Dertien dagen geleden meldde ik reeds dat het 115 jaar geleden was dat de Russische schrijver Lev Nikolajevitsj Tolstoï is overleden, maar dat was dan op basis van de zogenaamde “Juliaanse kalender” die in het tsaristische Rusland nog werd gehanteerd in die tijd. Als men die datum naar onze Gregoriaanse kalender zou “vertalen”, dan is het pas vandaag dat het écht 115 jaar geleden is dat hij is overleden.
Hij werd geboren op 9 september 1828 op het landgoed Jasnaja Poljana, in de buurt van Toela uit een familie van hoge adel. Zijn vader graaf Nikolaj Iljitsj Tolstoï was een deelnemer aan de Vaderlandse oorlog van 1812. Zijn moeder Maria Nikolajevna was vorstin (*). Zijn ouders overleden echter al vroeg en hij werd door familieleden opgevoed. Zijn tante Tatjana speelde hierbij een grote rol omdat ze alles wat brutaal was ver van hem verwijderd heeft gehouden en daar is hij zijn hele leven erg dankbaar voor geweest.
Volledig tegenovergesteld aan haar was een Franse gouverneur (toezichter). Een brutaal man die zelfs lijfstraffen toepaste. Vandaar Tolstoï’s enorme afkeer van alle machtsuiting. Zijn vroege leven op Jasnaja Poljana heeft dan ook een grote invloed uitgeoefend op de toekomstige schrijver. Daar maakte hij kennis met het leven van de arme boeren van Rusland. Ook had hij al vroeg kennis genomen van de gedichten, sprookjes en legenden van Aleksandr Poesjkin.
Toen hij in 1844 zestien jaar oud was ging hij naar de universiteit van Kazan, waar hij oosterse talen studeerde om zich voor te bereiden op een diplomatieke carrière. Daarna ging hij in Sint-Petersburg studeren, waar hij nogal nadrukkelijk deelnam aan het studentenleven, waardoor hij geregeld in contact kwam met de politie. In 1851 nadat hij grote schulden tijdens het gokken had gemaakt, vergezelde hij zijn oudere broer naar de kozakken van de Kaukasus en ging bij het leger. Hij deed mee in de Krim-oorlog waar hij zijn Sevastopol-verhalen schreef.
Het militaire leven stond hem echter tegen en na de oorlog keerde Tolstoï terug naar Sint-Petersburg, waar hij zich aan de literatuur wijdde. Hij maakte reizen naar Europa. In 1862 trouwde Tolstoï met Sonya Andrejevna Behrs en ging weer op Jasnaja Poljana wonen. Hier vestigde hij een school voor de boerenkinderen. In deze jaren schrijft hij ook zijn beroemde roman “Oorlog en Vrede” en daarna “Anna Karenina”.
“Oorlog en Vrede” (1864-1869) is een grootse historische roman met daarin verwerkt het leven van enkele mensen. Dit speelt zich af tegen een reeks historische gebeurtenissen, met name de rol die Rusland speelde in de Napoleontische oorlogen vanaf de Oostenrijkse veldtocht (1805) tot de Grote Oorlog (1812).
In dat gedeelte (“Oorlog”) staan twee figuren tegenover elkaar: Napoleon (in de ogen van Tolstoï geen groot man, wel een militair genie dat hier evenwel een nederlaag moet incasseren) en tsaar Alexander I, vooral dan in zijn militaire vertegenwoordiger, generaal Koetoesov, een militair genie, redder van Rusland, maar door allerlei intriges omringd. Voor Tolstoï is hij het type van de “natuurlijke mens”.
Het tweede gedeelte (“Vrede”) is een menselijke geschiedenis die zich afspeelt tussen prins Andrej Bolkonsky, een waardig man, die zijn land op de traditionele wijze wil dienen, en zijn vriend graaf Pierre Bezoekov, die een wereldhervormer is, maar in feite een beminnelijke knoeier. Tussen hen beiden staat Natasja Rostov, de “natuurlijke mens”.
