A Prayer for Owen Meany is de zevende roman van de Amerikaanse schrijver John Irving. Het werd gepubliceerd in maart 1989 door William Morrow and Company. Garp Enterprises bezit dit auteursrecht. Morrow heeft op 13 maart 2012 een e-bookeditie uitgebracht.

Al op de eerste pagina’s van “Say a prayer for Owen Meany” is duidelijk dat de moeder van de ik-persoon van het boek (John Wheelwright, een voormalig staatsburger van New Hampshire die een vrijwillige expat uit de Verenigde Staten is geworden, nadat hij zich in Toronto heeft gevestigd en het Canadese staatsburgerschap heeft aangenomen) haar eigen regels maakt. Dat blijkt al uit haar naam, want die was Tabitha (of Tabby) Wheelwright. Met andere woorden, John was “a love child”, zij het dat er van “love” blijkbaar niet veel sprake was, want zijn vader is zo lang zijn moeder leefde voor hem een onbekende gebleven (*). “Het was blijkbaar het soort verhaal waarvoor je ‘groot genoeg’ diende te zijn.” (p.21)
Maar John (niet enkel deelt hij zijn voornaam en woonplaats met de auteur, maar ook zijn geboortejaar, 1942) krijgt de kans niet om ‘groot genoeg’ te worden, want zijn moeder wordt, als hij elf is en zij pas dertig, gedood door een “uitbal” (term uit het honkbal en titel van het eerste hoofdstuk) gegooid door… precies die Owen Meany, de beste vriend van John maar ook het voorwerp van pesterijen van heel de klas, John inbegrepen. Die Owen Meany was anders nooit in staat een bal te raken, laat staan hard te raken. Als John later die bal weervindt (dankzij een ingrijpen van Owen vanuit het hiernamaals dan nog wel), dan weet hij meteen ook wie zijn vader is (p.549), maar dat ga ik hier nu niet verklappen natuurlijk. En ook niet in welke mate dat “ongeval” heeft bijgedragen tot het verliezen door zijn vader van diens geloof (p.550). Ik kan alleen maar Owen Meany citeren: “Je vader kan zich verborgen houden voor jou, maar voor God kan hij zich niet verstoppen.” (p.22) Waarop de schrijver reageert met: “En ofschoon ik hem toen niet geloofde, was dat de dag waarop Owen Meany begon aan zijn langdurige opbouw van mijn geloof in God.” (p.22)
Dat stond trouwens al in de eerste zin: “ik ben christen vanwege Owen Meany” (p.13). Alleen zijn dat niet de echte openingswoorden, maar het einde van een eerste zin die vijf lijnen lang is. Daarmee gaat Irving dus de wedstrijd “fameuze openingszinnen” zeker niet winnen! (En Irving weet nochtans beter dan wie ook hoe belangrijk een openingszin is, zie het laatste hoofdstuk van Twisted River.) Toch beschreef hij zijn schrijfproces met de woorden: “Ik heb de laatste hoofdstukken in mijn hoofd voordat ik de eerste hoofdstukken zie… Ik begin meestal met eindes, een gevoel van nasleep, van neerdalen van stof, van epiloog. Ik hou van plot, en hoe kun je een roman plotten als je het einde niet eerst kent?” 
Owen Meany kon trouwens ook geen steentjes op het water doen wegketsen, aangezien hij vanop de oever niet eens tot aan het water geraakte. Een en ander heeft te maken met het feit dat hij zo klein is. In de verfilming “Simon Birch” wordt zijn rol zelfs gespeeld door een dwerg (Ian Michael Smith). Volgens mij is dat überhaupt de reden dat deze film van Mark Steven Johnson uit 1998 “Simon Birch” heet en niet “Owen Meany”. Alhoewel hij voor de rest het boek redelijk nauwgezet volgt (behalve dan wat het einde betreft), staat er op de aftiteling immers “suggested by the novel ‘A prayer for Owen Meany’ by John Irving“, wellicht omdat Irving er evenmin mee akkoord ging van zijn hoofdpersonage een gehandicapte te maken. Dat het einde afwijkt van het boek heeft (naast de evidente ingreep om tot een “normal length feature film” te komen) trouwens evenzeer met die invalshoek te maken. Hoe zou een dwerg immers in Vietnam kunnen gaan vechten?
Jammer genoeg zegt Owen dat alles wel in hoofdletters, wat – zoals we weten sedert de invoering van de “nettiquette” – gelijk staat met roepen en dus onbeleefd is. Bovendien is het ook een beetje eigenaardig want “om überhaupt gehoord te kunnen worden, moest Owen Meany schreeuwen door zijn neus” (p.15). Op p.307 schrijft Irving het zelf: “toen hij eenmaal begon te praten, moeten ze helemaal de kriebels hebben gekregen, verbijsterd door de absurditeit dat juist die stem alleen in kapitalen werd weergegeven.” (p.307)
Kortom, ik mocht blij zijn van reeds flink wat andere boeken van Irving te hebben gelezen, want anders was het nog maar de vraag of ik ermee zou doorgegaan zijn.
