Dat Kathleen Aerts (foto Marco Tulner via Wikipedia) uit K3 is gestapt heeft u ongetwijfeld al her en der kunnen lezen. Ik was dan ook niet van plan er een item aan te wijden (ik ben uiteraard geen fan van K3, maar ik heb er ook niets tegen, al zou men dat van mij misschien wel verwachten), maar toevallig moest ik mijn artikel over “nursery pop” een beetje bijwerken en toen bedacht ik dat ik die nieuwe versie het beste kon ophangen aan dit ietwat overroepen “nieuwsfeit”.

En als ik dus toch een commentaar moet schrijven bij het vertrek van Kathleen, dan is het deze: dat precies zij het is, die er als eerste de brui aan geeft, verbaast mij nog het meest. Ik zit al lang te wachten op het moment dat Karen Damen eruit zou stappen om het roer helemaal om te gooien en met haar hese sexy stem zwoele blues- of jazz-klassiekers te gaan brengen (*). Of desnoods zag ik Kristel Verbeeck er nog uitstappen om met “haar” Gene Thomas een duo te gaan vormen. Maar nee, het is dus Kathleen geworden, die ik juist de kinderachtigste (en dus de meest geschikte voor de doelgroep) van de drie vond. Alleen begrijp ik niet waarom ze als eerste single dan al meteen met een nummer afkomt dat even goed van K3 had kunnen zijn! (“Zumba yade”)
Want het is me nogal wat met die vreemde titels van de K3-nummers. Iedereen herinnert zich misschien nog het filmpje, waarbij een officiële Belgische delegatie begroet wordt met een stel zwartjes, die een nummer van K3 ten beste geven (alvast een verbetering tegenover die bariton die in de jaren zestig de ministers Tindemans en Van Elslande verwelkomde met een medley van “Vivan Bomma, patatten en sossiesen” en “We gaan nog niet naar huis, bijlange nie!”), maar het omgekeerde is ook ooit gebeurd. Een stel ontwikkelingshelpers hadden ter afsluiting van hun opdracht een versie van “Heya Mama” voorbereid. Dat had zoveel succes dat ze – onvoorbereid – een bisnummer moesten geven. Omwille van de Afrikaans klinkende titel kozen ze voor “Kuma hé”, maar deze keer werden ze op verlegen gegiechel onthaald. Bleek namelijk dat “kuma” het lokale woord voor “vagina” was. Tsja, het kan niet overal “joni” zijn, nietwaar Goedele?
NURSERY RHYMES
In Vlaanderen hadden we dus tot nu toe K3 en er zijn de platen van Samson om nog over kabouter Plop te zwijgen, maar vooral in Engeland zijn de zogenaamde nursery rhymes altijd erg populair geweest. Die spreiden een soort kinderfilosofie ten toon, die in haar eenvoud ook sterk aanslaat bij mensen met een “liever lief” of “flower power” mentaliteit. Met de hippies was de retour à la nature immers in en dat hield natuurlijk ook in dat je de andere denkbeelden van mijnheer Rousseau eveneens overnam, van de maatschappij die corrumpeert en zo. Met het gevolg dat de reine kinderziel weer op de voorgrond kwam uiteraard. Dit was niet zo toevallig; niet alleen waren de Pooh-boeken van Alan Alexander Milne ontzettend populair, er staan ook een boel dingen in die vooral de hippies onmiddellijk aanspreken. Zo heb je vooreerst het escapisme, het vluchten in een droomwereldje dat inherent is aan dergelijke boekjes (Milne schreef een minder bekend maar even idyllisch sprookje “Once upon a time”, aan het front tijdens de Eerste Wereldoorlog!) past natuurlijk uitsteken in hun kraam (soms kan ik nog steeds niet geloven dat mei ‘68 chronologisch tussen Monterey en Woodstock valt).
