Vandaag is het al 75 jaar geleden dat de Noorse schrijfster Sigrid Undset is gestorven.
Ze werd geboren in Kalundborg in Denemarken als oudste van drie dochters. Haar familie verhuisde echter naar Noorwegen toen zij amper twee jaar oud was. Ze schrijft dan ook in het Noors. Toen ze pas 11 jaar oud was, stierf haar vader, de Noorse archeoloog Ingvald Martin Undset (1853-1893), op 40-jarige leeftijd na een langdurige ziekte. De economische situatie van het gezin zorgde ervoor dat Undset de hoop op een universitaire opleiding moest opgeven en na een eenjarige secretaresseopleiding kreeg ze op 16-jarige leeftijd werk als secretaresse bij een ingenieursbureau in Kristiania, een functie die ze tien jaar lang zou bekleden.
Terwijl ze op kantoor werkte, schreef en studeerde Undset. Ze was 16 jaar oud toen ze haar eerste poging deed om een roman te schrijven die zich afspeelt in de Noordse Middeleeuwen. Het manuscript, een historische roman die zich afspeelt in middeleeuws Denemarken, was klaar toen ze 22 was. Het werd afgewezen door de uitgeverij.
Niettemin voltooide ze twee jaar later een ander manuscript, veel minder omvangrijk dan het eerste met slechts 80 pagina’s. Ze had de middeleeuwen terzijde geschoven en in plaats daarvan een realistische beschrijving gemaakt van een vrouw met een middenklasse-achtergrond in het hedendaagse Kristiania. Ook dit boek werd aanvankelijk door de uitgevers geweigerd, maar later geaccepteerd. De titel was Fru Marta Oulie , en de openingszin (de woorden van het hoofdpersonage van het boek) schokte de lezers: “Ik ben ontrouw geweest aan mijn man”.
Zo maakte Undset op 25-jarige leeftijd haar literaire debuut met een korte realistische roman over overspel, die zich afspeelde tegen een hedendaagse achtergrond. Het zorgde voor ophef en ze werd in Noorwegen gezien als een veelbelovende jonge auteur. Ze sloot zich dan ook aan bij de Noorse Schrijversbond.
Deze realistische periode bereikte een hoogtepunt in de romans Jenny (1911) en Våren (Lente) (1914). De eerste gaat over een vrouwelijke schilder die, als gevolg van romantische crises, gelooft dat ze haar leven verspilt en uiteindelijk zelfmoord pleegt. De andere werd in het Nederlands vertaald als Lente door N.Basenau-Goemans en uitgegeven door Meulenhoff in 1929. Het vertelt over een vrouw die erin slaagt zichzelf en haar geliefde te redden van een ernstige huwelijkscrisis en uiteindelijk een veilig gezin creëert. Deze boeken plaatsten Undset apart van de opkomende vrouwenemancipatiebeweging in Europa.
Undsets boeken verkochten vanaf het begin goed en na de publicatie van haar derde boek verliet ze haar kantoorbaan en bereidde ze zich voor om van haar inkomen als schrijver te leven. Nadat ze een schrijversbeurs had gekregen, begon ze aan een lange reis door Europa. Na korte tussenstops in Denemarken en Duitsland reisde ze verder naar Italië en arriveerde in december 1909 in Rome, waar ze negen maanden bleef. Undsets ouders hadden een hechte band met Rome en tijdens haar verblijf daar volgde ze in hun voetsporen. De ontmoeting met Zuid-Europa betekende veel voor haar; ze maakte vrienden binnen de kring van Scandinavische kunstenaars en schrijvers in Rome.
In Rome ontmoette Undset Anders Castus Svarstad , een Noorse schilder, met wie ze bijna drie jaar later trouwde. Ze was 30; Svarstad was dertien jaar ouder, getrouwd en had een vrouw en drie kinderen in Noorwegen. Het duurde bijna drie jaar voordat Svarstad van zijn eerste vrouw scheidde.
