In de voortgang van mijn onverdroten sporenonderzoek naar mijn verleden ben ik ondertussen in de eerste kandidatuur van de Germaanse aanbeland. En we zijn er blijkbaar meteen ingevlogen, want reeds in het eerste jaar moesten we een essay schrijven over een sonnet van William Shakespeare, “Eternity through Poetry”. Mijn kwotering is op het eerste gezicht niet bijster goed (13 op 20), maar ik heb erbij geschreven dat de hoogste kwotering in onze groep (F) 15 was en dat ik op die manier als vierde op twintig uit de bus kwam. De drie die mij voorafgingen waren waarschijnlijk Staf De Wilde (jawel, de beroemde of beruchte Staf De Wilde), Bea De Groote en Monique De Wit. Wij vieren waren ook de enigen uit de groep die al in eerste zit promoveerden.

Let ook even op de benaming van onze groep: F. Als je weet dat die groepen alfabetisch waren samengesteld dan zaten wij, wier familienaam bijna allemaal met “De” begon, reeds in de zesde groep! In totaal waren er dan ook meer dan driehonderd eerstejaars, waarbij de slaagkansen in andere groepen ongeveer hetzelfde waren als bij ons.
Maar terug naar Shakespeare. Want bovendien kreeg ik de vermelding (wellicht van Jo De Vos, toen nog assistent, nu zelf prof) “some good ideas”, waardoor ik aanneem dat de lage kwotering eerder te wijten was aan de (inderdaad) erbarmelijke kwaliteit van mijn Engels. Voor wie niet met het toenmalige middelbaar onderwijs vertrouwd is, wil ik er trouwens even op wijzen dat ik als leerling van de zogenaamde oude humaniora (Latijn-Grieks) enkel gedurende de drie laatste jaren telkens één uur per week Engels had gehad. Ik durf dus zonder blikken of blozen beweren dat ik meer Engels heb geleerd van The Beatles dan van mijn leraars. Hoe dan ook, sedert enige tijd zet ik al de Engelse (en Franse) teksten op mijn blog met google translate om naar het Nederlands en dat zal ik dus ook hier doen.

De titel, gekozen door de redacteur G.B.Harrison, is, zoals we zouden verwachten, een weergave van het hoofdidee van dit sonnet. Dit basisidee wordt al in de allereerste regels uitgedrukt, die erg opvallen door de sterke nadruk op “niet” in regel één. Beginnen met de ontkenning is veel krachtiger dan de positieve verklaring ervoor zetten. Als men ziet dat de dichter van dit sonnet de marmeren en vergulde monumenten niet lijkt te waarderen, omdat ze niet lang genoeg zullen bestaan, vraagt ​​men zich af wat hij erboven zal verkiezen. Daarom zijn we meteen geïnteresseerd in “dit krachtige rijm”, waarin de twee woorden die naast het basiswoord (“rijm”) staan ​​helemaal niet zonder betekenis zijn. “Dit” zou de betekenis kunnen hebben dat alleen dit gedicht marmeren monumenten zal overleven en dat gedichten van gewone schrijvers dat niet zullen doen. Misschien zit dit idee erin, maar ik zou eerder zeggen dat “dit” ons de bevestiging geeft dat we hier te maken hebben met een monument voor iemand (zijn minnares? zijn vriend? misschien komen we er later wel achter) maar niet met een monument gebeiteld in marmer, maar met woorden. Het woord “krachtig” versterkt de kracht van de nadrukkelijke positie van deze drie woorden.
Er volgt een simpele menselijke vraag; we vragen ons allemaal af: “Waarom zegt hij zoiets?” Het antwoord komt in de volgende regels. Allereerst (regels 3 en 4) vestigt de dichter onze aandacht op het feit dat marmeren monumenten niet altijd glanzend blijven, na een tijdje worden ze “ongeveegde steen”. Nu is dit wel heel sterk verwoord! Ik kan me niet voorstellen dat een beeldhouwer zijn werk, zelfs als het vuil is geworden, gewoon “steen” noemt. We kunnen de substantie immers schoonmaken en polijsten en het blijft natuurlijk een kunstwerk. Shakespeare moet ook hebben gevoeld dat dit geen echt argument was, dus volgt er een sterker argument in het tweede kwatrijn. Zo zien we dat, zelfs wanneer het basisidee in de eerste regels wordt geciteerd, er nog steeds een mogelijkheid is om een ​​gradatie van de een of andere soort in het gedicht te plaatsen.
Het volgende argument gaat over oorlog (“het zwaard van Mars”, zoals hij het op een prachtige manier verwoordt). Shakespeare leefde in een tijd waarin oorlog het gebruikelijke “vrijetijdsvermaak” was en dit heeft hem zeker diep in zijn poëtische hart geraakt. Hij voelde de eeuwige wreedheid van mensen en voorspelde op een bepaalde manier de toekomst door te zeggen dat er altijd een oorlog zal zijn om monumenten te vernietigen zoals beeldhouwers die maken. Maar hij had helemaal gelijk toen hij stelde dat het werk van een dichter niet zal worden aangeraakt door de vernietigende kracht van oorlog. Hij vermeldt “noch zal het snelle vuur van de oorlog branden …”. Zoals we allemaal weten is het mogelijk om de kopieën te verbranden (en misschien zelfs niet allemaal), maar het gedicht zelf zal overleven in de geest van de bewonderaars ervan en wanneer de oorlog voorbij is, zal het weer op papier worden gezet, enzovoort, “tot het einde der tijden”, zoals hij het zelf zegt, uiteraard met een vergeeflijke overdrijving.
In het derde kwatrijn verwijlt hij in dit idee van eeuwigheid (niet zonder een zeker gevoel van zelfgenoegzaamheid). Zijn minnares (of een ander persoon die in dit sonnet met “uw” wordt bedoeld) zal zelfs het nageslacht overleven, alleen al omdat hij zo vriendelijk was om een ​​gedicht over haar te schrijven. Nou ja, misschien is het egoïstisch, maar in de liefde zit altijd een sprankje egoïsme, zoals Lord Henry (*) zou zeggen.
Het afsluitende couplet vat het hele gedicht samen en brengt tegelijkertijd een nieuw idee naar voren: het gedicht zal duren tot het laatste oordeel; dan – wie weet? – zal het verdwijnen, maar dat mag de persoon over wie hij schrijft niet teleurstellen, want zijzelf of hijzelf zal weer opstaan ​​uit het graf, waarin in feite zijn herinnering heeft gelegen.

Ronny De Schepper

(*) Naast Shakespeare bestudeerden we ook Oscar Wilde’s “Picture of Dorian Gray” in deze werkgroep.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.