Vandaag is het 95 jaar geleden dat Franz Kafka is gestorven in een sanatorium nabij Wenen.
Franz Kafka was een Duitstalig schrijver van joodse afkomst. Hij studeerde aan de Duitse Universiteit in Praag rechten en germanistiek. In 1906 promoveerde hij. Na korte tijd een juridische praktijk uitgeoefend te hebben, werkte hij bij verzekeringsmaatschappijen te Praag en schreef in zijn vrije tijd. Hij had diverse kortstondige verhoudingen, verloofde zich tweemaal met Felice Bauer (1914 en 1917), maar verbrak beide malen de verbintenis en leefde – na een verhouding met Milena Jesenska (1920‑1922) – vanaf 1923 samen met Dora Diamant. De laatste jaren van zijn leven kuurde hij vele malen in sanatoria wegens longtuberculose, die zich in 1917 had geopenbaard. Hij werd begraven op de joodse begraafplaats in Praag. Tijdens zijn leven verschenen enkel kleinere werken; na zijn dood gaf Max Brod zijn oeuvre uit. Deze negeerde hiermee Kafka’s wil dat zijn manuscripten na zijn dood verbrand moesten worden.
Franz Kafka wordt beschouwd als een van de grootste schrijvers van de 20ste eeuw en zijn invloed is sterk gebleken (o.a. op Samuel Beckett). De angst en de eenzaamheid van het kind en de gespannen verhouding tot een autoritaire vader (o.a. zo magistraal verwoord in de in 1919 geschreven en in 1960 afzonderlijk uitgegeven “Brief an den Vater”) bepaalden in hoge mate Kafka’s literaire werkzaamheid, die nauw verbonden is met het joodse milieu in het oude Praag.
Zijn teksten worden gekenmerkt door de sterk existentialistische thematiek: nergens biedt de omringende wereld aan de mens enige zekerheid. Iedere interpretatie van de werkelijkheid en elke opvatting over de situaties waarin de mens zich bevindt, blijken op schijn en misvattingen gebaseerd. Een antwoord op de vraag naar de zin van het leven blijft volledig uit. Met grote precisie en helderheid wordt een alledaagse werkelijkheid beschreven, die echter niet valt los te maken van een fantastische, irreële droomwereld, waarin de enkeling strijdt tegen verborgen, maar alom tegenwoordige anonieme machten die hem belagen. Zo wordt in de drie grote, onvoltooide romans “Der Prozess” (1925), “Das Schloss” (1926) en “Amerika” (1927) de hoofdpersoon geconfronteerd met respectievelijk een anoniem gerecht, een vijandige administratie en een vreemde wereld. Samen met het fragmentarische karakter en de reconstructies vol gissingen van zijn nagelaten werken heeft het complexe en dubbelzinnige van de inhoud aanleiding gegeven tot een verscheidenheid van interpretaties, die gaat van religieuze en allegorische verklaringen tot zuiver literair‑filosofische.
Kafka’s thematiek van de existentiële onzekerheid spreekt ook heden ten dage nog sterk aan. Een vaak voorkomend beeld in zijn werk is dat van de metamorfose. In een brief aan Max Brod citeert Kafka in dit verband Kierkegaard: “Zodra een mens verschijnt, die iets als primitiviteit met zich brengt, zodat hij dus niet zegt: ‘Men moet de wereld nemen zoals zij is’ maar die zegt: ‘Hoe de wereld ook is, ik blijf volharden in een oorspronkelijkheid die ik niet van plan ben naar het goeddunken van de wereld te veranderen’: in hetzelfde ogenblik, dat dit woord wordt gehoord, voltrekt zich in het gehele bestaan een metamorfose.”
Veel wijst er verder op dat de wereld van de ambtenaren en de wereld van de vaders voor Kafka dezelfde is. De overeenkomst strekt hen niet tot eer. Ze is een en al botheid, verdorvenheid, smoezeligheid. Het uniform van de vader zit van onder tot boven vol vlekken.
