150 jaar geleden ging in Boston het eerste pianoconcerto van Peter Tsjaikovski in première met Hans von Bülow aan de piano en een orkest geleid door Benjamin Johnson Lang. Dat die première in de Verenigde Staten plaats vond en niet in Moscou, daar gaat natuurlijk een verhaal aan vooraf…
Tsjaikovski was bij het schrijven van het pianoconcert een beetje aarzelend, wat toe te schrijven was aan het gebrek aan zelfvertrouwen in het schrijven van de voor hem nieuwe muziekvorm: het pianoconcert. Toen hij het werk in februari 1875 eenmaal af had, bracht hij het naar de pianist Nikolaj Rubinstein voor commentaar. Rubinstein hoorde het concert met schrik in het hart aan en maakte het werk daarop zorgvuldig met de grond gelijk. De muziek was te plompverloren en onhandig gecomponeerd en moest maar geheel herschreven worden. Tsjaikovski verliet hierop Rubinsteins vertrek en zwoer geen noot aan het pianoconcert te wijzigen. Deze belofte maakte hij waar.
Hij veranderde de opdracht en droeg het werk op aan Hans von Bülow, die het omschreef als
“origineel en nobel” . De componist had Bülow eerder in 1874 in Moskou horen spelen en was onder de indruk van de combinatie van intellect en passie van de pianist, en de pianist was eveneens een bewonderaar van Tsjaikovski’s muziek. Bülow bereidde zich voor op een tournee door de Verenigde Staten. Dit betekende dat het concert aan de andere kant van de wereld in première zou gaan. Tsjaikovski wilde dat het publiek het zou horen op een plek waar hij persoonlijk geen vernedering zou hoeven te ondergaan als het niet goed zou aflopen. Volgens Alan Walker was het concert zo populair dat Bülow zich genoodzaakt zag de finale te herhalen, een feit dat Tsjaikovski verbazingwekkend vond.
Hoewel de première een succes was bij het publiek, waren de critici niet zo onder de indruk. Eén schreef dat het concerto “nauwelijks voorbestemd was om klassiek te worden”. George Whitefield Chadwick , die in het publiek zat, herinnerde zich jaren later in een memoires: “Ze hadden niet veel gerepeteerd en de trombones kwamen in de ‘tutti’ in het midden van het eerste deel verkeerd, waarop Bülow met een perfect hoorbare stem zong: “De koperblazers kunnen naar de hel gaan“.
De Russische première vond plaats op 1 november (in onze tijdrekening de 13de) 1875 in Sint-Petersburg, met de Russische pianist Gustav Kross en de Tsjechische dirigent Eduard Nápravník. Naar Tsjaikovski’s mening reduceerde Kross het werk tot “een afschuwelijke kakofonie”. De première in Moskou vond plaats op 21 november (3 december) 1875, met Sergei Taneyev als solist. De dirigent was niemand minder dan Nikolai Rubinstein, dezelfde man die het werk minder dan een jaar eerder uitgebreid had bekritiseerd. Rubinstein had de kwaliteiten ervan ingezien en speelde de solopartij vele malen in heel Europa. Hij stond er zelfs op dat Tsjaikovski de première van zijn tweede pianoconcert (*) aan hem toevertrouwde, en de componist zou dat ook gedaan hebben als Rubinstein niet was overleden. Tsjaikovski overwoog destijds het werk opnieuw op te dragen aan Taneyev, die het schitterend had uitgevoerd, maar uiteindelijk ging de opdracht naar Bülow, zoals ik reeds heb geschreven.
In Moskou waren ze ook niet al te blij met het concert na de première. Het werk moest echter even op de mensen inwerken en al gauw bedaarden de gemoederen. Het concert werd een klassieker en kan nu als een hoogtepunt van de romantiek worden beschouwd. Zelfs het eerste Russische pianoconcerto dat wereldwijd succes kende, namelijk het concerto in d-klein van de legendarische pianist Anton Rubinstein (1829-1894), kon zich niet handhaven naast Tsjaikovski’s meesterwerk. Om een voorbeeld te geven hoe snel het allemaal wel ging, kunnen we het concertprogramma aanhalen, waarmee in het voorjaar van 1891 de Carnegie Hall te New York werd ingewijd. Onder leiding van de componist zelf speelde toen immers Adèle aus der Ohe, een leerlinge van Franz Liszt, de solopartij.
