In Het Jaar van de Muziek 1985 gaf het MIAT (Museum voor Industriële Archeologie en Textiel) aan artistiek directeur en huisauteur van Theater Taptoe Freek Neirynck de opdracht om een Bühnespektakel te maken rond de liederenschat uit de periode van de industriële revolutie van het einde van de negentiende eeuw. Het opzoekingswerk hierover werd in 1984 en 1985 verricht door een jong licentiaat in de kunstgeschiedenis Erik Demoen.

In een periode toen noch radio, televisie of andere moderne communicatiemiddelen bestonden, speelden liederen een belangrijke rol bij de verspreiding van het nieuws, zowel wereldnieuws (oorlogen, politieke gebeurtenissen en spectaculaire voorvallen en rampen in andere landen) als gebeurtenissen van eerder lokaal gehalte. Het spektakelgehalte van het behandelde onderwerp was steeds van groot belang. De liedteksten, veelal geschreven door marktzangers op bekende melodieën, werden vaak onder de vorm van ’vliegende blaadjes’ verkocht. Liedzangers als Karel Waeri (1842-1898)  in Gent of  Dré De Weerdt (1825-1893) in Antwerpen schuwden geen enkel onderwerp van de toenmalige actualiteit. Vaak hadden hun populaire liederen een sterke economische of sociale inslag en kunnen ze onder de noemer ‘industriële cultuur’ gerangschikt worden.

De tentoonstelling die het MIAT in 1985 aan het ‘industriële‘ lied wijdde, kreeg ook een catalogus, eigenlijk een volwaardige publicatie met als titel “A la vapeur, dat heet progrès! Liederen van de industriële revolutie”. In beide werd aan de hand van een keuze uit de populaire en/of volksliederen uit de 19de en begin 20ste eeuw een ‘melodieus’ beeld opgehangen van deze op sociaal-economisch, industrieel en politiek vlak zeer woelige periode. In de publicatie worden een negentigtal liederen besproken, waarbij Demoen uitvoerig inging op het volkslied en de omschrijving van volkscultuur (de mondelinge volkscultuur tegenover de literaire elitaire cultuur en de semi-literaire populaire cultuur). Daarbij schonk hij aandacht aan onder meer de herberg als plaats waar de arbeiderscultuur tot uiting kwam; de socio-culturele rol van het volkslied; de diverse liedschrijvers en zangers en hun publiek; de melodieën van de populaire en volkse liederen; de censuur op deze liederen; de evolutie van het volkslied. Twee populaire Gentse volkszangers kregen een accent, namelijk de Gentse marktzanger Pieter Eggerickx (1796-1868) en de ‘Gentschen Béranger’ Karel Waeri (1842-1898).

Ook Taptoe koos voor een aanpak met een groep straatzangers op een overdekt podium op de Groenselmoort: Luk De Bruyker, Etienne De Bolster op trekzak, Bart Rosseau en Rosa Geinger. Zij bezongen onder meer: de uitvinding van de stoommachine en de diverse toepassingen ervan zowel in het openbaar vervoer (stoomtrein en stoomtram) als in de fabriekssector, de voor- en nadelen van de vooruitgang of fenomenen die typisch waren voor die periode zoals wereldtentoonstellingen, stadssaneringen en de vernieuwing van het stadsbeeld. Enkele titels geven de tendens aan: De voordelen van den Yzeren Weg (ca. 1850); Den Nieuwen à Vapeur van Aelst; De Electrieke Tram (ca. 1898); De Gentsche Tramway (tekst K. Waeri, 1874); De Velocipeden of Trapwagens; De Broodrover (graanzuiger) (1883); De Stoom-Machinen (tussen 1830-1880); Dat heet Progrès (tekst A. De Weerdt); De Vooruitgang (ca. 1883); De Wereld binnen Duizend Jaar (tekst K. Waeri, 1878); De IJselijke Brandramp in den Hobookschen Polder (1904): petroleumtanks gingen in vlammen op; Den Eiffeltoren (opgericht in 1889; tekst K.Waeri, 1890); De Wereldexpositie van Antwerpen (1893- 1894); Den Innovation; Cinéma Pathé (vóór 1930) , enz.  Alhoewel zowel positieve als negatieve feiten werden bezongen, was het toch opvallend hoe ‘de vooruitgang’ meestal als rooskleurig en hoopvol werd geïnterpreteerd.

