Vandaag is het zeventig jaar geleden dat de Duitse componist Richard Strauss (foto Pinterest) is overleden…
Als zoon van een hoornist uit München kwam Richard Strauss reeds vroeg in aanraking met de muziek. Hij studeerde, naast zijn opleiding op het gymnasium en later aan de universiteit van München, piano, viool en theorie bij Tombo, Benno Walter en Meyer. Dank zij de dirigenten Hermann Levi en Hans von Bülow kreeg de jonge componist-dirigent zijn kans, en zo werd hij in 1885 benoemd tot assistent-dirigent te Meiningen. Het jaar daarop volgde zijn aanstelling als dirigent aan de Münchense opera en van toen af begon Strauss’ lange en succesvolle carrière, waarbij hij de algemene erkenning verwierf als een van de belangrijkste componisten van onze tijd.
Het leven en werk van Richard Strauss hangen in een sfeer van genot en zinnelijke geneugten. Hij kende geen zorgen, zijn loopbaan was één succes én welslagen. Zelfs tijdens de naziperiode in Duitsland en tot op zijn 85e jaar bleef hij de optimist die geloofde in zijn voorspoed en genoot van alles wat het leven hier op aarde te bieden heeft, zowel op materieel als op esthetisch vlak.
Van deze levenshouding zijn vooral de opera’s als “Der Rosenkavalier” en “Arabella” het beste bewijs, maar ook de symfonische gedichten. Vooral “Thyl Eulenspiegel” en “Don Juan” baden in die sfeer. Orkesttechnisch zijn zijn composities gekenmerkt door een schitterende klankenweelde en een ongeëvenaard kleurrijk palet. Er moet echter geen filosofie, noch diepzinnigheid gezocht worden in zijn werken, zelfs als een titel als “Tod und Verklärung” dit zou doen vermoeden. Het passionele vindt bij Strauss evenwel een ideaal vertolker, vooral dan in zijn eerste opera’s “Salome” en “Elektra”.
Richard Strauss kwam eerder laat tot het componeren van opera’s, na een succejrijke carrière als symfonicus. In totaal schreef hij er vijftien, die de opusnummers 25 tot 85 dragen. “Guntram” (1894) en “Feuersnot” (1901) hebben nog een zeer duidelijke Wagneriaanse invloed. “Guntram” was een fiasco, “Feuersnot” werd vriendelijk onthaald maar “Salome” (Dresden 1905) sloeg in als een bom.
Het premièrepubliek was wild enthousiast en het doek moest 38 keer opgehaald worden. Onmiddellijk waren andere theaters geinteresseerd om de opera op te voeren, niet in het minst omdat Oscar Wilde’s “schandaalstuk” er de basis van vormde. In tegenstelling tot andere landen (met name Frankrijk en Engeland) was het stuk in Duitsland immers immens populair. Een eerste succes beleefde het stuk in Breslau in 1901. Strauss zag bij toeval een opvoering in Max Reinhardts “Kleines Theater” in 1903 met de slanke, temperamentvolle Gertrud Eysoldt en wist onmiddellijk dat “Salome” zijn volgende opera zou worden.
Nochtans had Strauss in 1898 reeds de “Vereniging van Duitse Componisten” opgericht, omdat “dankzij hun relaties de Joden erin geslaagd waren door de Reichstag een wet te laten stemmen die erg ongunstig voor ons was. In dat verband heb ik ook een correspondentie gevoerd met de weduwe van Richard Wagner. U kunt zich niet voorstellen welke schoenlappers en kaffers er toen in de Reichstag zetelden. Schooiers van niemendal en gepatenteerde jezuïeten. Om het koor van idioten niet te vergeten dat bestond uit vrijdenkers, liberalen en socialisten.” Enfin, schelden kon Strauss als de beste, maar met zijn Vereniging bereikte hij toch dat rond 1912 Duitsland eindelijk ook auteursrechten begon uit te keren.
In die tijd had Strauss ook een voorkeur voor individualistische, zelfs egoïstische, “supermannen”. Of noem ze voor mijn part “übermenschen”. Onder die noemer rangschikte hij niet enkel de hyperpotente Don Juan, maar ook “onze” Tijl Uilenspiegel. De laatste tijd wordt deze legendarische figuur opnieuw uit het rechtse kamp gesleept, maar vergeten we niet dat Tijl en Nele zelfs nu nog de schoorsteenmantel van menige Vlaams Blokker sieren. Alma Mahler woonde de creatie ervan bij en noemde Strauss “een briljant varken“.
