Vandaag is het al 35 jaar geleden dat de Britse auteur Laurence Olivier is gestorven.
Een tijdje geleden heb ik nog een film gezien over een passage uit het leven van Olivier en wel over die keer dat hij verliefd was op Marilyn Monroe en daarvoor speciaal met haar “The prince and the showgirl” heeft gedraaid.
Dat verliep echter allemaal niet als voorzien. Olivier kreeg Marilyn niet in zijn bed en wat misschien nog erger was: Marilyn kon helemaal niet om met de gedisciplineerde manier van filmen van Olivier en hielp het draaischema hopeloos in de knoei. Dit alles wordt dus verteld in de film “My week with Marilyn” van Simon Curtis uit 2011, die gebaseerd is op het boek “The Prince, the Showgirl and Me” van Colin Clark (1932-2002). De “my week” uit de titel slaat dus op Clark (in de film gespeeld door Eddie Redmayne) en slaat op het feit dat Marilyn, nadat haar echtgenoot Arthur Miller letterlijk op de vlucht was geslagen voor haar tantrums, gedurende een week haar toevlucht zocht bij deze jongeman die zijn eerste baantje in de film had (derde assistent-regisseur). Marilyn wordt geloofwaardig gespeeld door Michelle Williams, maar het is toch vooral Kenneth Branagh die de show steelt als Laurence Olivier.
HENRY V
Niet te verwonderen eigenlijk want Branagh heeft een mateloze bewondering van Olivier en je voelt dat zijn rol hem gegoten zit als een handschoen. Ik denk hierbij aan de uitspraak van Willy Courteaux: “Kenneth Branagh is er in 1989 in geslaagd met zijn Henry V Oliviers filmische vertaling van hetzelfde gegeven uit 1944 van de kaart te vegen. Dat was niet niks als je weet dat Olivier tot dan de maatstaf was voor elke verfilming van Shakespeare.” Niet alleen Willy Courteaux, maar iedereen sprak destijds dan ook van “de nieuwe Laurence Olivier”. Dat is misschien wel waar wat het feit betreft dat zowel Branagh als Olivier gespecialiseerd zijn in Shakespeare en zelf acteren in hun eigen geregisseerde films, maar anderzijds is Branagh wel degelijk een kind van zijn tijd en hebben zijn intimistische Shakespeare-vertolkingen niet het opgeklopte effect, zoals dat nog wel bij Olivier kon (diens versie van “Henry V” dateert van 1944 en in die laatste oorlogsjaren vierde het patriottisme uiteraard hoogtij, de film was trouwens aan de Royal Air Force opgedragen).
Toegegeven, het patriottisme van Olivier stond eigenlijk dichter bij dat van Shakespeare (zijn versie is dus “authentieker”), maar Branagh wilde aantonen dat de mooie plaatjes die CNN schoot van de Golfoorlog eigenlijk bedrog waren. “Cleane” bombardementen bestaan immers niet, dat weet ieder nadenkend mens wel. Branaghs “Henry V” doet dan ook meer denken aan een Vietnamfilm dan aan de propere harnasfilms van destijds.
Maar goed, laten we terugkeren naar “My week with Marilyn”. Vooral de dagelijkse strijd die Olivier moest voeren tegen Paula Strasberg, die de method acting van haar man Lee tot in Groot-Brittannië wou uitdragen, wordt met wellustig genoegen door Branagh gevoerd. Men kan “the method” samenvatten als: de emotie moet waarachtig zijn, niet voorgewend. Dat lijkt een goed uitgangspunt voor authentiek theater, maar niet iedereen denkt er zo over en dan wordt vaak het voorbeeld van Dustin Hoffman in “Marathon Man” aangehaald. Zoals de titel reeds aangeeft, moet Hoffman daarin nogal wat aflopen en een bepaalde scène met Laurence Olivier moest hij dan ook “buiten adem” vertolken. Goed, zei Hoffman, ik zal eens het blokje om lopen. Waarop Olivier, die uit de gedegen Engelse theatertraditie stamde, geërgerd zei: “Maar actéér dan toch dat je buiten adem bent, man!” Vele jaren later heeft Hoffman in een BBC-interview zijn versie van de feiten gegeven: hij zat op dat moment in een echtscheiding en wou nog eens de “stag” uithangen. Daarom had hij drie nachten in de fameuze Studio 54 rondgehangen onder het mom dat het hem van pas kwam voor zijn rol. Olivier zou daarop die uitspraak al lachend hebben gedaan.