Onzuiverheid is zozeer het attribuut van ambtenaren, dat men ze letterlijk voor reusachtige parasieten zou kunnen aanzien. Dat betreft natuurlijk niet de economische samenhangen maar de rationele en humane krachten waarop deze soort teert. Zo echter houdt ook de vader in de zonderlinge Kafka‑families zich in leven via de zoon, ligt als een enorme parasiet boven op hem. Hij teert niet alleen op zijn kracht, hij teert op zijn recht van bestaan. De vader is degene die straffen oplegt en tegelijk ook de aanklager. De zonde waarvan hij zijn zoon beticht schijnt een soort erfzonde te zijn. Want wie treft de omschrijving die Kafka hieraan gegeven heeft meer dan de zoon: “De erfzonde, het oude onrecht, dat de mens begaan heeft, bestaat uit het verwijt dat de mens maakt en niet ophoudt te maken, dat hem onrecht geschied is, dat tegen hem de erfzonde werd begaan”. (Walter Benjamin, Franz Kafka bij zijn tiende sterfdag in Proces‑verbaal van Franz Kafka, Essays van Walter Benjamin, Theodor Adorno, Maurice Blanchot, Marthe Robert, Jean Starobinski. Sun, Nijmegen, 1987)
Hoe kan men dan beklaagden herkennen? Franz Kafka geeft zelf het antwoord in “Het proces” (vert. Thomas Graftdijk, Pandora pockets ed. 1988‑1996, De Boekbinderij, Amsterdam): “Mijn antwoord zal u niet bevredigen. De beklaagden zijn nu eenmaal de mooisten. Het kan niet de schuld zijn die hen mooi maakt, want ‑ zo moet ik in elk geval als advocaat redeneren ‑ zij zijn immers niet allemaal schuldig, het kan ook niet de passende straf zijn die hen nu al mooi maakt, want zij worden immers niet allemaal gestraft, het kan dus alleen door de tegen hen aanhangig gemaakte procedure komen, die hun op een of andere manier aankleeft. Onder die schoonheden zijn natuurlijk ook bijzonder mooie exemplaren. Maar mooi zijn ze allemaal zelfs Block, die ellendige worm.”
De acteur‑artiest werd ontwapend en getemd, zijn weerstandsvermogen, dat zo belangrijk is zowel voor hemzelf als voor zijn rol in de maatschappij werd gebroken, zodat hij uiteindelijk moest gehoorzamen aan de beginselen en de wetten van de productie‑ en consumptiemaatschappij, en moest afzien van zijn onafhankelijkheid, die hem precies toestond, ofschoon ze hem buiten de gemeenschap situeerde, tot haar door te dringen. Hij stierf in het sanatorium Kierling, bij Wenen.
Werk (behalve de genoemde): Betrachtung (1913); Der Heizer (1913); Das Urteil (1916); Die Verwandlung (1916); In der Strafkolonie (1919); Ein Landarzt (1919); Ein Hungerkünstler (1924); Beim Bau der Chinesischen Mauer (1931).
Uitgaves: Erzählungen aus dem Nachiass (1931); Gesamtausgabe, d. M. Brod (6 dln., 1935‑1937); Tagebücher 1910‑1923 (1951; Ned. vert. 1974); Briefe an Milena, d. W. Haas (1952); Hochzeitsvorbereitungen auf dem Lande und andere Prosa (1953); Briefe, 1902‑1924, d. M. Brod (1958); Briefe an Felice (1970; Ned. vert. 1975); Briefe an Ottia, d. H. Binder en K. Wagenbach (1974); Ges. Werke (7 dln., 1976); Das Schloss, d. M. Pasley (2 dln., 1982); Der Verschollene, d. J. Schillemeit (2 dln., 1983); Amtliche Schriften, d. K. Hermsdorf (1984); Briefe an die Eltern 1922‑1924 (1986; Ned. vert. 1990); Tagebücher, d. H.‑G. Koch e.a. (3 dln., 1990); Der Prozess, d. M. Pasley (2 dln., 1990).
Referenties
“Kafka, Franz”, Encarta (R) 98 Encyclopedie Winkler Prins Editie.
Karl Erich Grözinger, Kafka und die Kabbala, das Jüdische in Werk und Denken von Franz Kafka, Eichborn Verlag, 1992.
Nota
Alhoewel ik zelf een tekst heb geschreven over Franz Kafka (Proces van een proces, De Rode Vaan nr.6 van 1982) is dat nièt die hierboven. Omgekeerd heb ik er geen idee van van wie deze tekst dan wel mag zijn. De conclusie lijkt voor de hand te liggen: twee gelijknamige files werden verwisseld. (“Er bestaat reeds een file met deze naam. Wilt u deze vervangen?”, weetjewel, en dan per ongeluk op “ja” klikken.) Wordt ongetwijfeld nog vervolgd. In afwachting bied ik mijn verontschuldigingen aan aan de schrijver van bovenstaande tekst.