De tekst van zijn “Capriccio” wordt in “De Muziekkrant” door Johan Thielemans dan ook terecht “ongelooflijke kletskoek” genoemd, een uitspraak waarmee ik me heel wat meer kan verzoenen dan met die van Serge Dorny die vindt dat zijn symfonisch gedicht “Don Quichote” de beste muzikale “vertaling” is van het genie van Cervantes, omdat Strauss “net als Cervantes een dromer en een groot idealist” is. Een dromer? Misschien. Maar een groot idealist?In maart 1933 (dus nog vóór de machtsovername) had Strauss reeds samen met Hans Pfitzner en Hans Knappertsbusch geprotesteerd tegen een lezing van Thomas Mann, die zich tegen Wagner keerde (nochtans was Mann een fan van Pfitzner). Toen nog in datzelfde jaar het aan Bruno Walter, die in de nazipropaganda symbool stond voor de verjoodsing van het Duitse muziekleven, verboden werd een concert van de Berliner Philharmoniker te dirigeren, was Strauss maar al te zeer bereid de taak op zich te nemen. Later zou hij verklaren dat dit op vraag was van de dochter van de joodse organisatrice Louise Wolff. In juni van 1933 liet Strauss in “Die Musik” echter weten dat hij deze vraag “om principiële redenen” had afgewezen, maar dat hij zich uiteindelijk door vrienden had laten overhalen omdat het orkest anders in financiële moeilijkheden zou geraken. Let wel op: het concert was niet echt verboden. Er was gewoon gemeld dat de zaal wellicht kort en klein zou worden geslagen en dat er “jammer genoeg” geen politiebescherming kon zijn. Daarom moest Walter toch worden uitbetaald. Maar Strauss zorgde ervoor dat dit honorarium naar het orkest ging.
In februari 1934 opende hij de eerste algemene bijeenkomst van de Reichsmusikkammer met een lofrede op Goebbels en Hitler en ze werd besloten met een internationale componistenbijeenkomst van sympathisanten.
Strauss beweerde in 1947 dat hij als hoofd van de Reichsmusikkammer werd aangesteld, zonder dat men hem daarvoor had geraadpleegd. Gelogen, want het telegram (verstuurd in opdracht van Goebbels) waarin dit wél gebeurt, is toevallig bewaard gebleven. Meer zelfs, uit al wat voorafgaat, mogen we besluiten dat Strauss zelfs aan de oorsprong ligt van de oprichting van de Reichsmusikkammer!
Hij greep die functie trouwens aan om ten strijde te trekken tegen de ontspanningsmuziek in het algemeen en Franz Lehar (1870-1948) in het bijzonder.
Overigens is het voor mij nog altijd een compleet raadsel hoe de Richard Strauss erin geslaagd is voorzitter van de nazistische Reichsmusikkammer te worden, terwijl hij in 1905 zowat de meest decadente opera tot dan toe (en misschien zelfs: tot nu toe) had geschreven. “Salome” is uiteraard gebaseerd op het briljante toneelstuk van de man die decadentie tot een kunst verhief: Oscar Wilde (in een Duitse vertaling van Hedwig Lachmann). Wilde, die overigens in 1905 amper vijf jaar gestorven was, kort nadat hij een gevangenisstraf voor “sodomie” had uitgezeten.
Het grote twistpunt in “Salome” is altijd “de dans der zeven sluiers”. Die moet normaal gezien uiteraard door de titelfiguur gedanst worden, maar vroeger wilde men dat de Bianca Castafiores van dat moment niet aandoen. Met de nieuwe, slankere generatie zangeressen kan dat nu weer wel. Zoals destijds in de Gentse opera Brenda Roberts in een welhaast volmaakte regie van An Roos, die met het decor, kostuums en de bewegingchoreografie van André Leclair een toneelbeeld wist te scheppen waarin men kon geloven. Kortom een vertoning die als waardemeter kon gelden voor de toenmalige Opera voor Vlaanderen. Het viel te betreuren dat er slechts drie vertoningen waren.
“Salome” is het verhaal van de hysterische dochter van Herodes die haar zinnen op Jochanaan zet en gefascineerd door zijn ascetisch verweer zijn hoofd opeist als prijs voor haar fascinerende dans.
Richard Strauss’ muziekdrama kende destijds in de opera van Gent een in alle geledingen schitterende opvoering. Wat ook de reden moge zijn, instudering, rolkennis, regie of wat ook, maar dirigent Celis liet zich weinig of niet in met wat op het toneel gebeurde, doch haalde uit het prachtig spelende orkest elke nuancering en verwezenlijkte een volmaakte eenheid.
Rook hangt er ook omheen een andere compositie van de heer Strauss, namelijk “Metamorphosen” van 1945. Als ondertitel kreeg dit werk immers de woorden “in memoriam” mee, al werd er niet bijgezegd voor wie of wat. Sommigen interpreteren het dan ook in het licht van het feit dat de compositie beëindigd werd één dag voor de zelfmoord van de Führer.
Richard Strauss was ook een vurige Wagner-fan. (Hij probeerde soms ook een “Wall of Sound” op te bouwen, zoals men dat noemt bij de pop-Wagner, Phil Spector. Zo gebruikte hij voor z’n Alpensymfonie o.a. twintig hoorns.) Daarom was Strauss één van de mede-oprichters van de Festspiele in Bayreuth, het heiligdom dat Wagner cadeau had gekregen van Ludwig II van Beieren.