“The Prince and the Showgirl” was de eerste film van Laurence Olivier als regisseur, die niet gebaseerd was op een stuk van Shakespeare. De film is inderdaad gebaseerd op “The Sleeping Prince” van Terence Rattigan. Laurence Olivier stond op dat moment op het toppunt van zijn roem. Hij was op vijftigjarige leeftijd een gelauwerd Brits acteur en regisseur en net door de koningin tot ridder geslagen. Monroe (31) was, als gevolg van steeds groter wordende psychische problemen, erg onstabiel. Daardoor was ze extreem angstig en kon soms gewoon haar kleedkamer niet uitkomen. Aan de andere kant zag ze zichzelf als method acting actrice en Olivier werd gek van de vragen en opmerkingen die de actrice aan hem stelde over regiebeslissingen en aanwijzingen. Elke keer als Olivier regieaanwijzingen gaf of een scène doorsprak, werd hij onderbroken door Monroe. De verstandhouding tussen regisseur en actrice ging van kwaad tot erger. Olivier, die wist hoe gevoelig en nerveus Monroe was tijdens de opnames, liet met opzet zijn vrouw Vivien Leigh toe om naar de opnamen te kijken. Leigh had de rol van Elsie Marina op toneel tegenover Olivier gespeeld en Monroe werd erg nerveus van haar aanwezigheid. Haar toch al onstabiele psychische situatie verergerde zienderogen en ze stond op het randje van een zenuwinzinking. Uiteindelijk was Olivier zo over zijn toeren dat het nog tot 1970 zou duren vooraleer hij nog een film (“Three Sisters”) zou regisseren.
“The Prince and the Showgirl” was dan ook de enige film die Monroe in het buitenland opnam. Haar eigen productiemaatschappij was co-producent en had voor Monroe een aandeel in de winst bedongen. De film was echter een flop in de bioscopen. De productie kwam weliswaar uit de kosten, maar van winst was geen sprake. De film kreeg ook weinig waardering van de critici. Marilyn keerde terug naar de States om van Miller te scheiden en Olivier keerde terug naar het theater, waar hij de handschoen van de Angry Young Men opnam (waartegen hij zich eerst had verzet) en met “The entertainer” van John Osborne voor- en tegenstanders omver blies. Olivier keerde ook terug naar zijn vrouw Vivien Leigh, met wie hij “The prince and the showgirl” op het theater had vertolkt, maar het kwam nooit meer goed.
VIVIEN LEIGH
In 1935 had Vivien Leigh Laurence Olivier ontmoet en samen begonnen ze een enigszins publiekelijke liefdesaffaire, al waren ze beiden op dat moment nog getrouwd met iemand anders. In 1937 spelen Laurence Olivier en Vivien Leigh voor het eerst samen in een film (“Fire over England” van Alexander Korda). Ze spelen een koppel dat in de Elizabethaanse tijd een verboden liefde kent. Precies wat er ook in de werkelijkheid gebeurde dus.
In 1938 was Vivien Leigh te zien in “A Yank at Oxford”. In de film zegt ze letterlijk: “Ik heb een man die veel ouder is dan mij en die niet begrijpt dat ik ontspanning nodig heb.” En dat was precies wat er aan de hand was. Haar man Herbert Leigh weigerde immers van haar te scheiden omdat hij dacht dat haar verliefdheid op Laurence Olivier wel zou overgaan.
WUTHERING HEIGHTS
Ondertussen draaide Laurence Olivier “Wuthering Heights” (bovenstaande foto). Beide hoofdrolspelers begonnen aan de film met een ellendig gevoel omdat ze hun geliefde in Engeland moesten achterlaten. Olivier miste zijn verloofde Vivien Leigh en Merle Oberon was pas kort daarvoor verliefd geworden op filmproducent Alexander Korda. Geen wonder dat Merle Oberon en Laurence Olivier een hekel aan elkaar kregen. Volgens de legende riep regisseur William Wyler na een bijzonder romantische scène “Cut!” en riep Oberon terug naar de regisseur over haar co-ster: “Zeg hem dat hij moet stoppen met naar me te spugen!”
Laurence Olivier begon zich daarentegen steeds meer te ergeren aan William Wylers uitputtende filmstijl. Na nog een take zou hij hebben uitgeroepen: “Om godswil, ik heb het zittend gedaan. Ik heb het met een glimlach gedaan. Ik heb het met een grijns gedaan. Ik heb het gedaan terwijl ik aan mijn oor krabde. Ik heb het gedaan met mijn rug naar de camera. Hoe wil je dat ik het doe?” Wylers antwoord was: “Ik wil het beter.” Olivier zei later echter dat deze meerdere takes hem hielpen als filmacteur.
