van het onderwijs gaat achteruit, maar ik vind dat je dat niet mag loskoppelen van de hele maatschappelijke evolutie.
En dan is er niet enkel de evolutie naar een economische crisis, maar ook die explosie van de media, die reeds van in de kleuterklas de manier van denken van de kinderen afremt. En dan heb ik het niet enkel over de televisi: àlles is kleurig, àlles probeert de aandacht te trekken, reclame, noem maar op. Dat is gewoon veel te veel. Kinderen kunnen niet rustig groot worden en zich ontwikkelen op een tempo dat past bij hun aard.

– Akkoord, maar toch wordt in dat verband vaak ook een beschuldigende vinger uitgestoken naar de “generatie van ’68” die nu zowel in het onderwijs als thuis de plak zwaait, of beter gezegd: het juist niet doet, want men verwijt hen precies een zekere laksheid, als het al geen aanhangers van “anti-autoritaire opvoeding” zijn …

M.G.: Ik denk wel dat dit inderdaad één van de redenen is dat er van thuis uit minder druk op de kinderen wordt uigeoefend. Ik vind het echter wel tegelijk pijnlijk dat men op die manier de generatie van ’68 van twee kanten aanvalt. Men verwijt hen de kinderen “stuurloos” op te voeden – wat ik betwijfel, maar d’r is misschien wel iets van waar – maar anderzijds is het zo dat ook de kinderen zich daartegen verzetten. Dat heeft waarschijnlijk ook iets te maken met het crisisverschijnsel. Die kinderen zeggen: kijk es, had je ons maar strenger opgevoed, ’t zou anders gegaan zijn. Terwijl wij juist hebben gezegd: had je ons maar minder streng opgevoed, ’t zou anders gegaan zijn. Dat is dus erg pijnlijk en ik heb dan ook het gevoel dat we in een wig zitten tussen een meer behoudsgezinde oudergeneratie en een meer behoudsgezinde kindergeneratie.

– Is dat dan het Van het Reve-effect (zoon Van het Reve reageert met quasi-fascistische denkbeelden tegen zijn dogmatisch-communistische vader) of is dat de schuld van de maatschappij?

M.G.: Een combinatie van de twee, denk ik. Hoe goed je kinderen ook tracht op te voeden, je moet altijd een anti-reactie incalculeren. Maar natuurlijk is het ook een effect van de maatschappelijke evolutie, dat spreekt voor zich.

“VEEL BELANGRIJKER IS HET DE KINDEREN PUBLIEKSGERICHT TE LEREN SPREKEN EN SCHRIJVEN”

– Wat volgens mij ook daarmee verband houdt, dat is de verwaarlozing van feitenkennis. De generatie van ’68 was zo bekommerd om het overdragen van waarden dat dit toch niet onbelangrijke gegeven daaraan totaal ondergeschikt werd gemaakt. En dan heb ik het niet enkel over data en dergelijke, ik denk bijvoorbeeld aan een totaal misprijzen voor de taal. Om de kinderen in hun uitingen niet te “remmen”, werd bijvoorbeeld bij projectonderwijs vaak helemaal niet stilgestaan bij spellingsfouten en in klasdiscussies tierden de dialectvormen weelderig …

M.G. (aarzelt) : Misschien. Maar ik denk dat ook mensen die geen projectonderwijs hebben gehad niet meer foutloos spellen. Het aantal mensen dat dit nog wél kan is trouwens erg gering geworden omdat er inderdaad minder belang aan wordt gehecht. Maar wat ik persoonlijk veel erger vind is de taalverarming, die voor mij niet in de vorm ligt, want tenslotte is de spelling maar een aspect van de vorm waarin de gedachten worden gegoten. Het is belangrijk dat je kinderen leert: hoe zeg ik het? Maar het is nog veel belangrijker hun publiekgericht te schrijven en spreken te leren, zodat het zal gelezen en beluisterd worden.
Ook hier is het beroepsonderwijs natuurlijk weer het grootste zorgenkind en in dat geval ben ik wel voorstander van – net als de inspectie trouwens – dat hun “vrije teksten”, dus teksten die zij zelf schrijven, zo aan de muur mogen komen, dus met de fouten erin. Maar als ze bijvoorbeeld een briefje moeten schrijven of een tekstje voor die schoolkrant, dan komt er onvermijdelijk toch een ogenblik van de correctie. Al moet je je wel steeds het belang voor ogen houden. Er zijn zodanig veel mensen die dt-fouten schrijven dat ik me afvraag of dat eigenlijk nog wel zo belangrijk is.

– M’n stokpaardje. Ik ga hiermee zeker niet akkoord. Het is een zaak van logisch denken. Zou je dat dan laten verloren gaan?