Undset en Svarstad trouwden in 1912 en bleven zes maanden in Londen. Vanuit Londen keerden ze terug naar Rome, waar in januari 1913 hun eerste kind werd geboren. Het was een jongen, hij werd vernoemd naar zijn vader. In de jaren tot 1919 kreeg ze nog een kind en het huishouden nam ook Svarstads drie kinderen uit zijn eerste huwelijk op. Het waren moeilijke jaren: haar tweede kind, een meisje, was geestelijk gehandicapt, net als een van Svarstads zonen bij zijn eerste vrouw.
In 1919 verhuisde ze naar Lillehammer, een klein stadje in de Gudbrandvallei in het zuidoosten van Noorwegen, en nam haar twee kinderen mee. Ze verwachtte toen haar derde kind. Het was de bedoeling dat ze in Lillehammer zou uitrusten en terug zou verhuizen naar Kristiania zodra Svarstad hun nieuwe huis op orde had. Het huwelijk liep echter stuk en er volgde een scheiding. In augustus 1919 beviel ze van haar derde kind, in Lillehammer. Ze besloot om van Lillehammer haar thuis te maken.
Na de geboorte van haar derde kind, en met een veilig dak boven haar hoofd, begon Undset aan een groot project: Kristin Lavransdatter. Ze voelde zich thuis in het onderwerp, aangezien ze eerder een korte roman had geschreven over een periode in de Noorse geschiedenis die dichter bij het pre-christelijke tijdperk lag. Ze had ook een Noorse hervertelling van de Arthur-legendes gepubliceerd . Ze had Oudnoorse manuscripten en middeleeuwse kronieken bestudeerd en middeleeuwse kerken en kloosters bezocht en onderzocht, zowel in eigen land als in het buitenland. Ze was nu een autoriteit op het gebied van de periode die ze portretteerde en een heel ander persoon dan de 22-jarige die haar eerste roman over de middeleeuwen had geschreven.
In 1928 kreeg ze de Nobelprijs voor de Literatuur. Dat was wellicht n.a.v. de publicatie van “Olaf Audunszoon”, wat de mannelijke tegenhanger van “Kristin Lavransdochter” kan worden genoemd. In het Engels werd het uitgegeven in vier delen als “The Master of Hestviken”. De titels van de vier delen zijn “The Axe”, “The Snake Pit”, “In the Wilderness” en “The Son Avenger”. De oorspronkelijke versie in het Noors bestond dan weer slechts uit twee delen: Olav Audunssøn i Hestviken and Olav Audunssøn og Hans Børn, from 1925 to 1927. Zelf heb ik begin 2023 het eerste deel hiervan gelezen in het Nederlands (vertaling Dr.A.Snethlage, uitgeverij Meulenhoff 1975). Dat deel is dan weer op zichzelf ook weer een trilogie: Olav Audunszoon treedt in het huwelijk, Ingunn Steinfinnsdochter en Olav Audunszoons geluk. Enkel dit derde deel speelt zich overigens in Hestviken af. De titel doet een beetje de wenkbrauwen fronsen, aangezien Olav met het ene ongeluk na het andere te kampen krijgt, maar op p.377 wordt de titel min of meer verklaard. (*)
Undset experimenteerde met modernistische tropen zoals de bewustzijnsstroom in haar roman, hoewel de originele Engelse vertaling door Charles Archer veel van deze passages wegliet. In 1997 won het eerste deel van Tiina Nunnally ’s nieuwe vertaling van het werk dan ook de PEN/Faulkner Award voor fictie in de categorie vertaling.
Hestviken is een fictieve middeleeuwse boerderij aan de oostkant van het Oslofjord. De serie speelt zich gedeeltelijk af tijdens de burgeroorlog in Noorwegen, in welke periode de Bagler-factie zich vaak vestigde in het nabijgelegen Viken-gebied. Het is geïnspireerd op de zomerhuisjes in Hvitsten, nabij Drobak. In de jaren 1920 woonde Sigrid Undset daar een korte periode.