REBECCA
Ondertussen was in Engeland de roman “Rebecca” verschenen van Daphne du Maurier. Het was het verhaal van een jonge en timide heldin, wiens leven ellendig wordt gemaakt door haar vreemd gedragende pasgetrouwde echtgenoot, de rijke weduwnaar Maxim de Winter. De Winters vrouw Rebecca is onder mysterieuze omstandigheden gestorven. Zijn huis wordt geregeerd door Mrs. Danvers, de huishoudster. Zij heeft Rebecca’s kamer tot een heiligdom gemaakt. Du Maurier richt zich op de angsten en fantasieën van de nieuwe vrouw, die er uiteindelijk achter komt dat haar man niet van zijn voormalige vrouw hield, een wrede, egoïstische vrouw. Vanwege het bekende plot werden er aanklachten wegens plagiaat tegen du Maurier ingediend, maar deze werden ingetrokken toen het wijdverbreide gebruik van het thema, beginnend bij Charlotte Brontë’s “Jane Eyre” (1847), werd vastgesteld (later publiceerde Du Maurier een biografie van Branwell, de broer van zussen Brontë).
Orson Welles maakte een radiodramatisering van Rebecca. Het werd in december 1938 opgevoerd door The Campbell Playhouse en gesponsord door Campbell Soup. De uitzending begint met Bernard Herrmanns walsbeladen partituur, maar wordt vervolgens onderbroken door een “belangrijke boodschap van een man die met één oog op de eettafel en met een ander oog op de voorraadkast let…” Welles speelde Maxim de Winter en Margaret Sullivan de tweede Mrs. de Winter.
De producent David O. Selznick stuurde een transcriptie van de uitzending naar Alfred Hitchcock, die er in 1940 een film van maakte met in de hoofdrollen Laurence Olivier, Joan Fontaine en George Sanders. “Rebecca” was een van de vijf grootste kaskrakers van 1940 en won Academy Awards voor Beste Film en Cinematografie. Du Maurier zelf vond de film echter niet leuk, omdat die de locatie van Cornwall naar Amerika verplaatste.
Ook Alfred Hitchcock was niet tevreden over het eindresultaat. Dat kwam omdat hij teveel toegevingen moest doen aan producer David O.Selznick. Deze vond dat hij te zeer van het originele boek afweek en was “verwonderd dat deze Hollywoodziekte ook al tot in Engeland was doorgedrongen”. Hitchcock had daar uiteraard een heel andere mening over: hij vond dat een boek en een film twee verschillende media waren en dat ze beide met de geëigende middelen dienden te worden aangepakt.
In 1993 schreef Susan Hill “Mrs. de Winter”, dat het vervolgverhaal van “Rebecca” zou moeten zijn. Dit bleek echter een Courths-Mahler-achtig verhaal te zijn, dat ik na zo’n dertig pagina’s niet de moeite waard vond om te lezen.
PRIDE AND PREJUDICE
Daarna speelde Laurence Olivier mr.Darcy in “Pride and Prejudice” van Robert Z.Leonard. Het boek van Jane Austen was o.a. door niemand minder dan Aldous Huxley tot een scenario verwerkt. Ik kan niet zeggen dat ik daar erg tevreden over was, want deze verfilming gaat volop voor een komedie en dat doet dan toch onrecht aan passages als die van Lydia met Wickham.
In de stijl van screwballcomedies waarschuwde de reclamecampagne voor de film: “Vrijgezellen opgelet! Vijf prachtige schoonheden zijn op een dolle klopjacht!”
Bovendien zaten er ook passages in “voor de VTM-kijkers” zoals wij dan zeggen. Daarmee bedoel ik o.a. dat tot tweemaal toe in een dialoog wordt vermeld dat Darcy de “pride” is en Elizabeth (rol van Greer Garson) de “prejudice”. En het vele gebabbel tijdens de dansen leek zelfs regelrecht uit The Muppet Show te komen!
Alweer werd Vivien Leigh over het hoofd gezien, zeggen sommige commentatoren, maar dat is natuurlijk niet helemaal waar, want die was op dat moment “Gone with the wind” aan het draaien. Meer zelfs, ondanks de weelderige decors en weelderige kostuums moest Pride And Prejudice in zwart-wit worden opgenomen, omdat David O. Selznick alle beschikbare Technicolor-filmrollen had gebruikt om
Gone With The Wind te maken.