“Oorlog en vrede” is in de eerste plaats een historische roman, waarin de rol van Rusland op een technisch erg knappe manier wordt getekend en met name ook de veldslagen. Het is evenwel ook een zedenroman, waarin wij de eigenaardige persoonlijkheid van Tolstoï leren kennen. Zijn opvattingen op sociaal, politiek, religieus, moreel, intellectueel en artistiek gebied. Voor hem moet echte kunst altijd sociaal gericht en nuttig zijn. Kunst moet altijd een Boodschap hebben, met andere woorden.
Op moreel vlak verschilt de jonge Tolstoï wel van de oudere schrijver. Zo schrijft hij b.v. over Nikolaj Rostov (de oudere broer van Natasja) die “volwassen” is geworden tijdens de Napoleontische veldtocht dat die nu moeilijk zijn belofte aan de zestienjarige Sonja kan nakomen, ook al zien ze elkaar graag. “Zij was erg knap en lief, en klaarblijkelijk hevig op hem verliefd, maar hij was op de leeftijd dat er zoveel te doen schijnt dat er geen tijd voor liefde overblijft, de leeftijd dat een jongeman er tegenop ziet zich te binden, en zijn vrijheid die hij voor zoveel andere dingen nodig heeft, hoog aanslaat. Als hij gedurende zijn verblijf in Moskou aan Sonja dacht, zei hij tot zichzelf: “Ach, er zijn ongetwijfeld veel meer van dat soort meisjes, ergens, meisjes die ik nu nog niet ken. Het is tijds genoeg om aan liefde te denken als ik daar behoefte aan ga voelen, maar op het ogenblik heb ik geen tijd.” (p.255) En voor wie het nog niet helemaal doorheeft, staat er enkele lijnen verder: “bezoeken aan een zeker huis – dat waren andere zaken, en zaken die een kranige huzaar veel beter betaamden!”
Toch wordt hiermee reeds de verandering in het werk van Tolstoï aangekondigd. Hij begon zich immers bezig te houden met het geloof en schreef religieus-filosofische tractaten. Hij raakte in conflict met de kerk omdat hij vond dat de eenvoudige boeren de dragers van het ware geloof waren (**). Hij deed afstand van zijn rijkdom en bediendes en ging zich wijden aan een eenvoudig leven. Hij ploegde het land, hakte hout en haalde zelf water. Maar hij bleef op Jasnaja Poljana wonen en werd er zelfs lid van een wielertoeristenclub.
Die religieuze overwegingen zijn prominent aanwezig in “Anna Karenina”, dat oorspronkelijk (in 1873) verscheen als een serie in het tijdschrift Ruskii Vestnik (“Russische Boodschapper”), totdat Tolstoj ruzie kreeg met uitgever Michail Katkov aangaande gebeurtenissen in het laatste deel. Om die reden verscheen het werk pas voor het eerst compleet in boekvorm in 1877. Anna Karenina geldt als een hoogtepunt in de realistische fictie en Tolstoj beschouwde het als zijn eerste echte roman. Algemeen wordt aangenomen dat het personage van Anna gebaseerd is op Maria Hartung (1832-1919), de oudste dochter van Russisch dichter Aleksandr Poesjkin. Tolstoj ontmoette haar ooit bij een diner, waarna hij Poesjkins proza begon te lezen. Hij had ook ooit een korte wensdroom over een “naakte, sublieme, aristocratische elleboog” (***), wat de eerste aanzet bleek te zijn tot het personage Anna.
