Het zal morgen al 55 jaar geleden zijn dat de Nederlandse auteur Ferdinand Bordewijk is gestorven (foto VRT).
De opvatting dat het maatschappelijke systeem zowel in oost als west ipso facto tot totalitarisme moet leiden, heeft wel meer aanleiding gegeven tot dubbelzinnigheden. In onze eigen literatuurgeschiedenis is er zo b.v. de Nederlander Ferdinand Bordewijk die zijn “Blokken” vlak vóór “Brave New World” heeft geschreven en op die manier eigenlijk wel recht heeft op een vermelding in de geschiedenisboeken. Literair gezien is het geen meesterwerk, maar dat doet hier minder terzake.
Ferdinand Bordewijk (Amsterdam, 10 oktober 1884 – Den Haag, 28 april 1965) was pro deo advocaat, wat typisch was voor de tweeslachtigheid in zijn leven en werk. Enerzijds vond hij dat iedereen recht had op rechtsbijstand, of men daarvoor nu kon betalen of niet. Anderzijds was hij toch wel een heel stricte burger in driedelig pak met een sterke nadruk op orde en tucht. Men kan het dus ook interpreteren dat hij het gevaar van een revolutie gewoon wou indijken door democratiserende maatregelen. Want hij blijft toch eigenlijk wel een uiterst-rechts individu, denken we maar aan het feit dat hij zich actief heeft ingezet voor de veroordeling van twee homofielen in zijn buurt. Ook de wederzijdse fascinatie van en voor Willem Frederik Hermans wijst in die richting. Men mag dan ook stellen dat “Blokken” een regelrechte afrekening is met het communistische systeem.
Anderzijds was de vrouw van Bordewijk, Johanna Susanna Hendrika Roepman, componiste. Ze schreef o.m. twee opera’s: “Rotonde” (1941) en “Plato’s dood” (1964). Alleszins voor de eerste schreef hij Bordewijk het libretto, voor de tweede was hij misschien al te ziek?
Bordewijks bekendste werken naast “Blokken” zijn “Bint” (over het onderwijs), “Karakter” (over een generatieconflict), “Knorrende beesten” (over auto’s), “Rood Paleis” (over een bordeel).
Sommige van zijn werken worden als magisch-realistisch bestempeld, maar zelf had ik daar zo m’n twijfels over, daarom legde ik deze vraag voor aan specialist ter zake, Johan de Belie:
“Behoorde Ferdinand Bordewijk tot de zeer beperkte groep van Magisch-Realistische auteurs van Noord-Nederland? Uit zijn meest bekende werken, ‘Bint’ en ‘Karakter’, blijkt het niet. Maar wat vond hij zelf zijn belangrijkste oeuvre: zijn novellen. Die hij vooral eind jaren veertig, begin jaren vijftig schreef. De meest interessante bundels in dit verband, die vooral lange tot zeer lange verhalen bevatten, zijn: De wingerdrank (1937), Bij gaslicht (1947), Het eiberschild (1949), Vertellingen van generzijds (1950) en Centrum van stilte (1960). De grote impuls voor de vernieuwing van de literatuur – tegen het traditionele en populaire realisme in – vond hij in het surrealisme. Hij wou zijn teksten onttrekken aan de logica en de ratio, diepere verbanden zoeken met en in de werkelijkheid, een kunstzinnige verbeeldingswereld opbouwen. Met schrijvers als Kafka, Vestdijk, W.F. Hermans wilde hij een baanbreker zijn voor een ander soort literatuur. Inspiratie putte hij bij schilders als Paul Delvaux, René Magritte, Pyke Koch en Carel Willink.