Geschreven direct na Undsets bekering tot de katholieke kerk, presenteert de tetralogie de middeleeuwse kerk met haar instellingen en rituelen in een duidelijk gunstig daglicht; de heilige bisschop Thorfinn van Hamar en bijna alle priesters en monniken die in de vier boeken voorkomen, zijn positieve personages. Het centrale thema van de serie is ook bij uitstek katholiek: de tragedie van Olav, een diep vrome en oprechte man, die zich verdoemd en afgesneden van God voelt vanwege zijn onbeleden zonde – nadat hij in het geheim de minnaar van zijn vrouw heeft vermoord. Toch kan hij zichzelf er niet toe brengen die daad te bekennen, omdat dit de ontrouw van zijn geliefde vrouw zou blootleggen en haar goede naam zou vernietigen, evenals de onwettigheid van haar zoon (**). Beide ouders van Undset waren atheïsten en Undset bracht een groot deel van haar leven door als agnost, maar het huwelijk en het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zouden haar houding veranderen. Terwijl ze ooit geloofde dat de mens God schiep, ging ze uiteindelijk geloven dat God de mens schiep. Achter haar nuchtere, bijna brutale realisme schuilt dan ook altijd een zweem van iets onbeantwoordbaars.
In Noorwegen werd Undsets bekering tot het katholicisme niet alleen als sensationeel beschouwd; het was schandalig. Het werd ook in het buitenland opgemerkt, waar haar naam bekend werd door het internationale succes van Kristin Lavransdatter. In die tijd waren er maar weinig praktiserende katholieken in Noorwegen, dat een bijna uitsluitend luthers land was. Evenzo was er net zoveel antikatholieke minachting onder de Noorse intelligentsia, van wie velen aanhangers waren van het socialisme en communisme. De aanvallen op haar geloof en karakter waren soms behoorlijk gemeen, met als gevolg dat Undsets literaire gaven als reactie werden aangewakkerd. Als reactie hierop werd ze al snel “De Mistress van Bjerkebæk” en “De Katholieke Dame” genoemd.
In 1929 publiceerde ze “Gymnadenia”, in 1937 vertaald als “Witte orchideeën”, een boek over haar bekering tot het katholicisme. Het boek vormt een tweeluik met “Het brandende braambos” (1931). Na 1929 voltooide ze een reeks romans die zich afspeelden in het hedendaagse Oslo, maar toch nog altijd met een sterk katholiek element. Daarnaast publiceerde ze een aantal literaire essays, voornamelijk over Engelse literatuur, waarvan een lang essay over de Brontë- zusters en een over D.H.Lawrence het vermelden waard zijn.
In 1934 publiceerde ze Eleven Years Old, een autobiografisch werk. Met een minimum aan camouflage vertelt het het verhaal van haar eigen jeugd in Kristiania, van haar thuis, rijk aan intellectuele waarden en liefde, en van haar zieke vader. Blijkbaar zorgde dit voor olie op de golven, want van 1933 tot 1935 leidde zij de Literaire Raad, waarna zij van 1935 tot 1940 voorzitter van de bond was.
Eind jaren dertig begon ze aan een nieuwe historische roman die zich afspeelde in het 18e-eeuwse Scandinavië. Pas het eerste deel, Madame Dorthea, werd in 1939 gepubliceerd. Datzelfde jaar brak echter de Tweede Wereldoorlog uit en die brak haar, zowel als schrijfster als als vrouw. Ze heeft haar nieuwe roman nooit afgemaakt. Toen de invasie van Finland door Jozef Stalin de Winteroorlog ontketende, steunde Undset de Finse oorlogsinspanning door het land op 25 januari 1940 haar Nobelprijs te schenken.
Haar oudste zoon, de tweede luitenant van het Noorse leger Anders Svarstad, sneuvelde op 27-jarige leeftijd op 27 april 1940, terwijl hij de Segalstadbrug in Gausdal verdedigde tegen Duitse troepen. De zieke dochter van Undset was kort voor het uitbreken van de oorlog overleden. Bjerkebæk werd door de Wehrmacht gevorderd en tijdens de bezetting van Noorwegen gebruikt als officiersverblijf. De bibliotheek van Undset was al in het geheim verdeeld onder haar beste lokale vrienden. De boeken werden tijdens de nazibezetting met groot risico verborgen en werden na de bevrijding van Noorwegen aan haar teruggegeven.