Hierbij sluit onmiddellijk de pacifistische atmosfeer aan. Op die manier leunt “Winnie the Pooh” erg aan bij Jack Kerouacs “On the road” e.a. “Easy Riders”:
“Where am I going? I don’t quite know.
What does it matter where people go?
Down to the wood where the blue-bells grow
Anywhere, anywhere
I don’t know.”

Tenslotte draait veel van het Pooh-verhaal rond “pot”. Nu zijn het wel “pots of honey”, maar als je weet dat de typische hippie-groep The Flower Pot Men (“Let’s go to San Francisco”, 1967) zichzelf ook naar een kinderfeuilleton op de BBC noemde maar dan duidelijk met de allusie op drugs, dan kan je natuurlijk alles gaan verwachten. (**)
In Vlaanderen is de grootste Pooh-fan Raymond van het Groenewoud. Op zijn elpee “Ik doe niet mee” staat dan ook het nummer “Janneman Robinson” zoals Christopher Robin in de Nederlandse versie wordt genoemd. Een knappe vertaling overigens, want een aantal filologen zijn van oordeel dat Milne ook pedagogische bedoelingen had. Dat hij als aanhanger van de Nieuwe-Schoolbeweging voor een empirische instelling pleitte. Hij wilde m.a.w. het initiatief meer aan de kinderen zelf laten, ze alles zelf laten ontdekken a.h.w., vandaar de goede keuze van de naam Robinson.
Wie heeft er zich nu verder nog allemaal op de arme beer geworpen? Kenny Loggins en Jim Messina hebben wellicht wel de meest persoonlijke bijdrage geleverd met “House at Pooh corner” uit de LP “Sittin’in” van 1972, ook opgenomen door the Nitty Gritty Dirt Band op “Stars and Stripes” uit 1974 (***). Melanie Safka van haar kant zette twee gedichtjes van Milne op muziek: “Forgiven” (uit “Now we are six”) werd “Alexander Beetle” (uit “Candles in the rain”, 1970) en “Vespers” (uit “When we were very young”) werd “Christopher Robin is saying his prayer” (Born te be”, 1971). Bij leven en welzijn (van Milne) had Harold Fraser-Simson reeds veel van deze gedichtjes op muziek gezet en Christopher Robin zelf had twee 78-toerenplaten ingezongen (later zouden zijn medeleerlingen op de middelbare school hem er tot tranens toe mee pesten), maar het is niet duidelijk of in The Muppet Show déze muziek werd gebruikt voor b.v. “Halfway down the stairs” en wellicht nog andere nummers, die ik niet op het gehoor kon identificeren. Voor “Alexander Beetle” werd alvast de Melanie Safka-versie gebruikt. De Kermit-klassieker “It’s not easy being green” zal wel een eigen compositie zijn (ook – en vooral – wat de tekst betreft), maar ademt Milne in al zijn poriën.
Steeleye Span bracht een elpee uit getiteld “Now we are six”, terwijl wijlen Brian Jones van The Rolling Stones Milnes huis kocht. Eén van de boeken over de “mysterieuze” dood van Brian Jones (namelijk dat van Terry Rawlings) heeft trouwens als titel “Who killed Christopher Robin?”.
En in Italië was er een groep die zich I Pooh noemde en waarbij we o.a. Riccardo Fogli aantreffen, die later Marco Borsato een reuzehit zou bezorgen met “Dromen zijn bedrog”. Lang voor de hippies tenslotte bracht Petula Clark als kindvedette in de jaren vijftig reeds “Christopher Robin” uit. In het begin van de jaren zeventig zou er in Engeland trouwens ook een reggaegroepje zichzelf The Piglets noemen naar een ander personage uit “Winnie the Pooh” (voor “Johnny Reggae”, een compositie van Jonathan King, later net als Michael Jackson, Gary Glitter en Jeffrey Jones aangeklaagd voor pedofilie overigens). Eeyore van zijn kant, kreeg rond 2005 dan weer een eerbetoon van de Amerikaanse heavy metalband Slipknot.