Marktzangers waren populaire figuren in het straat- en pleinbeeld van de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw, maar eigenlijk is het fenomeen nog ouder. Er bestaan afbeeldingen van op schilderijen en tekeningen van de late Middeleeuwen op kermissen, volks- en (jaar)marktfeesten. Ze werden beschreven in literaire teksten van onder meer Cyriel Buysse, Hendrik Conscience, Stijn Streuvels… Het waren solisten of kleine groepjes (meestal in familieverband dan en met een instumentarium van accordeon of viool en percussie). Om de instrumenten te overstemmen en verstaanbaar te blijven gebruikten sommigen een roeper ofte roephoorn. Het was hun levensinkomen en om dat te verzekeren verkochten ze hun op goedkoop paper gedrukte  liederenteksten in de vorm van Vliegende Bloatskes, een soort mini-lietsjesgazetten. Die verkochten ze aan zeer democratische prijzen, zelfs aan de analfabeten die deden alsof ze de teksten meezongen. De publicaties werden collectors items. De Gentse Universiteitsbibliotheek bezit een uitgebreide collectie. Marktzangers schreven en zongen niet zonder eigen interpretatie en commentaar over wat er in de wereld reilde en zeilde. Ze waren de niet noodzakelijk objectieve journalisten en zeker chroniqueurs van hun tijd. Veel besproken en sensationele onderwerpen maakten hun handeltje rendabeler: ongevallen, internationale oorlogen, het politieke leven, moorden en andere criminaliteit (Lionel Tamboer Bauwens met zijn Moorden van Beernem-suite b.v.)… maar ook de (vooral wieler)sport, maatschappelijke vernieuwingen, de liefde… waren geliefkoosde onderwerpen. Niet zelden was politieke satire de ondertoon van de met dichterlijke vrijheid  neergeschreven en gedebiteerde feiten. Het spelen op humor en (soms melodramatische) ontroering – soms in hetzelfde lied – waren technieken om hun succes… en dus inkomen te verhogen. In sommige gevallen maakten ze gebruik van een stokdoek, waarop taferelen uit hun verhaal primitief plastisch afgebeeld stonden. Met een stok duidden ze de bezongen anekdotes aan op een soort stripverhaal avant la lettre. Op (jaar)markten waren ze niet erg geliefd door de marktkramers met materiële koopwaar, ze werden als scheuijers (= bedelaars) gestigmatiseerd en verjaagd.

Rond 1950 was de rol van de marktzanger uitgespeeld door de opkomst van de radio. Naast de reeds genoemden zijn er literaire en/of journalistieke sporen van o.a. de Volendammers uit Antwerpen, Hubert Geens uit Aarschot, die tijdens en na de Tweede Wereldoorlog liederen debiteerde als “Hitler is een ezeldrijver”, “De moffen liggen buiten” en “Snijd Mie heur haar af”.

De Brugse auteur Roger Hessel schreef een aantal degelijk gedocumenteerde boeken over marktzangers en hun liederen. In 1978 schreven Romain De Coninck en Freek Neirynck “Vader Tamboer, het leven van een marktzanger” voor (Marionetten)Theater Taptoe. Later reconstrueerde hetzelfde gezelschap de marktzangersactiviteiten van de familie Tamboer uit Eeklo met Luc De Bruyker, Etienne De Bolster en Marijke De Winne… en moest ook ervaren dat marktkramers/demonstreerders niet zo tuk waren op een ‘culturele injectie’ op hun werkterrein. Nog steeds trekt volkszanger Eric Wille uit Maria-Aalter (solo of met Peter Libbrecht, violist bij de groep Kadril) rond met een programma van straat- en marktliederen.

Freek Neirynck

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.