Voor mezelf was het de allereerste klassieke plaat die ik me heb aangeschaft en dat voor mijn zestiende verjaardag, in 1967 dus. Ik koos onder invloed van mijn vader voor de versie door Herbert von Karajan met op de piano de Russische meesterpianist Sviatoslav Richter (zie bovenstaande foto). Twee jaar later, toen ik op kot zat samen met pianist Jef “Zwozze” Lefève van Roland’s Bluesworkshop, deelde ik dit hem dan ook trots mee. Tot mijn grote ontgoocheling riep deze uit: “Maar dat is kermismuziek!” Wat hij dan wél aanraadde, herinner ik me nu niet meer, maar ’t zal wel Sjostakovitsj geweest zijn of zo. Achteraf beschouwd kan ik wel begrijpen wat hij bedoelde, maar als ik het concerto lange tijd niet heb gehoord, kan ik er toch opnieuw heel intens van genieten!
Volgens Wikipedia zou er merkwaardig genoeg een Monty Python-sketch bestaan waarin Sviatoslav Richter voor gek wordt gezet. Tijdens een opvoering van Tsjaikovski’s eerste pianoconcert moest hij bij opkomst zich losmaken uit verscheidene handboeien, touwen en een juten zak terwijl het orkest al begonnen was met spelen. Helaas is de link die op die pagina staat niet langer actief.
Het bekendste gedeelte van het concerto is ongetwijfeld de luisterrijke inleiding in Des-groot. Dit begin van de eerste beweging kreeg echter pas zijn definitieve vorm bij de derde druk (in 1889), nadat Tsjaikovski bij zijn vriend, de pianist Alexander Siloti, te rade was gegaan. Na de inleidende hoornfanfare stapelt de solist akkoordenzuilen op elkaar, terwijl hij vertrekt vanuit een thema dat wordt ingezet door de strijkers. Deze zangerige melodie wordt daarna door het klavier overgenomen zoals in een rollenspel.
Het ritmisch sterke hoofdthema van het allegro con spirito, dat door het solo-instrument wordt geïntoneerd, heeft Tsjaikovski opgevangen bij blinde bedelaars op de jaarmarkt van het Oekraïnse Kamenka. Op het landgoed van zijn zus Sascha bracht hij daar vaak de zomer door, aangezien hij afkerig stond tegenover het wufte stadsleven. Ook de finale is aan de Oekraïnse volksmuziek schatplichtig. Het hoofdthema ervan is “con fuoco” gepunteerd en wordt driemaal herhaald op een manier die aan een rondo doet denken.
Het folklorische aspect is echter slechts één element van dit concerto. Met het oog op succes doet Tsjaikovski immers toch enige toegevingen aan de mondaine salonwereld die hij verafschuwde. Zo weerklinkt in het middendeel van het andantino semplice een tot wals omgevormde melodie, die werd ontleend aan een Frans liedje (“Il faut s’amuser, danser et rire”).
Tenslotte is ook de invloed van de pianomuziek van Robert Schumann (1810-1856) duidelijk te horen. Naar aanleiding van de eerste Russische uitgave van het volledige piano-oeuvre van deze Duitse romanticus schreef Hermann Laroche in 1870: “De Schumann-cultus is bij ons geen modegril; hij ontwikkelt zich integendeel langzaam maar gestadig.” Tsjaikovski zelf was van mening dat in de muziek van Schumann “alle twijfels, depressies en idealen die het gemoed van de hedendaagse mens bewegen” waren terug te vinden. Het meeste herkennen we de invloed van Schumann in het neventhema van het eerste deel van het concerto dat “dolce” aanvangt. Ook in het omspelen van het thema met vloeiende arabesken komt een herkenbare verwantschap met Schumanns pianistieke stijl tot uiting.
Ronny De Schepper
(*) Jawel, er bestaat ook nog een tweede pianoconcerto van Tsjaikovski, al wordt dit haast nooit meer gespeeld. Zelf heb ik zowaar een versie die ik heb gekocht in ’t Kruidvat.
Eén van mijn favoriete klassiekers. En met veel herinneringen… Ik koester een opname (LP) die ik kreeg als afscheidsgeschenk bij mijn ontslag uit Kortenberg tientallen jaren geleden, van de leden van de groep.
LikeGeliked door 1 persoon