Tenslotte is er ook een hedendaagse “klassieke” componist, Oliver Knussen, die in 1970 een suite schreef rond Winnie the Pooh, maar op basis van zijn interpretatie (voor sopraan) van “Isn’t it funny that a bear likes honey” is het twijfelachtig dat kinderen dit zullen appreciëren. Ook al ontploft er b.v. een ballonnetje in. De waarde van de musical die Gyles Brandreth over het leven van A.A.Milne schreef, zal mij gelukkig altijd bespaard blijven.
KENNETH GRAHAME
Milnes grote voorbeeld was “The wind in the willows” (1908) van Kenneth Grahame. Hij heeft het boek trouwens tot toneel omgewerkt onder de titel “Toad from Toad Hall”. Grahame wordt niet alleen door Milne bewonderd trouwens. Het boek is net als “Winnie the Pooh” en “Alice in Wonderland” een klassieker geworden, dus het is niet te verwonderen dat b.v. ook Pink Floyd een LP genoemd heeft naar een hoofdstuk uit “The wind in the willows”, nl. “The piper at the gates of dawn”. Eigenlijk is dit een soort van parabel die het opneemt voor de zwakkeren en diegenen die niet in staat zijn om voor zichzelf op te komen.
Kenneth Grahame inspireerde zich op zijn beurt op Lewis Carroll. Volgens Marina Warner was “this crabby Oxford don a natural father to the Woodstock generation” en inderdaad, daarvoor hoef je zelfs niet eens “White rabbit” van Jefferson Airplane te beluisteren of naar “The Hunting of the Snark”, voor ons eigen kindertheater Stekelbees op muziek gezet door John Gilbert Colman en uitgevoerd door sopraan Rolande van der Paal (een beetje in de stijl van “Once upon a time in the west” van Ennio Morricone). Veel dichter bij nursery pop ligt “Humpty Dumpty” van The Shubdubs, de groep van drummer Jimmy Nichol, die ooit nog eens Ringo Starr verving bij The Beatles. Ook Georgie Fame zingt een nummer met dezelfde Humpty Dumpty-strofe. Ik geloof dat het “Wo-oh” heet, één van de eerste blanke ska-nummers trouwens. (****)
Eigenlijk horen deze liederen allemaal dus thuis in de traditie van de “nursery rhymes”, waarop in de kinderkamer (nursery) de Engelse en Amerikaanse kinderen worden verondersteld in te dommelen. Wie er zonder veel moeite een heleboel uit het hoofd wil leren kan terecht bij Louis Jordan, die nooit om een mop verlegen zat (in “School days”), of bij zijn jongere tegenhanger Commander Cody (“Little Sally Walker”). Tijdens de hoogdagen van de rock’n’roll werd (op uitzondering van Chuck Berry) niet al te zeer naar de tekst gekeken, zolang men maar over de dansvloer kon hossen. Het spreekt vanzelf dat uitgerekend dàn dergelijke geprefabriceerde rijmpjes erg goed van pas kwamen en er werd dan ook uitgebreid gebruik van gemaakt. De goede smaak was in zo’n geval dikwijls ver te zoeken, zodat men zich terecht mag afvragen of we hier niet te maken hebben met muzak i.p.v. met pop (cfr. ook de elpee van de Nederlandse boogie-woogie pianist Jaap Dekker, al is die ooit nog lid geweest van Cuby and the Blizzards!). Dat geldt b.v. voor de zwarte Bobby Day en de blanke Johnny Preston. De eerste is daarna nog actief geweest als de Bob van het disco-duo Bob and Earl (“Harlem shuffle”). Zijn succesrijkste jaar was echter 1958 met zijn wereldhit “Rockin’ Robin” en de nationale hit die hij had met de Hollywood Flames, “Buzz Buzz Buzz”. Dit laatste doet onmiddellijk denken aan het beroemde rijmpje uit Winnie the Pooh: “Isn’t it funny that a bear likes honey? Buzz buzz buzz, I wonder why he does“. Deze hums van Winnie zijn zelfs door Aaron Copland op muziek gezet! (Tussen haakjes, Michael Jackson heeft “Rockin’ Robin” gecovered toen hij zelf nog een kind was en in de jaren zeventig was er ook nog de groep uit Philadelphia, People’s Choice, met het nummer… “Nursery rhymes”.)