Zijn ideeën over het surrealisme, aldus Hans Anten in het ‘nawoord’ bij de bundel ‘Huis te huur’ (Nijgh & Van Ditmar, 1999), kunnen in drie notities gevat worden:
Technisch meesterschap waarmee op rationele wijze een wereld gestalte krijgt die “met het rationele en tastbare in flagrante strijd is”. Strakke structuur en sobere stijl moeten dit bizarre aanvaardbaar maken. Die rationele wijze vond hij, zoals hij zelf verwoordde, in “hechte structuur en een plastisch sobere stijl die het ongerijmde en het onaanvaardbare voor de lezer acceptabel maken”.
Vervagen van de grenzen tussen levende wezens en dode voorwerpen: bezieling van het levenloze en de ‘verdingelijking’ van de mens. Occulte krachten kunnen uitgaan van levenloze dingen, van de ruimte zelfs, of van een abstractie zoals een naam.
Tenslotte – en essentieel voor het Magisch-Realisme – is daar het convergeren van het werkelijke en het fantastische, van realiteit en droom. Het onderscheid is diffuus, de realistische wereld gaat zonder aankondiging over in de droom, in het illusoire, en die werelden doordringen elkaar, vloeien in elkaar over. Of zoals Bordewijk schreef over Kafka: “hij heeft het redeloze doorschoten met het redelijke, met tal van voor de rede aanvaardbare uitspraken, terwijl toch het redeloze altijd met een troebele glans doorschemert als de ‘strekking’ van het verhaal.”
Uit meerdere verhalen die opgenomen zijn in de verzamelbundel ‘Huis te huur’ blijkt duidelijk dat Bordewijk in alle opzichten voldoet aan de omschrijving surrealistisch auteur. Maar in het merendeel van de elf teksten manifesteert hij zich ook als een perfect Magisch-Realistisch auteur. Steevast weet hij haarscherp een reële wereld op te bouwen, vaak zelfs bijzonder cru zoals de hoerenstraat in ‘Eva Colonna de Hospitaele’, en sluit daarbij aan bij een wereld van – niet zozeer magie – maar het bevreemdende dat toch nog altijd zijn wortels behoudt in de realiteit, in de psychologie, in de leefwereld van zijn personages.
Laat ik besluiten met twee citaten uit verhalen van Bordewijk zelf die tekenend zijn voor zijn schrijftrant en ideeën.
“Indien de mens een wezen was bezet met zoveel voelhorens als er talen zijn zou hij toch voor sommige gebeurtenissen of gedachten bij het aftasten van zijn woordenschat geen equivalent vinden. Niettemin kan hun indruk naast alle onverwoordbaarheid duidelijk zijn van vorm (drie afmetingen), kleur (spectrum), dynamiek (relativiteit). Gaat echter het contact met de aarde verloren, dan geraakt men in de gebieden, die men zichzelf noch een ander kan voorstellen, en de grootste toewijding levert niet meer af dan de gebrekkigste schets.” (uit ‘Confrontatie in het lattenprieel’). Hieruit blijkt duidelijk hoe fantastisch, irreëel, surrealistisch zijn verhalen vaak ook waren (en dat waren ze inderdaad, soms zelfs bijna absurdistisch), Bordewijk toch steeds voeling wenste te houden met de realiteit. Magie en werkelijkheid waren voor hem onlosmakelijk verbonden.
Het tweede citaat is veeleer anekdotisch en belicht slechts één aspect van het thema M-R, de tijd, en illustreert hoe Bordewijk bijvoorbeeld hiermee omsprong. Het kan gelden als tekenend voor wat hij doet voor ruimte, afstanden, persoonsverwisselingen… Het komt uit de novelle ‘De fruitkar’. “Zou er dan naast de elasticiteit der stof ook geen rekbaarheid bestaan van de tijd? Men kan zich een tijd denken waarin het leven aan de eeuwigheid nabij komt, en een tijd waarin het wordt doorleefd in de kleinst mogelijke flits. De exacte wetenschappen hebben al veel verankerde wetten van hun grondslagen losgetrokken en onze aarde weerspiegelt slechts een klein deel van het heelal. Elders zijn mogelijkheden verwezenlijkt, die hier ondenkbaar zijn.”