M.G.: Juist, maar dan verwacht ik ook dat men hen dat logische denken leert en daar schort dan ergens iets in de lagere school. En nogmaals, het goed zeggen of schrijven van iets is belangrijk, maar het zeggen en schrijven van wat ikzelf denk en voel is belangrijker.

09 lieve van mileghem

– In het verlengde van dit alles ligt ook dat met projectonderwijs en groepswerk en dergelijke wel de zelfwerkzaamheid wordt aangewakkerd (als men dit niet overlaat aan de meer getalenteerde klasgenootjes overigens), maar hoe zit het met de zelfdiscipline.

M.G.: Luister, ik wil eerst en vooral opmerken dat dergelijke werkvormen voor mij geen alleenzaligmakende betekenis hebben. Het zijn enkel middelen om die leerlingen zelf dingen te laten doen, die ze niet leren als men ze oplegt. En zelfdiscipline maakt daar deel van uit als men dit definieert als het aanvaarden van groepsverantwoordelijkheid. Als je bijvoorbeeld een krantje wil vervaardigen, dan werk je daaraan tot dat een toonbaar resultaat heeft. Maar als je ze passief op de bank zet, dan is de enige vorm van zelfdiscipline dat ze zich koest houden en thuis hun les leren. Dat vind ik geen manier om zelfdiscipline aan te leren! Maar het is nu eenmaal een feit dat je gemakkelijker die zelfdiscipline aanvaardt, als je de kinderen vraagt te werken aan dingen die ze kunnen gebruiken en/of boeiend vinden, wat ik reeds eerder heb gezegd.

09 marlene germis

“EEN VERNIEUWING ZOALS HET VSO VOERT MEN NIET IN ZONDER DE MENSEN DIE ZE MOETEN UITVOEREN GRONDIG VOOR TE BEREIDEN”

– Net zoals die “neutraliteit” bij de waardenoverdracht, legt het vrije onderwijs al deze hernieuwingen rustig naast zich neer. Dat creëert bij de ouders vaak het gevoelen dat het daar nog zoals “in de goeie ouwe tijd” is, dat het dus “beter” is …

M.G.: Dat is niet helemaal waar, want het schisma zit nu juist in het vrij onderwijs. Ze hebben daar nu zowel type I als type II (VSO of niet, red.). Ik vrees echter wel dat het VSO zoals het in het vrije onderwijs bestaat inderdaad beter is dan dat in de officiële netten. En dat doodeenvoudig omdat het daar niet verplicht werd opgelegd. Men is naar type I overgestapt op het ogenblik dat men er zich rijp voor voelde. De leraars waren er dus beter op voorbereid, terwijl men in het Rijksonderwijs de mensen ineens voor een fait accompli heeft gesteld en ze pas achteraf bijgeschoold, wat een complete onwil heeft verwekt die zelfs nu nog steeds een beetje nawerkt. Een dergelijke schoolvernieuwing die én inhoudelijk én structureel is én ingrijpende veranderingen qua werkmethode behelst, die voert me niet in zonder de mensen die ze moeten uitvoeren grondig voor te bereiden. Daarnaast zijn er echter inderdaad nog scholen die hardnekkig aan het type II vasthouden en de mensen wijsmaken dat ze daarom beter zijn. Maar dan moet je naar de afschuwelijke vervalsing van de resultaten kijken, waar zelfs vrijzinnigen vlijtig aan meedoen. Als je kijkt naar resultaten van verder studeren, dan zijn die ongeveer hetzelfde als ze lagen vóór de invoering van het VSO. En het is verder natuurlijk zo dat men in het hogere onderwijs en zeker op de traditionele universiteit niet is meegeëvolueerd, dat men daar nog altijd “ex cathedra” lesgeeft. Ik wil echter niet alle universiteiten over dezelfde kam scheren. In het LUC of de UIA doet men werkelijk een inspanning om te trachten ook modernere methodes te hanteren. Daar krijgen de studenten bijvoorbeeld ook “boekexamens”, wat niet betekent dat ze de massa informatie niet meer moeten kennen, maar dat ze ze op een andere manier moeten leren gebruiken.

– In the long run zal dat dan ook de leraars ten goede komen? Nu heeft men immers af te rekenen met een generatie die al deze nieuwe werkvormen moet gebruiken zonder ze ooit geleerd te hebben …

M.H.: Uiteraard. Maar tussen haakjes, we mogen toch niet te hoog van de toren blazen over die nieuwe werkvormen, het is niet omdat er daar in tijdschriften wordt over geschreven of omdat men die vernieuwing heeft die onder meer projectonderwijs gebruikt, dat het hele onderwijs daardoor “besmet” is. Zo wil men vaak het verslechterende peil van het lezen bij leerlingen op de lagere school wijten aan de invoering van de “globaalmethode” (die tegenover het spellend lezen staan, red.), maar er zijn nog massa’s scholen die niet met deze methode werken, zelfs niet met de gemengde methode, doodeenvoudig omdat ze nog altijd de oude schoolboekjes gebruiken.