Johnny Prestons succes dateert van 1960 (“Cradle of love” en “Charming Billy”). In datzelfde jaar nam hij ook “Running bear” op, dat wel in dezelfde sfeer te situeren is maar er ver bovenuit stijgt door de versmelting van een Indiaanse legende met één uit onze cultuurwereld (“Twee koningskinderen”). “Running bear” was een compositie van de Big Bopper die toen het nummer uitgebracht werd reeds meer dan een jaar overleden was (in het vliegtuigongeluk met Buddy Holly). Cliff Richard van zijn kant had reeds in 1958 “Rockin’ Robin” gecovered en knoopte in 1963 opnieuw aan bij de nursery traditie met “Dancin’ shoes” (*****).
Tijdens de beat-boom van het midden van de jaren zestig wagen zelfs de grootsten zich aan nursery-rock: “Dandelion” (Rolling Stones), “Respectable” (Yardbirds), “Here we go round the mulberry bush” (Traffic, naar de gelijknamige film) en in het begin van de jaren zeventig: “We free kings” (Ginger Baker’s Air Force) en “Stone” (The Faces). “Stone” wordt uitzonderlijk gezongen door Ronnie Lane, maar de echte zanger van The Faces, namelijk Rod Stewart nam voordien (solo) reeds “Handbags and gladrags” op, geschreven door Mike d’Abo van Manfred Mann, dat voor een groot deel is gebaseerd op de nursery rhyme “Sing a song of sixpence”.
Hetzelfde procédé werd toegepast door a budding poet Idris Davies, who vowed to educate himself and leave behind his life of toil as a miner in Rhymney. During the general strike of 1926 he wrote “The bells of Rhymney”. The poem, published by Davies in his first book “Gwalia Deserta” in 1938, had been inspired by the hardship of the mining communities and was written in a style similar to the nursery rhyme “Oranges and Lemons”. The poem was set to music by folk singer Pete Seeger in 1957.
Pete Seeger: “I ran across a book by Dylan Thomas with a chapter called Welsh Poetry in the English language, and there were the words to The Bells of Rhymney.”
The song became a folk rock standard and was covered by The Byrds in 1965 and later by many others, including Jimmy Page, Judy Collins, Dick Gaughan, Cher, Robyn Hitchcock, John Denver, the Oysterband, Robin Williamson and The Alarm. It has also been performed by Bob Dylan in live concerts. At a solo concert in London in the early 2000s, Byrds lead guitarist and singer Roger McGuinn confessed that he had been pronouncing the word “Rhymney” incorrectly for over 40 years until his error had been pointed out to him by a lady from South Wales. It should be pronounced ‘Rhumney’, whereas The Byrds had sung about the bells of ‘Rhimney’ following the lead of Pete Seeger.
The Beatles tenslotte nemen ook hier weer een aparte plaats in. Reeds in hun Hamburgse periode hadden ze als backing group van Tony Sheridan “My bonnie” opgenomen, maar zij gaan pas creatief met nursery rhymes omspringen in hun eigen composities. Zo sluiten b.v. “Bungalow Bill” en “Maxwell’s silver hammer” erg goed aan bij de reeks pseudo-sadistische kinderliedjes en -verhaaltjes (het is reeds lang een heet hangijzer of de spoken, draken en heksen uit de sprookjes van Grimm nu al dan niet een nefaste invloed hebben op het onschuldige kinderzieltje). Op hun actief staat ook een anti-nursery rhyme (“Cry baby cry”).