In 1940 verlieten Undset en haar jongste zoon het neutrale Zweden en staken vervolgens de Sovjet-Unie over via de Trans-Siberische spoorlijn, voordat ze als politiek vluchteling in de Verenigde Staten arriveerden. Ze keerde pas terug in 1945 toen de nazi’s verslagen waren. Ze leefde nog vier jaar, maar publiceerde nooit meer een woord. Ze stierf in 1949 in Lillehammer. Het rooms-katholieke bisdom Oslo heeft , in nauwe samenwerking met de Dominicaanse Orde in Noorwegen, de eerste stappen gezet in het onderzoeken en openen van een mogelijke heiligverklaringsprocedure voor Sigrid Undset. Ik zou zuchten: “Oh my god!”, maar als je ziet dat er hier in België sprake is van koning Boudewijn heilig te verklaren, dan moet je al van niks meer verschieten!
Ronny De Schepper (op basis van Wikipedia)
(*) Iets wat eigenlijk helemaal niet terzake doet: de knecht van Olav heet Arnketil. Zegt je dat niets? Mij doet dat aan Jacques Anquetil denken, de beroemde (en beruchte) wielrenner. Dat was namelijk een Normandiër, dus een afstammeling van de Noormannen, en ik denk dat zijn naam aan deze Noorse naam ontleend is.
(**) Dit is eigenlijk wel een spoiler van belang, want waar ik nu zit (p.100 ongeveer), is dit hoegenaamd nog niet aan bod gekomen (dat zal pas op p.261 zijn, maar dan zijn we al over halfweg!). Op dat moment gaat het boek, ondanks het feit dat er geen onvertogen woord valt, eigenlijk over seks. De jonge Olav is als zevenjarige door zijn vader beloofd aan de dochter (Ingunn) van diens vriend (Steinfinn). Als kort daarna zijn vader sterft, wordt Olav als pleegzoon door Steinfinn opgevoed. Op een bepaald moment (de leeftijd wordt niet gespecifieerd, maar zelf moet ik altijd denken aan de tekst van “Happy birthday sweet sixteen” van Neil Sedaka) wordt Olav zich bewust van de seksuele aantrekkingskracht van Ingunn (mooie ingehouden pagina’s van Undset) en ervan uitgaande dat ze toch aan elkaar zullen worden uitgehuwelijkt, nemen ze alvast een voorschot op wat hun te wachten staat. Maar als dan ook Steinfinn sterft zonder hen officieel te kunnen uithuwelijken, komen ze daardoor in grote moeilijkheden. Zelf heb ik het daar wat moeilijk mee. De Bagler-dynastie wordt volgens Wikipedia op het einde van de twaalfde eeuw gesitueerd en ik vraag me af of voorhuwelijksbetrekkingen in die tijd echt zo riskant waren, al weet ik ook wel dat er ook verdeling van bezittingen aan te pas komt, toch vraag ik me af of Undset hier haar bekering tot het katholicisme niet laat doorwegen? De seksualiteit van Ingunn is trouwens de drijvende kracht van het boek: eerst met de voorhuwelijksbetrekkingen, nadien door de flirt met de IJslandse flierefluiter, als Olav voor een aantal jaren verbannen is. Zelfs op het moment dat ze zo verzwakt is door een aantal dode kinderen te baren en de priester terecht opmerkt dat het beter zou zijn dat ze een jaar apart zouden leven, dan nog wil ze daar geen afstand van doen: “Wanneer ik dood ben, (…) zal jij met een jonge, frisse vrouw trouwen en zonen krijgen met haar. (…) Ik blijf niet lang leven, Olav, laat mij bij je mogen blijven de korte tijd die ik nog heb!” (p.359) Op die manier is Undset zowaar een voorloopster van chiclit, maar dan zonder de negatieve connotaties. De verholen manier waarop ze over de vrouwelijke seksualiteit schrijft, is zelfs de grote aantrekkingskracht van het boek. Wel jammer dat ze voor het mannelijke personage niet zo roldoorbrekend is: Olav vindt immers dat zijn eer dient gewroken te worden, ondanks dat hij de “flierefluiter” wel kan lijden. Toegegeven, dat zal wel historisch juist zijn.