Anna is een juweel van de hogere klassen van Sint-Petersburg, totdat ze een relatie aanknoopt met de rijke en charmante officier Graaf Vronski. Door toe te geven aan haar verliefdheid begeeft ze zich buiten de grenzen van hetgeen toelaatbaar is aan triviale, buitenechtelijke avontuurtjes. Maar als Vronski’s liefde bekoelt, kan Anna zich er niet toe brengen terug te keren naar Karenin, een man die ze veracht, zelfs als hij haar anders verbiedt haar zoon te zien. Maar tegelijkertijd bevat de roman het parallelle en contrasterende liefdesverhaal van Konstantin Levin. Levin is een rijke landeigenaar uit de provincie die zich in aristocratische kringen zou kunnen begeven, maar die liever werkt op zijn landgoed. Levin probeert zonder succes om zich bij de elite aan te sluiten als hij Kitty Sjtsjerbatskaja het hof maakt in Sint-Petersburg, maar hij krijgt haar jawoord pas later bij de tweede poging als Vronski, Kitty’s eerste keus, haar niet ten huwelijk heeft gevraagd en Levin tot rust gekomen is. De vreugdevolle, eerlijke en solide relatie van Kitty met Levin staat in scherp contrast met die van Anna met Vronski, die wordt getekend door constante onrust, achterklap van de buitenwereld en Anna’s wantrouwen. Tolstoj kiest geen partij maar laat het slecht met Anna aflopen.
Met het personage Levin lijkt Tolstoj zichzelf uit te beelden – Tolstojs voornaam is in het Russisch overigens “Lev”. Hij legde ook andere details van zijn eigen leven in het personage, zoals hoe Levin erop stond dat Kitty eerst zijn dagboeken zou lezen, waarin al zijn avontuurtjes (en wellicht ook bordeelbezoek) staan vermeld, voordat ze met hem trouwde; Tolstoj deed dit ook met zijn eigen vrouw.
Na de eerste publicatie kreeg Tolstoj alle Russische critici over zich heen, die het boek afdeden als een “romantisch niemendalletje over het rijke leven”. Fjodor Dostojevski daarentegen prees het boek als “perfect als een kunstwerk”. En deze mening werd gedeeld door Vladimir Nabokov, die met name bewondering had voor “de perfect gevormde magie van Tolstojs stijl” en voor de bewegende trein als leidmotief, die in de eerste hoofdstukken subtiel wordt geïntroduceerd (de modeltrein waar de kinderen mee spelen), in volgende hoofdstukken onafwendbaar opgebouwd wordt (de nachtmerrie van Anna) en aldus het majestueuze sluitstuk van het boek inluidt. Alhoewel ik aanneem dat de meeste literatuurliefhebbers wel weten wat hiermee wordt bedoeld, ga ik een opmerking hierover toch in een voetnoot (****) zetten, zodat een spoiler kan worden vermeden. Voor mij mocht het boek trouwens met deze “majestueuze” afloop geëindigd zijn, maar Tolstoï zal het daar wel volkomen mee oneens zijn omdat hij precies in de resterende bladzijden nogal blijft dooremmeren over het geloof en de zin van het bestaan.
Ik las de tweede Nederlandse vertaling uit 1947 (maar wel in een uitgave uit 1979) door Jacob Leclée, vertaling die door Wikipedia als “eerder interpretatief” wordt omschreven. Wat daarmee bedoeld wordt, weet ik niet (*****), maar ik stel wel vast dat er ondertussen nog drie andere vertalingen (waarbij die uit 1965 van Wils Huisman als “lange tijd de klassieke vertaling” wordt betiteld) waren verschenen (en nog twee sindsdien), zodat ik me afvraag waarom de uitgeverij (L.J.Veen) precies naar die oude vertaling heeft teruggegrepen… Het boek kwam er overigens n.a.v. een tiendelige, Britse miniserie geregisseerd door Basil Coleman uit 1977 met Nicola Pagett als Karenina, Stuart Wilson als Vronsky en Eric Porter (met ooglapje!) als Karenin.