TOLKIEN
In Vlaanderen kennen we naast Raymond trouwens ook nog “The secret sexual life of Little Red Riding Hood” (waarover Sam the Sham ons in 1966 al had verteld) op “Long live the sliced ham” van Kandahar. Hierop staat ook de prachtig instrumental “The hobbit” (naar het boek van Tolkien). Leider Karel Bogard noemde zijn platenwinkel en -label trouwens Bilbo naar een ander personage uit “The Lord of the Rings”, dat overigens in 1968 al op een hilarische manier werd bezongen door niemand minder dan Leonard Nimoy alias Mister Spock uit “Star Trek” in “The ballad of Bilbo Baggins”.
De platenwinkel bestond tot voor kort nog in de Sint-Pietersnieuwstraat in Gent, terwijl Bogard al lang mooie sier maakte in het Verre Oosten (vandaar dat Roland van Campenhout daar zo vaak mocht gaan spelen).
Nog een ander personage uit het boek, Gandalf, gaf zijn naam aan een hippietijdschrift dat weliswaar vooral over muziek handelde, maar toch ook een verre voorloper van new age-publicaties was.
Er bestaat trouwens een cowboyverhaal (weliswaar gelanceerd door Paul McCartney zelf na de release van het eerste deel) dat niemand minder dan The Beatles in de jaren zestig plannen hadden om “The Lord of the Rings” te verfilmen. Ze hadden zelfs al een rolverdeling: Paul als Frodo, John Lennon als de slechte Gollem, George Harrison als tovenaar Gandalf en Ringo als Frodo’s vriend Sam. Als regisseur zou John Lennon, die – nog steeds volgens Paul – de initiatiefnemer was van het plan, Stanley Kubrick aangezocht hebben, maar ook die is ondertussen overleden, zodat hij het verhaal niet meer kan bevestigen of ontkennen. Auteur Tolkien van zijn kant zag het niet zitten dat zijn geesteskind door vier langharige poedels om zeep werd geholpen. Maar toen hij gestorven was kon hij uiteraard niet verhinderen dat zowaar een ruige hardrock groep zich naar één van zijn boeken zou noemen (Marillion).
PEANUTS
De belangrijkste inspiratiebron nà Milne was ongetwijfeld striptekenaar Charles M.Schulz met de zeer populaire “Peanuts”, gecreëerd in 1950. Nog in de jaren vijftig was er “Charlie Brown” van The Coasters, in de jaren tachtig met totaal andere muziek hernomen door Two Men Sound, maar het was vooral in de jaren zestig dat na “Snoopy versus the Red Baron” (eigenlijk Manfred von Richthofen met zijn rode Fokker neergeschoten op 22/4/1918) The Royal Guardsmen nog een paar keer uitpakten met vervolgen: “The return of the Red Baron”, “Snoopy’s christmas” en “Snoopy for president”.
Artiesten van alle gezindten hebben op dezelfde manier gebruik gemaakt van stripfiguren om hun boodschap door te geven. Vuile Mong en zijn Vieze Gasten toerden door Vlaanderen met hun show over “het jaar van het dorp”, genaamd “Bommerskonten”, en de prachtige hoes van de elpee die ze voor deze gelegenheid hebben gemaakt, geeft “Bommerskonten” en haar inwoners weer op dezelfde manier als het klassieke beginbeeld van de verhalen van “Asterix”. In de show treden bovendien ook de gebroeders “Dalton” op, voor de gelegenheid heten zij echter niet Joe, Jack, William maar Schiltz, Claes, Martens en Tindemans! De vorige show van Vuile Mong heette overigens “Adhemar” en hierin traden “Janssen en Janssens” op.
Na het succes van zijn “Smurfenlied” aarzelde Vader Abraham van zijn kant niet om in de opvolger smurfenbier-propaganda voor eerste minister Van Agt (CDA) en de liberale fractievoorzitter Hans Wiegel te verwerken. Kartner was trouwens niet aan zijn proefstuk toe: met de conservatieve boer Koekoek had hij vroeger reed de toenmalige eerste minister, de socialist Joop Den Uyl aangevallen in het lied “Den Uyl zit in de olie”.