Korte tijd later scheidde Vivien Leigh van haar echtgenoot en trouwde met Laurence Olivier. In 1944 werd echter vastgesteld dat ze tuberculose in haar linkerlong had.
In 1949 werd Olivier de grote winnaar werd bij de Oscaruitreiking van dat jaar. Zijn verfilming van “Hamlet” werd immers uitgeroepen als beste film. De Oscar voor de beste regisseur moest hij weliswaar aan John Huston laten voor diens “Treasure of the Sierra Madre”, maar hij mocht wel de Oscar voor beste acteur in ontvangst nemen en dat was dan natuurlijk eveneens voor zijn vertolking van de prins van Denemarken.
In 1955 liet hij dit volgen door een nieuwe Shakespeare-verfilming, namelijk van Richard III, waarbij hijzelf uiteraard de titelrol vertolkte. Hij liet zich daarvoor een neus aanmeten die Cyrano de Bergerac niet zou hebben afgeslagen. Laurence Olivier baseerde zijn karakterisering van Richard III overigens op de veel verachte theaterregisseur Jed Harris. Enkele jaren later ontdekte hij dat de animators bij Disney Harris gebruikten als basis voor de Grote Boze Wolf. Laurence Olivier wilde dat Carol Reed (de toenmalige Britse topregisseur in die periode) deze film zou regisseren, maar Reed sloeg het aanbod resoluut af. Het waren Vivien Leigh en Alexander Korda die hem overhaalden om zelf te regisseren. Het filmen duurde zeventien weken, terwijl het filmen van Oliviers vorige Shakespeare-film, Hamlet, zes maanden had geduurd. De muziek is opnieuw van William Walton, maar ikzelf vind er niks aan. Tijdens het filmen werd het portret van Laurence Olivier geschilderd door Salvador Dalí. Het schilderij bleef een van Oliviers favorieten totdat hij het moest verkopen om het schoolgeld van zijn kinderen te betalen (???).
Net als in de bewerking door David Garrick, begint deze film met bijna de hele slotscène van William Shakespeare ’s “Henry VI, Part 3”, en gaat van daaruit verder naar de openingsregels van “Richard III”, die begint met “Now is the winter of our discontent.” In de openingsscène laat Richard III per ongeluk de kroon van de hertog vallen nadat het koninklijke gezelschap is vertrokken. Het was een fout die Laurence Olivier maakte, maar liet zitten. Het werd zelfs een doorlopende grap in de hele film.
De zin “Richard’s self again” die op de ochtend van de slag om Bosworth tegen de camera werd gesproken, is niet van William Shakespeare. Het komt uit een acteeruitgave van Shakespeare’s tekst van Colley Cibber (1671-1757). De zin van Richard III “Weg met zijn hoofd! Tot zover Buckingham” komt ook voort uit Cibbers wijziging van het stuk. Deze regels waren in de 18e en 19e eeuw goed bekend bij theaterbezoekers in Groot-Brittannië. De Slag om Bosworth Field kon niet op de oorspronkelijke locatie worden opgenomen, omdat de regio sinds de vijftiende eeuw was gemoderniseerd. In plaats daarvan vond adjunct-regisseur Anthony Bushell een stierenboerderij buiten Madrid waar het gebladerte groen genoeg was om door te gaan voor Engeland, en verzekerde hij zich van de medewerking van het Spaanse leger (al is dat niet altijd te merken, soms moet je onvermijdelijk denken aan de problemen die Hugo Claus had om de Slag van de Gulden Sporen te verfilmen). Laurence Olivier plande de climaxstrijd voor de eerste dagen van de opnames en werkte overuren om de 500 extra’s eruit te laten zien als twee legers van in totaal 60.000 man. Dit allemaal zo’n tien jaar voordat Spanje de ‘go to’-locatie zou worden voor epische filmmakers over de hele wereld.
Het falen van deze film om winst te maken in de VS tijdens de bioscoopuitgave, samen met de vroegtijdige dood van Alexander Korda, die de productie van deze film had gesteund, maakte feitelijk een einde aan de droom van Laurence Olivier om “Macbeth” te filmen. Hij krijgt de eer de grootste Macbeth van de 20e eeuw te zijn, maar hij heeft nooit de financiering kunnen bijeenbrengen om de film te maken na de financiële mislukking van deze. Mike Todd toonde interesse in de financiering van een Olivier-versie van “Macbeth”, maar Todd kwam om bij een vliegtuigongeluk voordat die ideeën werkelijkheid konden worden. Olivier regisseerde nooit meer een film van Shakespeare, volgens sommigen mogelijk het gevolg van de vloek van de legendarische acteurs die aan “The Scottish Play” verbonden was.