Tegen het einde van de jaren zeventig van de negentiende eeuw maakte Tolstoï echter een religieuze crisis door. Leo Tolstoï kwam dankzij de Bergrede weer terug tot het christelijke geloof van zijn jeugd. Reeds in 1855 had Tolstoï geschreven: “Ik heb een geweldig idee gekregen waar ik mijn leven aan zou willen wijden: het stichten van een nieuwe christelijk godsdienst, maar dan zonder de dogma’s en de wonderen.” In 1880 schreef hij zijn eerste christelijk geschrift “de Bekentenis” (of: “de Biecht”), die in 1882 verscheen. Sindsdien verschenen er vele werken van moraal-ethisch en christelijke aard. Tolstoïs visie week echter af van die van de meeste Russische christenen in die tijd (Russisch Orthodoxe Kerk). Schaarde de kerk zich achter de Tsaar, diens hof en de ministers, Tolstoï koos voor het volk, voor de zwakkeren en de verdrukten. Tolstoï liet een lange baard staan (wat in die tijd alleen de lagere standen deden) en liep voortaan in een lange mantel rond over zijn landgoed. Zijn bedienden werden ontslagen, omdat Tolstoï het vernederend vond dat zij voor een klein loon zoveel zwaar werk moesten verrichten. Zijn ontkenning van de autoriteiten (Kerk en Staat) leidde in 1901 tot zijn excommunicatie. Zijn landgoed Jasnaja Poljana werd een verzamelplaats van anarchisten, christen-anarchisten en christen-socialisten. Ook de Russische schrijver Maksim Gorki vertoefde met regelmaat bij Tolstoï.
Na de eeuwwisseling correspondeerde een jonge Indiër, die sterk beïnvloed was door Tolstoïs gedachtegoed, met Tolstoï. Zijn naam was Mahatma Gandhi. Uiteindelijk speelden Tolstoï’s ideeën bij Gandhi een grote rol, met name op het gebied van geweldloosheid.
Hoewel men Tolstoï als een anarchist kan zien (hij ontkende dit overigens), was hij strikt genomen geen revolutionair in de zin dat hij de boeren opriep om de regering gewelddadig omver te werpen. Tolstoï, geheel in de lijn van Jezus’ Bergrede, riep op tot lijdzaam verzet. Door zijn theorie van lijdzaam verzet geraakte hij in conflict met de bolsjeviek Lenin, die juist uitging van een gewelddadige revolutie. Tolstoï keerde zich eveneens tegen het materialisme en atheïsme van de meeste revolutionairen. Volgens Tolstoï wilden de revolutionairen teveel bereiken. Soms was berusting in bepaalde zaken ook mogelijk of zelfs gewenst. Ook op dit punt week hij dus sterk af van de marxisten, die dit zien als een typische “opium voor het volk” opvatting. Toch zou Tolstoï altijd op een zekere sympathie van de communisten kunnen rekenen.
Tolstoï was ook een esperantist. In 1894 zei hij hierover: “Ik vond Volapük zeer moeilijk, maar Esperanto heb ik als zeer eenvoudig ervaren. Het is zo eenvoudig dat ik, toen ik zes jaar geleden een grammatica, een woordenboek en een aantal artikelen in de taal ontvangen had, al na twee uur de taal wellicht niet kon schrijven, maar toch vloeiend lezen kon. (..) De offers die een Europeaan zou doen door tijd aan de bestudering van deze taal te besteden zijn zo klein en de resultaten ervan zo groot, dat men niet weigeren kan het te proberen.”
In 1910 overleed Tolstoï aan een longontsteking toen hij “op de vlucht” was voor zijn vrouw, die ziekelijk jaloers was (wellicht terecht). “Het huwelijk gaat eenvoudig niet samen met schrijven“, was een van zijn laatste uitspraken. Hij ligt begraven in een eenvoudig graf op Jasnaja Poljana.
Ronny De Schepper
(vooral op basis van Wikipedia en van de lessen van Anton van Wilderode)
(Zeer) selectieve bibliografie
William L.Shirer, Love and hatred: the troubled marriage of Leo and Sonya Tolstoy, Aurum, 1994.
