Op 18 juli 1909 werden tijdens een stayerwedstrijd in Berlijn wielrenner Fritz Ryser en zijn twee gangmakers Willy Porte (stuurman) en Emil Borchardt (achterman of “stoker”) over de afsluiting gekatapulteerd. Negen toeschouwers werden gedood en tweeënvijftig gewond.
De sportieve prestaties van de langeafstandsrijders achter zware motoren werden in vraag gesteld door de steeds toenemende bescherming tegen de wind door de gangmakers. Renners die meer acrobaten dan racers waren, behaalden grote successen. Dicht bij de achterkant van de gangmaker, die zijn pacemakermachine met extra windschermen en zichzelf had omgevormd tot een ware ‘windploeg’ door middel van overmatige vulling, racete de stayer over de baan, voortgetrokken door een aanzuiging van lucht, waardoor de snelheid werd opgevoerd totdat onvermijdelijk catastrofes moesten plaatsvinden.
Het ongeval in Berlijn leidde tot een tijdelijk verbod op stayerracen in Pruisen. Op 17 augustus 1909 werd tijdens een conferentie van vertegenwoordigers van de wielersport en het Ministerie van Binnenlandse Zaken het verbod opgeheven op voorwaarde dat alle kunstmatige windbescherming werd verwijderd en de beschermrol op 40 cm afstand van het achterwiel van de pacemaker moest worden geplaatst.
Door deze maatregel kregen de renners tijdens de wedstrijd weer meer tegenwind en daalde de snelheid. Aan de achterzijde van de pacemakermachine zou alleen een olieopvangplaat van 60 x 30 cm zijn toegestaan en aan de constructie van pacemakermachines zouden strenge regels worden gesteld om overmatig gebruik van windschermen en daarmee een verdere snelheidsverhoging op de circuits te voorkomen. De wielerbanen, ooit ontworpen voor sprinterswedstrijden, waren simpelweg niet geschikt voor snelheden van boven de 100 kilometer per uur.
Uit “Geschichte des Fahrrades und des Radsports” van Wolfgang Gronen en Walter Lemke, Eupen, Edition Doepgen Verlag, 1978