Daniel Defoe (1660-1731) schreef zijn boek “The life and surprising adventures of Robinson Crusoe, mariner of York” naar aanleiding van het waar gebeurde verhaal van de gestrande zeeman Alexander Selkirk (1676-1721).

Alleen (of met twee) op een eiland, het is dan ook vaak een jongensdroom (*) – ik ben niet zo goed thuis in meisjesdromen – maar Alexander Selkirk kan getuigen dat dit niet altijd zo leuk is. Hij voer mee in boekaniersexpedities over de Zuidelijke Zeeën, en monsterde in 1703 aan bij de galei Cinque Ports als zeilmeester. In oktober het jaar erop werd hij, na onenigheid met de kapitein over de zeewaardigheid van het schip, op zijn verzoek aan wal gezet op een eiland van de Juan Fernández-archipel voor de Chileense kust. Het werd zijn redding, want de Cinque Ports verging enige tijd later, waarbij de meeste opvarenden omkwamen.
Na daar vier jaar en vier maanden in zijn eentje te hebben verbleven werd hij op 2 februari 1709 opgepikt door kapitein Woodes Rogers die met twee kaperschepen, de Duchy en de Duke, bij het eiland verscheen. Selkirk voegde zich bij de expeditie van de schepen. Hij verdiende een prijzengeld van £800 hoewel het onduidelijk is of hij dit gehele bedrag ook daadwerkelijk ontvangen heeft. Selkirk kwam in 1712 weer thuis. Voordat Defoe zijn boek ging schrijven waren al drie andere boeken verschenen over de avonturen van Selkirk, waaronder “Cruising Voyage” van Woodes Rogers en was ook een uitgebreid interview van Richard Steele gepubliceerd.
We mogen uiteraard niet zo maar een gelijkheidsteken zetten tussen Selkirk en Crusoe, dat wordt al meteen duidelijk als je dus merkt dat Selkirk “slechts” een goeie vier jaar op het eiland Juan Fernandez in de Stille Zuidzee heeft doorgebracht (en dan nog zeer moeizaam zoals eilandofiel Boudewijn Büch heeft aangetoond), terwijl Crusoe door Defoe zo maar eventjes 28 jaar daar wordt neergepoot. Zo is hij in staat om alle trappen van de cultuurontwikkeling te doorlopen.
Vandaar ook dat Defoe hem na zowat vijftien jaar Friday laat ontmoeten, omdat dit hem de mogelijkheid tot dialoog geeft, iets wat hij oorspronkelijk niet nodig had. Het is wel de aanleiding voor het stellen van enkele belangrijke kritische vragen. Over godsdienst bijvoorbeeld (al was Defoe nochtans zelf een “puritein”): als Crusoe aan Vrijdag de strijd tussen goed en kwaad wil uitleggen door de Satan (eigenlijk Hebreeuws voor “tegenstander”) erbij te sleuren, vraagt de “nobele wilde” waarom de almachtige God die duivelse tegenstander dan niet vernietigt (hij had ook kunnen vragen waarom hij hem sowieso had geschapen). Daarop antwoordt Crusoe dat hij daarmee wil wachten tot op de Dag des Oordeels, waarop Vrijdag: “Bewaren tot laatst! Ik niet begrijpen: maar waarom niet doden de duivel nu? Waarom niet doden lang geleden?”
Het boek is in de eerste plaats bedoeld als een verheerlijking van de Whigs, de partij der zakenlui, waartoe Defoe zelf ook behoorde (al heeft hij ook nog voor de Tories “gewerkt”, eigenlijk kan men hem het best als een “dubbelspion” beschouwen). Hij probeert in dit boek (enkel het eerste deel over Robinsons verblijf op het eiland is interessant, deel twee en drie zijn hoegenaamd niet te pruimen wegens te moraliserend) dan ook de deugden van de zakenman (vooral organisatiegeest) op te hemelen en aantrekkelijk te maken, wat wel merkwaardig is als men weet dat hij pas is beginnen schrijven toen hij reeds zestig was en hij bankroet was gegaan, wat hem als straf de schandpaal – zie verder – had opgeleverd…
“Robinson Crusoe” was zo populair (**) dat het boek het ontstaan gaf aan tal van “onbewoond-eilandromans” ofte “Robinsonades”. Het is ook een begrip in de psychologie: de Robinson-leeftijd situeert zich tussen tien en veertien jaar. Soms worden de twee dan ook gecombineerd. Zo schreef reeds in 1779 Joachim Heinrich Campe “Robinson, de jongere”.
Kort daarop, in 1783, schreef Guillaume Grivel een roman over een groep nieuwe Crusoes die gestrand zijn op een onbekend eiland en op basis van diverse delen van Diderot’s “Encyclopédie”, die uit het scheepswrak konden worden gered, pogen de samenleving herop te bouwen die ze gedwongen hebben moeten achterlaten.