“DE SCHOOL IS NIET SOEPEL GENOEG OM IN TE SPELEN OP MOMENTANE BEHOEFTEN”

– Inderdaad, in dit specifieke geval zal de “beeldcultuur” daar wel voor méér tussenzitten. Daarover gesproken, een ander element van die beeldcultuur heeft ondertussen zijn intrede gedaan in de scholen: de computer. Persoonlijk (als “oude zak”) vind ik dit een afschrikwekkende gedachte, maar in de vakliteratuur lees ik dan geruststellende woorden, namelijk dat de computer op een aantal terreinen, maar juist niet wat die fameuze “waardenoverdracht” betreft en op die manier zullen vakken als geschiedenis, filosofie, sociologie, psychologie… aan belang winnen.

M.G.: Misschien wel. Ik vrees dat dit een dure rage is zoals destijds de taallabo’s, die een stille dood zijn gestorven. Anderzijds kan je het ook niet naast je leggen. Onze kinderen werken ten andere veel gemakkelijker met dit soort dingen, al was het maar onder de vorm van die spelletjes in lunaparken en zo. Ik vind dus wel dat de school daar een opening moet voor maken, maar de vraag is of dit nu de grote investering moet zijn. Al valt die investering vaak nogal mee omdat de bedrijven maar al te graag de hardware leveren in de hoop dat dit het verbruik van de software zal ten goede komen. Ik kan me trouwens ook niet voorstellen dat er nog een groot bedrijf zou zijn zonder tekstverwerker. Dat maakt het voor het onderwijs overigens moeilijk om alle evoluties in die sector – en die gaan erg vlug – op de voet te volgen. Zeker het rijksonderwijs is niet soepel genoeg om in te spelen om mementane plaatselijke behoeften.

– De fameuze “lat” van Coens zal dat ook wel niet bevorderen …

M.G.: De oorspronkelijke bedoeling van voor iedereen de lat gelijk te leggen lijkt op het eerste zicht wel een goede zaak, maar dit draait ten nadele van de kleine scholen uit en die vindt men dan nog het vaakst in het Rijksonderwijs. Met name de landelijke middenscholen hebben het heel moeilijk om zich met deze maatregelen in stand te houden. Ze kunnen geen gevarieerd studiepakket aanbieden en dan verdwijnen de leerlingen natuurlijk. Wat niet te denken van een triestig systeem van als één of twee leerlingen verdwijnen of moeten overzitten, dat er dan een klas wegvalt waardoor die leerlingen verplicht worden van ergens anders naartoe te gaan.
Er is een tijd geweest dat scholen deze klas in stand konden houden met het lesurenpakket, maar dat blijft niet duren! Ik denk dat men daardoor tot grote scholenconcentraties zal komen, dat de leerlingen zich veel meer zullen moeten verplaatsen en verloren zullen lopen in mastondontscholen, waar precies die waardenvorming weer verloren zal gaan. Hoe groter de school, hoe grotere rol de tucht gaat spelen uiteraard. De familiale school op het platteland waar alle leraars alle leerlingen kennen, die zie ik veloren gaan. Trouwens in overeenstemming met die “gelijke kansen” waar ik het in het begin over had, moet men ook hier vaststellen dat in het Rijksonderwijs vaak de “minst bedeelden” terecht komen en dat men door die financiële beperkingen niet kan voldoen aan de noden van de kinderen. Een voorbeeld. In een projectschool van ons met veel gastarbeiderskinderen werd er een uitstap gepland, maar de leerlingen konden die niet betalen. Van de acht leerlingen waren er immers vijftien werkloze ouders! Er was maar één moeder die werkte. Als schoonmaakster of zoiets. Dat zijn kinderen die nog niet eens een nieuwe naald voor hun naaimachine kunnen betalen want die hebben die acht frank niet op zak.

– Dat die benadeelden moeten bevoordeeld worden, vooral vanuit financieel standpunt, daarover kan weinig twijfel bestaan. Toch mogen we een kritiek van de rechterzijde hierop niet uit de weg gaan. Zij wijzen namelijk op de nivellering van ons onderwijs. De “goeden” zouden niet meer voldoende kansen krijgen. Als dat zo is, is dat dan ook niet ten gevolge van die “gelijke kansen”?

M.G.: Ik vrees van wel, maar voor mij hoeft dat daarvan geen noodzakelijk gevolg te zijn. Men moet doordrongen zijn van het principe van differentiëring. Zo zou men in de lagere school moeten werken met niveau-groepen, wat nu op een heel beperkt gebied, namelijk het lezen, reeds gebeurt. Op die manier zouden de betere leerlingen inderdaad sneller moeten kunnen doorstromen. dat vind ik wel jammer, maar toch denk ik dan zij nog altijd behoorlijk terecht komen en ik blijf er dus wel van overtuigd dat men diegenen die nog minder kansen hebben, dat men die éérst benadert.