VAN KATTEKWAAD TOT ERGER
Toen het radioprogramma “Kattekwaad” tien jaar bestond, werd dat gevierd met een CD met werk van Bart Peeters, Hugo Matthijssen, Urbanus, Jan De Smet e.a. Een CD die er mag zijn overigens. En het programma ook, al heb ik toch wel bedenkingen bij de opgewonden stijl van presentatrice Kathy Lindekens.
Haar bijdrage op deze CD (“Hallo met de zoo”) is dan ook aan mij niet besteed. Bovendien hebben we hier te maken met een uitgewerkte tune (van Giedo Van Hellemont, de vroegere Lamp – of is het Lazarus?) net zoals bij “Het moeilijke woorden moment” (geschreven in samenwerking met producer Wim Bulens, zijnde Lazarus – of is het Lamp?). Ik kan wel bewondering opbrengen voor een componist en een tekstschrijver die rond zo’n onmogelijk gegeven nog een song weten te brouwen, maar dat is dan ook alles.
Dat betekent evenwel niet dat Van Hellemont voor mij nooit eens iets goeds kan doen, want “De Kattekwaad Blues” vind ik b.v. wel geslaagd.
Toch vind ik het eigenlijke kenwijsje van de uitzending (“Kattekwaad” zelf dus) heel wat beter. Zowel muzikaal als tekstueel is dit van de hand van Jan De Smet van de Nieuwe Snaar, maar alweer moet ik de vervelende klier gaan uithangen, want het “kattekwaad” dat erin wordt uitgehaald is soms tot wel verregaand (suiker in de tank van een bromfiets stoppen, banden doorsnijden). Ik zou zo zeggen: het gaat van kattekwaad tot erger!
De straffe gast uithangen is in kinderprogramma’s het geijkte antwoord op de betutteling die er gedurende jaren door Nonkel Bobs en Tante Terry’s is aan voorafgegaan. En dat is maar goed ook, maar dan toch liever in een liedje als “Mijn zuster is een geit”, dat hier in huis om diverse redenen een meezinger van belang is geworden. De componist van het geitenlied is de onvolprezen Hugo Matthysen, die ook met “De zee” (een scheldlied op onze Vlaamse kust) hoge ogen gooit. Dat is ook het geval bij het rockerige “Beer in de weer”, dat door Jan De Smet zelf wordt gezongen.
Ook Kris Wauters van Clouseau heeft een niet onaardige bijdrage aan deze CD geleverd, met name met “Jongens”, zelfs een beetje roldoorbrekend. En in deze intieme reeks hoort ook nog “Verliefd op je 8 1/2” thuis, een tekst van Kathy Lindekens op een bestaande melodie.
Bart Peeters verrast dan weer met “Karel”, een loflied op Karel Theys, de aan de kant geschoven bassist bij Clouseau. Het lied wordt gezongen door zo’n typisch Clouseau-meisje (naar verluidt de dochter van zangeres Dani Caen) en zet je geruime tijd op het verkeerde been. Het lijkt wel de zoveelste liefdesverklaring aan het adres van Koentje, maar oeioei het blijkt uiteindelijk Karel te zijn. Dat moet ten huize Wauters zwaar aankomen!
Urbanus zingt ook zelf zijn eigen bijdrage, “Klinkers en klankers”, wat zoals gewoonlijk door het jonge volkje gretig geapprecieerd wordt, maar waarbij ik toch als oude schoolmeester een paar bedenkingen heb. Zoals de titel zelf zegt, is het een spelen met klinkers en tweeklanken, maar Urbanus maakt de veel voorkomende fout van de “oe” en de “eu”, die wel met twee letters worden geschreven, maar toch één klinker zijn, bij de tweeklanken te tellen. Heel erg is dit natuurlijk niet want zijn tweeklanken (zoals “ei” of “ij”) spreekt hij toch ook uit als één klinker…
En tot slot is er nog één nummer, “Kei tof!” (van Ben van der Linden en Della Bosiers), dat ik niet versta, maar mijn kinderen vertellen mij dat dit op dit moment een geliefde uitdrukking is bij de jeugd. Cool, man!