(*) In het Rusland van de negentiende eeuw verwijst de term vorstin naar een vrouwelijke aristocratische titel, die de echtgenote of een vrouwelijke afstammeling van een vorst, hertog, prins of andere hoge edelman kan zijn. Het woord vorstin komt van het Russische woord knyaginya (княгиня), wat zich vertaalde naar “prinses” of “hertogin”.
In het Russische keizerrijk (onder het bewind van de tsaren) was de titel van vorstin minder specifiek gedefinieerd dan in sommige andere Europese landen. Veel vrouwen in de hogere adel hadden de titel van vorstin, vaak door hun huwelijk met een man van hoge rang, zoals een prins of hertog. De titel gaf hen geen politieke macht zoals een koningin zou hebben, maar het was een titel die aanzien, status en soms aanzienlijke landgoederen en bezittingen meebracht.
Enkele van de bekendste vorstinnen uit die tijd waren vrouwen die deel uitmaakten van de heersende adel of dynastieën van het Russische rijk, zoals de familie Romanov, waartoe keizerin Maria Feodorovna en haar dochters behoorden. Dit betekende echter niet dat zij een regerende rol hadden, zoals een tsarina zou hebben gehad. De titel was vooral symbolisch en werd geassocieerd met sociale status, rang en de rol binnen de aristocratie. (chatgpt)
(**) Hij was wel een kind van zijn tijd, in zoverre hij een antisemiet was: “Rostov had het geld juist nu bijzonder hard nodig, want de troepen kampeerden, na de slag, bij Olomouc, waar marketentsters en Oostenrijkse joden – die bijzonder gevaarlijk waren voor iemands beurs – het kamp overstroomden.” (Oorlog en Vrede, p.200-201)
(***) Ik dacht dat hierachter een betekenis schuil ging, maar blijkbaar moet men het gewoon letterlijk opnemen.
(****) Maarten ’t Hart beschouwt de zelfmoord met een trein als een plagiaat door Tolstoj van de roman The prime minister van Anthony Trollope, 1875-1876. Zie: Trollope’s dikste en grimmigste meesterwerk, door Maarten ’t Hart, de Volkskrant Boeken, p 7-8, zaterdag 4 mei 2019. Persoonlijk vind ik dat nogal vergezocht, want de zelfmoord in Trollope is van een heel andere aard (het is een man, om nog maar dat te noemen). Zo kan men elke zelfmoord door zich onder een trein te werpen als plagiaat beschouwen! Bovendien is er bij Tolstoï een opvallende overeenkomst met het dodelijke treinongeval als Anna voor het eerst Vronski ontmoet. Tolstoï verwijst daar trouwens in zijn tekst zelf naar.
Nadat er in 1914 reeds een Russische verfilming was door Vladimir Gardin, volgde in 1927 overigens een Amerikaanse versie getiteld Love, met Greta Garbo in de hoofdrol en in een regie van Edmund Goulding, die sterk verschilde van de roman en zowaar twee verschillende einden had, waaronder een “happy end” voor het Amerikaanse publiek! Men mag deze film dan ook niet verwarren met de remake uit 1935, die de meest beroemde en gelauwerde versie is, met opnieuw Greta Garbo in de hoofdrol en deze keer in een regie van Clarence Brown. Andere vertolksters van Anna Karenina zijn o.a. Jacqueline Bisset (in 1985), Sophie Marceau (in 1997) en Keira Knightley (in 2012).
(*****) Misschien kan de vergelijking van de openingszin (die overigens tot de vier beste openingszinnen aller tijden wordt gerekend) enig inzicht geven. Wikipedia citeert die als volgt: “Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.” In mijn uitgave luidt die als volgt: “Het geluk van de een lijkt op dat van de ander, maar ieder ongeluk heeft zijn eigen bijzonder karakter.”