Tussen 1792 en 1798 schreef Johann David Wyss zijn verhalen over een vader, moeder en vier kinderen die na een schipbreuk op een onbewoond eiland belanden. Zij zijn de geschiedenis ingegaan als “The Swiss Family Robinson”. (***) The “Beverly Hills Family Robinson” van Troy Miller uit 1995 met o.m. Dyan Cannon en Sarah Michelle Gellar (van “Xena”) is hierop een komische variante.
Jules Verne mag natuurlijk ook niet ontbreken. “Twee jaar vakantie” dateert uit 1888 en is het enige boek dat Verne speciaal voor kinderen schreef. Vijftien schipbreukelingen verblijven twee jaar lang op een eiland. Ze hebben het niet makkelijk om in leven te blijven. Verdeeldheid en naijver brengen ruzie en moeilijkheden met zich mee, die pas opgelost geraken als zich een gemeenschappelijke vijand aandient.
In 1952 was er “De kinderen op het eiland” van Lisa Tetzner, het vijfde deel uit de reeks “De kinderen van nr.67”. Alhoewel het op die manier iets heeft van andere jeugdreeksen zoals “De vijf” dient toch te worden vermeld dat het boek vertrekt van een historische realiteit die op dat moment nog niet zo heel lang achter de rug ligt: het feit dat vele emigrantenschepen uit nazi-Duitsland niet mochten aanleggen in diverse havens. Als zo’n schip dan vergaat, slagen enkel zeven kinderen erin te overleven op een onbewoond eiland. Het loopt wel beter met hen af dan met de kinderen uit “Lord of the Flies” waarmee William Golding (1911-1993) amper twee jaar later zijn debuut maakte en die als de “anti-Robinsonade” bij uitstek geldt.
In 1959 draaide Edmond T.Gréville (1906-1966) “L’ile du bout du monde” naar de roman van Henri Crouzat. Drie vrouwen en een man komen terecht op een onbewoond eiland. Aanvankelijk gaat alles goed, maar dan begint een der vrouwen, Jane (rol van Magali Noël), de man, Patrick (Christian Marquand), met liefdesbetuigingen te achtervolgen. Al gauw wordt duidelijk dat zij tot elke prijs wil voorkomen dat de verblijfplaats van het viertal bekend wordt. De verpleegster Caterina (Rossana Podesta) ontsnapt echter om hulp te halen, maar onderweg komt zij om het leven. Patrick begint de derde vrouw, Victoria (Dawn Addams), het hof te maken, waarop deze door Jane van de rotsen wordt geduwd. Vol wroeging over haar daad pleegt de moordenares nadien zelfmoord. De man, die alleen overblijft, wordt uiteindelijk toch gered.
“Lt.Robin Crusoe, U.S.N.” is een Disneyfilm uit 1966 geregisseerd door Byron Paul en met Dick Van Dyke in de titelrol. Het verhaal over een Amerikaanse marine-officier die gestrand is op een onbewoond (?) eiland is uiteraard een vette knipoog naar het oorspronkelijke “Robinson Crusoe”-boek van Daniel Defoe. En net zoals bij Defoe blijkt dat eiland uiteindelijk toch niet zo “onbewoond” te zijn, want Crusoe krijgt hier eveneens gezelschap. Dat blijkt echter een vrouw te zijn (Nancy Kwan). Ze krijgt van Crusoe de naam “Wednesday” (nudge nudge wink wink), maar in een “normaal” geval zou “Friday” hier nog toepasselijker zijn dan in het oorspronkelijke verhaal als we de connotatie van onze “vrij-dag” erbij zouden nemen. Maar het is een Disneyfilm dus ongetwijfeld zal een seksueel uitgehongerde eenzame officier ongetwijfeld met Wednesday eerder een vroom gebedje prevelen dan met haar van bil te gaan.
In 1967 schreef Michel Tournier “Vrijdag of het andere eiland”, waarvan het u niet zal verwonderen (gezien de datum) dat het een soort hippie-tegenhanger is van de “zakelijke” Robinson. De “cultuur” hoeft niet noodzakelijk te winnen van de “natuur”…
In 1979 schreef William Steig “Abels eiland”, waarbij dient te worden opgemerkt dat Abel een… muis is! Maar voor de rest is het wel het Robinsonverhaal revisited, jawel.
In 1985 was er “Het eiland” van Gie Laenen, dat een beetje aan “The island of Dr.Moreau” van H.G.Wells doet denken, maar dat (helaas? uiteraard?) niet werd verfilmd. Een jaar later daarentegen komt er zowaar uit de Sovjetunie een film met als titel “Robinsonade”. Het is een film van Nana Dschordschadse (°Tbilisi, 24/8/1948) naar een scenario van haar alleszins toenmalige echtgenoot (de Internet Database zet een vraagteken bij “present?”) Irakli Kvirikadse (°Tblilisi, 12/7/1939) en heeft een heel merkwaardig “eiland” tot onderwerp. Het op authentieke feiten gebaseerd verhaal gaat immers over een Engelse telegraaftechnicus Christopher Hughes (rol van Janzi Lolaschwili), die in het begin van vorige eeuw in een dorpje in het verre Georgië was beland op last van de maatschappij die instond voor de telegraaflijn Londen-Delhi en die op die manier betrokken geraakt in de Oktoberrevolutie. Toch is het geen politieke film maar vooral een liefdesfilm, aangezien de man verliefd was op de zuster van één der plaatselijke opstandelingen. Op die manier geraakt hij natuurlijk in problemen met de tsaristische overheid, maar hij kan zich beroepen op het feit dat de maatschappij waarvoor hij werkt rond elk van zijn telegraafpalen tien voet grond had verworven. Dus trekt hij zich terug op een dergelijk klein lapje grond om er te verblijven als een Robinson op zijn eiland. Uiteindelijk zal hij de revolutie overleven en zich blijvend in Georgië vestigen, waar op dit moment (of toch op het moment van de film) nog altijd zijn nakomelingen wonen.