De groep die voor de begeleiding van de kinderen instaat, noemt zichzelf Herrie en daarachter houden zich o.m. Jan Hautekiet (Studio Brussel), Chris Peeters (Clouseau), Stoy Stoffelen (Centimeters) en Firmin Timmermans (LSP) schuil.
Kinderen zijn overigens eigenaardige wezens. Je mag als ouder nog zo je best doen, uiteindelijk kweken zij toch een eigen smaak aan. Die is dan weliswaar beïnvloed door de jouwe, maar ook door ee heleboek andere factoren waarover je nauwelijks of geen controle hebt. Zo brengt MFP voor de feestdagen een sprookjeselpee uit, zo traditioneel als maar kan (Sneeuwwitje en Roodkapje) en door een man en een vrouw opgezegd, gedeclameerd, voorgelezen, zoek eender welk synoniem maar vermijd geacteerd, tegen een muzikale achtergrond die helemaal niet is aangepast aan wat er wordt verteld enz. Rotzooi dus, maar al bij al spitsen je kinderen toch hun oren van zodra het woord “Roodkapje” valt.
En dan hebben ze de plaat nog niet gezien! Het betreft immers een zogenaamde “picture LP” met andere woorden Roodkapje en Sneeuwwitje staan kleurrijk op het vinyl afgedrukt. Officieel zou dat geen kwaliteitsvermindering wat de weergave betreft met zich mee mogen brengen, maar dat is dan toch bij mijn exemplaar niet het geval.

Ronny DE SCHEPPER

(*) Wanneer niet zo heel veel later de originele K3 de handdoek in de ring gooide wegens stilaan grootmoeders geworden, zou ze het alsnog wagen, maar wat een tegenvaller was dat, zeg!

(**) Volgens Carlos Ruiz Zafon (“De gevangene van de hemel”, p.86) werd de Spaanse Generalisimo Franco soms spottend vergeleken met de arme beer…
(***) In december 1961 stond ook de acteur Ian Carmichael (1920-2010), later vooral bekend als Lord Peter Wimsey en Bertie Wooster uit de gelijknamige televisieseries, in de Britse EP-hitparade met “House at Pooh Corner”, maar dit was gewoon het boek dat werd voorgelezen.
(****) In “The last time” van The Rolling Stones vindt men een echo terug uit wat Humpty Dumpty zegt in “Through the looking glass”: “I told them once, I told them twice/but they never listened to my advice”. En de frase “All the king’s horses and all the king’s men (couldn’t put Humpty Dumpty together again)” maakte zelfs deel uit van de poging van Clouseau om ook in het buitenland door te breken, namelijk in “Live like kings”.
(*****) In de film “Summer holiday” wordt dit nummer navrant in beeld gebracht. Cliff en zijn vrienden (niet The Shadows, die in de film echter wel een paar cameo-rolletjes spelen) zijn in Joegoslavië op zoek naar eten en wanneer ze midden in de velden een boerinnetje aantreffen, trachten ze bij haar te weten te komen waar ze aan eten kunnen geraken. Het meisje verstaat hen uiteraard niet en is bang, omdat ze omsingeld wordt door vier vreemde snoeshanen. Daarop besluit Cliff haar “op haar gemak” te stellen door dit nummer te zingen, terwijl zijn vrienden de teksten uitbeelden. Maar uiteraard verstaat dat boerinnetje er nog altijd niks van en, inderdaad, het ziet er eerder uit alsof dit op een groepsverkrachting gaat uitdraaien i.p.v. een “feelgood movie”!

Een gedachte over “Vijftien jaar geleden: Kathleen stapt uit K3

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.