
Het is vandaag al vijftien jaar geleden dat de Vlaamse dichter Marcel van Maele is gestorven. Hij werd geboren in Brugge op 10 april 1931 en liet voor het eerst van zich horen, toen hij zowaar in de Koreaanse Oorlog meevocht. Tégen de communisten dus. Toch werd hij later een van de leidende figuren van het “progressieve” magazine Labris (gesticht in 1962), waarin een experimentele stijl werd gepropageerd. Dat engagement kwam nog prominenter op de voorgrond in de schrijversgroep van de Zestigers. Hij werkte – naar eigen zeggen – “in een niemandsland tussen literatuur en plastische kunsten“.
Van Maele werd in de loop der jaren een cultfiguur en kreeg in 1972 de Arkprijs van het Vrije Woord voor “Ik ruik mensenvlees, zei de reus”. Als dichter was hij gekend om zijn opgemerkte optredens op poëzieavonden. Verder verkocht hij gebottelde gedichten en bewaarde hij boeken in recipiënten met sterk water. Door zijn overmatig drank-, medicijnen- en druggebruik (aldus Wikipedia) had hij het geregeld aan de stok met politie en gerecht. De laatste twintig jaar van zijn leven was hij volledig blind.
Na een enige jaren durend zwaar ziekbed overleed Marcel van Maele in Antwerpen op 78-jarige leeftijd op 24 juli 2009. De recensie van zijn dichtbundel “Muggen en liegen” die ik hierbij heb gevoegd, is wellicht van de hand van Jan Mestdagh, zijn hele leven lang zijn vriend en toeverlaat. Indien niet, dan gok ik uiteraard op Johan de Belie.