“Shipwrecked” is dan weer een meer traditionele film van Nils Gaup uit 1990 naar het boek van O.V.Falck-Ritter. Duidelijk geïnspireerd door Robert Louis Stevensons “Treasure island” wordt het verhaal verteld vanuit het standpunt van de veertienjarige scheepsjongen Haakon Haakonsen (rol gespeeld door Stian Smestad). Hij zit op een schip op weg naar de Stille Oceaan als een zeerover (Gabriel Byrne als John Merrick) het schip in handen wil nemen. Er breekt echter een orkaan uit en Haakon spoelt aan op een onbewoond eiland, dat het schatteneiland van de piraten blijkt te zijn…
Veel idyllischer is uiteraard “The Blue Lagoon” en “Return to the Blue Lagoon”, the sequel die William A.Graham in 1991 draaide op “The Blue Lagoon”, waarin Brooke Shields zich van al haar mooiste kanten liet zien. In déze film valt deze eer te beurt aan Milla Jovovich en de dosis mannelijke testosteron die dat in de verf moet zetten heet deze keer Brian Krause.
Harrison Ford heeft ook zijn kortstondig Robinson Crusoe-moment in “Six Days, Seven Nights” (Ivan Reitman, 1998), samen met Anne Heche dan wel.
De meest realistische “Robinsonade”-film is wellicht “Cast Away” van Robert Zemeckis (“Back to the future”) uit 2000 met in de hoofdrol niemand minder dan Tom Hanks, maar daar staat dan “The Beach” (Danny Boyle, 1999) tegenover dat wellicht het meest vergezochte scenario heeft.
Het grappigste is misschien wel “Het eiland der linkshandigen” van Alexandre Jardin, dat pretendeert een historische oorsprong te hebben. Rond 1885 zou er in de Stille Oceaan een kolonie geweest zijn voor Franse linkshandigen. Op zich al vrij ongelooflijk, maar het wordt wel spannend als die linkshandigen hun tijd vooral doorbrengen met het bedrijven van de liefde in al haar vormen.
Ook “Het eiland van de vorige dag” (1994) van Umberto Eco hoort natuurlijk thuis in dit rijtje, net als de Franse televisieserie “Dolmen” (2005), die zich afspeelt op een fictief eilandje voor de Bretoense kust, en nog veel meer de Amerikaanse serie “Lost” uiteraard.
Door het latere ontstaan zijn dit een paar voorbeelden die ontsnappen aan de gedegen inleiding van Boudewijn Büch op zijn “Eilanden”-boek (1991). Hijzelf weet zich daarbij schatplichtig aan “Inseln in der Weltliteratur” van Anne Marie Fröhlich en Federico Hindermann uit 1988.

Ronny De Schepper

(*) Alan Alexander Milne schrijft in zijn autobiografie “It’s too late now” (p.38-39) dat deze droom ook soms tot uiting komt als een fantasie “quite simply, that we should wake up one morning and find that everybody else in the world was dead. (…) Never to have to pass a sweet-shop again, but to be able to step in confidently over the body of the dead proprietor – that was Heaven.” Milne-bewonderaar, Raymond van het Groenewoud, heeft ook een nummer waarin een kind droomt dat zijn ouders (die naar de bioscoop zijn) niet meer zullen terugkeren. Dat is helemaal geen angstaanjagend vooruitzicht, maar een belofte van complete vrijheid. Het kind is dan ook heel ontgoocheld als hij uiteindelijk de sleutel in het slot hoort… (“Mama en papa” van de lp “Intiem” uit 1988)
(**) Uiteraard werd het Robinson Crusoe-verhaal ook ontelbare keren verfilmd. Op het internet vind je ze wellicht allemaal, zelf herinner ik me hier nu enkel de versie van Caleb Deschanel uit 1989 met Aidan Quinn in de titelrol.
(***) In de Disney-verfilming door Ken Annakin in 1961 zijn ze gereduceerd tot drie kinderen. Drie jongens, waardoor de twee oudsten het op een bepaald moment letterlijk uitvechten voor een meisje. Dat meisje wordt, net zoals de moeder, als een verschrikkelijk onhandig wicht voorgesteld. Typisch is dat, wanneer de mannen hun super-de-luxe boomhut aan het bouwen zijn, de vrouwen zich bezig houden met… het poetsen van het zilverwerk!

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.