“WIE KAN ER NU OP ZIJN WERK GELUKKIG ZIJN ALS MEN ACHT UUR AAN DE BAND MOET STAAN?”

– Anderzijds zijn het precies de meest begaafden van die minstbedeelden die daarvan het slachtoffer zijn. De anderen kunnen immers terecht in dure privé-scholen.

M.G.: Dat is juist. Maar er zijn hoe dan ook nu meer en meer mensen die zelf beginnen in te zien dat er aan dat onderwijs wat moet gebeuren en zo is er een heel gunstige evolutie aan de gang. Er zijn heel veel leraars die spontaan beginnen samenwerken om het onderwijs wat meer op de maatschappij te doen aansluiten, die daar zeer veel energie en soms zelfs van hun eigen geld instoppen. En dit is een manier om intermenselijke bevrediging te krijgen met het onderwijs. En op vergaderingen trachten wij deze bevindingen mede te delen aan andere scholen.
In het beroepsonderwijs moet men zich meer en meer toespitsen op manuele beroepen. Fabrimetal wil immers geen mensen meer uit het beroepsonderwijs maar gediplomeerden van A2-niveau die op de hoop toe snel omschoolbaar moeten zijn. Ongeschoold werk zal immers meer en meer door robotten worden gedaan. Daarom moet men in het beroepsonderwijs meer aandacht besteden aan beroepen zoals schoenmaker of fietsenmaker, of op verzorgingsberoepen, herstellingen die aan huis moet gedaan worden, … Dat zal hun trouwens meer voldoening geven bij het werk, want wie kan er nu op zijn werk gelukkig zijn als men acht uur aan de band moet staan? En naast dat specifieke beroepsonderricht moet men dan tevens zoveel thema’s aan bod laten komen als de maatschappij aanbiedt. Ze leren op een verstandige manier naar televisie kijken bijvoorbeeld. Ze gaan een relatie aan: trouwen of niet trouwen? Kopen we een appartement of huren we het? Kunnen we ons een auto of een diepvriezer permitteren? Ze leren een gezinsbudget te beheren met andere woorden. Kinderen hebben of niet? Wat is een vakbond, een mutualiteit, … Allemaal dingen waarop de school vroeger niet inspeelde, maar meer en meer leraars doen dit nu wel en de inspectie speelt daar nu ook op in. En dan moet ik eerlijk stellen dat dit begonnen is via het deeltijds leren. Maar je zou dan wel moeten stellen dat ze ook werk moeten hebben, de hele methodiek speelt immers in op het alterneren tussen werk en school. Het is dus niet hetzelfde als je met werklozen te doen hebt. Dat is ellendig hoor, die centra waar ze werklozen hebben, dat is verschrikkelijk…

Bij de “moeder aller verkiezingen” op 25 mei 2014 kwam Marlene Germis op voor de PVDA-lijst voor het Vlaamse Parlement (13de plaats). Alhoewel ikzelf niet voor haar zou stemmen (iedereen weet stilaan wel dat ik voor de N-VA stem), maakte ik toch graag een beetje reclame voor haar met dit uitgebreide interview dat ik van haar heb afgenomen voor De Rode Vaan bij het begin van het schooljaar 1985-86. Ideologisch sta ik nog altijd het dichtst bij de eerste partij waarvoor ik heb gemiliteerd (maar nooit lid van ben geweest; ik ben een typische Marxist, strekking Groucho, die altijd verkondigde: “Ik zou nooit lid willen worden van een partij die mij als lid zou aanvaarden!”; dat ik later toch tweemaal tegen die stelling heb gezondigd, kwam enkel en alleen omdat ik toen een functie bekleedde, waarin ik wel verplicht was van mij lid te maken), maar helaas is de pvda+, net als de centrumlinkse partijen, Belgicistisch en kleeft zij een open grenzen-politiek aan, twee stellingnames die voor mij op dit moment prioritair dienen te worden bestreden en vandaar dus mijn keuze voor de N-VA, ook al schuift die partij steeds meer weg van haar kerntaak (een onafhankelijk Vlaanderen) om een nieuwe neoliberale partij te worden ter vervanging van de Belgicistische Open VLD. Paradoxaal genoeg hoop ik dus dat de verwijten van Elio di Rupo aan het adres van de N-VA, namelijk dat ze het separatisme toch nog als verborgen agenda hebben, juist zijn.

Referentie
Ronny De Schepper, Wat met de kwaliteit van ons onderwijs? De Rode Vaan nr.35 van 29 augustus 1985

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.