Volgens Ray Setterfield van On this day is het vandaag 165 jaar geleden dat een timmerman op een zeepkist klom en klaagde over de hoge voedselprijzen en zo de eerste geregistreerde amateur-redenaar werd die een menigte toesprak in wat later Speakers’ Corner in Hyde Park in Londen zou worden. In het artikel dat volgt, geeft hij echter zelf toe dat de traditie veel verder teruggaat dan dat. Deze versie van het verhaal vinden we (in verkorte vorm) ook terug op Wikipedia.

Speakers’ Corner is een gedeelte in het noordoosten van het Hyde Park, waar al van oudsher sprekers in het openbaar hun mening verkondigen over politiek, cultuur en religie. Oorspronkelijk stond op de plek van Speakers’ Corner de beruchte Tyburn Hanging Tree, die al in 1108 werd gebruikt voor openbare executies. Dagen van ophanging werden uitgeroepen tot een nationale feestdag en veroorzaakten veel opwinding. De veroordeelden werden op een kar van Newgate Prison naar Tyburn gebracht en moesten met de beul en de gevangenisprediker meerijden. Rumoerige menigten verzamelden zich langs de drie kilometer lange route en de ramen die erop uitkeken waren vol. Gejuich, gejoel, preken en geschreeuw vergezelden de processie op zijn drie uur durende tocht. Er werd gezegd dat de executie van de 22-jarige highwayman (*) Jack Sheppard in 1724 een menigte van 200.000 mensen trok. Londenaren, zo lijkt het, hadden het altijd al “een heel uitje” gevonden om een ​​”goede ophanging” te zien!

Om aan de vraag te voldoen, had een zes meter hoge driehoekige galg de Hanging Tree in 1571 vervangen. Elke balk bood plaats aan acht mensen, en zo konden – voor een enthousiaste menigte – vierentwintig slachtoffers in één keer naar hun dood slingeren. Voordat ze vertrokken, mochten ze echter nog tot de menigte spreken en vaak met omstanders in discussie gaan, waarbij ze de staat of de kerk aanklaagden of simpelweg hun onschuld betuigden. Zo werd het principe van vrije meningsuiting en openbaar debat, ook al werd dat bewaakt door wetshandhavers, gevestigd. Het wordt tot op de dag van vandaag op dezelfde manier voortgezet op dezelfde plek: Speakers’ Corner. 

Volgens Wikipedia zijn slechts twee onderwerpen verboden om over te praten: de Britse koninklijke familie en het omverwerpen van de regering van het Verenigd Koninkrijk.

In 1783 werd John Austin, een andere struikrover, als laatste persoon publiekelijk opgehangen aan de Tyburn-galg in Londen. Dat brengt mij bij het gelijknamige jeugdboek van Gilbert B.Cross, dat ik destijds heb gerecenseerd voor De Rode Vaan…

De jonge mijnwerker George Found (“vondeling”) heeft in “De galg op Tyburn” van Gilbert B.Cross (Van Goor Jeugdboeken) de gave om vooruit te kijken, enerzijds om het gebruik van huisnummers te voorzien, maar anderzijds ziet hij zichzelf ook eindigen aan de galg. Door de ik-vorm waarin het verhaal is gesteld, kan men al vermoeden dat hij er uiteindelijk wel zal aan ontkomen, ook al omdat hij wel iemand lijkt die voor het geluk is geboren. Zo valt hij letterlijk met zijn gat in de boter, zij het dat hij er eerst bijna het leven bij inschiet, want het betreft hier eigenlijk de watering die hij later tot kanaal zal laten omwerken, nadat hij het vertrouwen van de hertog van Bridgewater heeft kunnen winnen. De vele onwaarschijnlijke toevalligheden vergallen wel een beetje het voor de rest toch erg realistische aspect van dit boek (terloops leren we bijvoorbeeld veel over de gebruiken in het Engeland van de 18de eeuw). Maar zowel avontuurlijk als sentimenteel is het erg geslaagd, zodat het wellicht een grote lezersschare van beider kunne zal aanspreken.

Maar terug naar Speakers’ Corner. Schrijver George Orwell beschreef de plek later als “een van de kleine wereldwonderen”, waar hij had geluisterd naar “Indiase nationalisten, hervormers van de matigheidsbeweging, communisten, trotskisten, de Socialistische Partij van Groot-Brittannië, de Catholic Evidence Society, vrijdenkers, vegetariërs, mormonen, het Leger des Heils en een grote verscheidenheid aan gewone krankzinnigen”.

Zelf heb ik een onprettige herinnering aan een bezoek aan Speakers’ Corner in 1971. Daar werd er op een bepaald moment een speech gehouden tegen racisme, waar ik trouwens voor het eerst het cliché heb gehoord dat sindsdien (en wellicht ook al daarvóór) altijd wordt gebruikt bij dergelijke gelegenheden. Toen iemand uit het publiek naar de speaker riep: “Rubbish!”, antwoordde deze: “When I was in Jamaica and the white man shouted ‘rubbish’ at me, I looked for a dustbin. Now I’m here and when I hear ‘rubbish’ I look at you.”
Maar dat is uiteraard niet het “onprettige” voorval dat ik wou verhalen. Nee, tijdens die toespraak deelden kompanen van de spreker pamfletten uit. Blanken kregen echter geen pamflet. Ik had goed protesteren dat ik eigenlijk communist was en dat het dus belachelijk was dat ik géén pamflet terwijl rijke Japanse toeristen met vijf fototoestellen rond hun lijf er wél één kregen. Toen al had ik moeten leren dat racisme niet alleen een blanke uitvinding is, maar het zou nog een paar tientallen jaren duren vooraleer ik uit die ervaring lessen zou trekken.

Referentie
Ronny De Schepper, Fantastiek en geschiedenis, De Rode Vaan nr.47 van 1985

(*) Een highwayman of struikrover was een dief en bandiet die op reizigers aasde. Dit type bandiet reisde en beroofde meestal te paard, in tegenstelling tot een footpad die te voet reisde en beroofde. Rovers te paard werden algemeen beschouwd als sociaal superieur aan footpads. Zulke rovers waren actief in Groot-Brittannië (en ook in de Britse koloniën) en Australië vanaf het Elizabethaanse tijdperk tot begin 19e eeuw. Het woord highwayman werd voor het eerst gebruikt in het jaar 1617; andere eufemismen waren onder andere “ridders van de weg” en “heren van de weg”. In het 19e-eeuwse Amerikaanse Westen stonden struikrovers bekend als “road agents”. In dezelfde periode stonden ze in Australië bekend als 
“bushrangers”.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.