Vivien Leigh wilde Lady Anne spelen, maar Laurence Olivier koos in plaats daarvan voor de jongere Claire Bloom. Coproducent Alexander Korda stelde vervolgens voor om Leigh in een stille cameo te casten, een rol die speciaal voor de filmversie was gemaakt, maar in plaats daarvan overtuigde Olivier Korda ervan haar in een andere van zijn films te casten, De Lokkende Diepte, een hoofdrol die naar zijn gevoel beter bij haar talenten past. Het feit dat Leigh niet op de set aanwezig was, bleek een toevalstreffer voor Olivier, aangezien hij tijdens de opnames een affaire had met Bloom. Laurence Olivier en Claire Bloom speelden later een ander getrouwd stel, Zeus en Hera, in Clash of the Titans (1981).
THE ENTERTAINER
Een jaar eerder was het ook Vivien Leigh die Laurence Olivier in contact bracht met John Osborne zodat die voor hem “The Entertainer” heeft geschreven. Voor zijn vrouwelijke tegenspeelster verkoos Olivier echter de 22 jaar jongere Joan Plowright, omdat hij het leven met de manisch-depressieve en nymfomane Leigh niet meer aankon. Alhoewel hij (uit schrik voor de vader van Joan) gevraagd had de relatie geheim te houden, maakte Leigh de scheiding bekend op zijn verjaardag, toen hij samen met Plowright in de Orson Welles-enscenering van “Rhinoceros” van Eugène Ionesco stond. In 1960 scheidde ze van Olivier, maar ook toen Vivien Leigh daarna troost vond bij Jack Merivale bleef Olivier steeds naar haar informeren. Ook zij bleef steeds van hem houden. Vivien Leigh overleed in 1967 aan chronische tuberculose in haar huis in Londen.
Olivier trouwde met Joan Plowright (*), maar deze verklaarde dat hij in deze tijd ook een relatie had met acteur Danny Kaye. Tijdens de opnames van “A Streetcar named Desire” deed hij het ook met Marlon Brando. Geen wonder dat in “Spartacus” een scène zat, waarin Laurence Olivier aan zijn lijfslaaf Tony Curtis de vergelijking voorhoudt tussen slakken eten en oesters. “Als je het ene niet lust, is het dan immoreel als iemand anders dat niet doet?” vraagt hij. “Uiteraard niet,” zegt Curtis, maar hij haast zich toch uit de badkamer als Olivier hem (naar waarheid naar het schijnt) zegt: “Ik hou van beide” en tevens vraagt “om de zeep eens op te rapen”. Hier was een en ander zo duidelijk dat de scène oorspronkelijk werd weggecensureerd. Pas in de jaren negentig werd een nieuwe montage van de film verspreid.
In 1962 werd Olivier de artistiek directeur van het National Theatre van Groot-Brittannië. Hij zou dit tot 1973 blijven. In 1974 speelde hij zijn laatste toneelrol. Zijn laatste filmrol (in War Requiem) speelde hij in 1988, maar reeds in 1978, als professor Van Helsing in de verfilming van “Dracula” door John Badham, was hij zwaar ziek. Sommige leden van de cast en crew vroegen zich zelfs af of hij het wel zou kunnen afmaken. Ironisch genoeg had Olivier, toen hij aan deze vampierfilm werkte, een ziekte waardoor hij onophoudelijk bloedde bij het minste of geringste krasje.
Laurence Olivier stierf in Steyning, West Sussex, aan een neuromusculaire afwijking en kanker. Hij werd 82 jaar oud. Ik herinner mij dat Jef Demedts bij zijn dood een speciale bijdrage in het tijdschrift van het NTG wijdde aan de man wiens lijfspreuk was “acteren is vaak een zeer masochistische vorm van exhibitionisme.”
In 2004, vijftien jaar na zijn dood, speelde Olivier een belangrijke rol in de film Sky Captain and the World of Tomorrow, waarbij archieffootage van hem werd verwerkt in de film, zodat het net leek alsof hij de vijand speelde.
Ronny De Schepper
(*) Voor de Hamlet-sequentie in “Last Action Hero”, waarin de Laurence Olivier- versie van Hamlet (1948) aan de klas wordt getoond, is de docent Joan Plowright. Ze merkt op dat haar studenten Oliviers legendarische carrière niet kennen en vertelt ze dat ze hem misschien nog kennen als Zeus in Clash of the Titans (1981), een van Oliviers laatste rollen, of van zijn Polaroid-televisiereclames.