En dat zou toch wel spijtig zijn, want zoals gewoonlijk liegt Irving er zo solied op los (zie verder), dat iedereen er wel iets van zichzelf in herkent. Zo kwam de discussie over de borsten van Tabitha Wheelwright me maar al te bekend voor (p.41). Ik herinner me ook nog hoe pijnlijk het was, als mijn vriendjes stonden aan te schuiven om met mijn moeder te praten, terwijl ze met een diepe décolletée op haar hukken in de tuin aan het werken was. Alhoewel ze hiermee eigenlijk meer overeenkomst vertoonde met Tabitha’s moeder Harriet dan met Tabitha zelf (p.30). Met deze opmerking geef ik trouwens meteen aan dat de parallel niet helemaal opgaat. Voor de rest was mijn moeder (die tien jaar meer scheelde met mij dan Tabitha met haar zoon) zeker geen filmster en vooral, bij Tabitha is dat dan een aanleiding om niet alleen haar zoon, maar ook Owen Meany, uitgebreid te gaan knuffelen (p.49). Bij ons thuis werd er niét geknuffeld. Ik heb mijn moeder mijn vader nooit zien zoenen of knuffelen en vice versa al evenmin. Ook ik werd niet geknuffeld, door geen van beide. In ruil kreeg ik dan maar materiële zaken: een fiets, een draagbare radio, een platenspeler… Telkens was ik daarmee de eerste uit de buurt, maar een knuffel? Forget it! (Werden mijn vriendjes geknuffeld door hun ouders? Niet terwijl ik erbij was, alleszins. Misschien waren wij wel een “knuffelloze” generatie? Misschien zijn er na ons niets anders meer dan “knuffelloze” generaties gekomen en is dat wel de oorzaak van alle problemen?)
Soms “liegt” Irving ook wel eens zodanig dat je zijn “leugen” misschien wel kunt terugbrengen op collega-schrijvers. Het feit b.v. dat het overgaan van de ene kerk naar de andere in de VS vaak te maken heeft met de repercussies die dit heeft op de koorzang (p.48), verwijst mijns inziens naar het jeugdboek “My name is Aram” (1937) van William Saroyan, dat daarginds erg populair heet te zijn. Terwijl het zwemmen in het meer ontstaan door de granietwinning (p.32) dan weer zó uit de film “Breaking away” (1979) zou kunnen komen… De roman is ook een eerbetoon aan de beroemdste roman van Günter Grass, De blikken trommel. Grass had een grote invloed op John Irving. De hoofdpersonen van beide romans, Owen Meany en Oskar Matzerath, delen dezelfde initialen en enkele andere kenmerken, en hun verhalen vertonen enkele parallellen. Irving heeft de overeenkomsten bevestigd.
Ik heb in verband met John Irving nog nooit de term “magisch-realisme” laten vallen en bij nader inzien vind ik dit merkwaardig. In “A prayer for Owen Meany” is dit frappant aanwezig en men zou kunnen zeggen dat, gezien de godsdienstige thematiek die aan de oorsprong ligt van het verhaal, dit nogal voor de hand ligt. Maar op zich verschilt de verteltrant in “Owen Meany” niet van andere verhalen van Irving, het wordt alleen een beetje explicieter gesteld. En dan, ik herhaal het, valt het op hoezeer Irving met het magisch-realisme flirt en dan nog wel het “klassieke” MR, zoals mijn vriend Johan de Belie dat placht te stellen, namelijk dat het eigenlijk bijna louter realiteit is, maar dat enkele kleine gebeurtenissen er dat “magische” aspect aan verlenen.
U merkt het, ik heb problemen met het verwoorden, maar dat maakt het daarom niet minder wààr. Nemen we b.v. de eerste drie hoofdstukken. Het eerste, over de “uitbal”, kan men nog puur als “realistisch” afdoen. In het tweede echter, krijgt dit “ongeval” (maar dat is het in de MR-betekenis nu juist niét) al een beetje mythischer proporties door de rol van het opgezette “gordeldier” (tevens de titel van het hoofdstuk) in de verwerking van het rouwproces door de twee kinderen (Owen Meany en de ik-persoon) en door de man van het slachtoffer, dus de stiefvader van Johnny, met name Dan Needham. In het derde hoofdstuk wordt dan duidelijk hoe de religieus geïnspireerde Owen zichzelf als doodsengel ziet, nadat hij naar eigen zeggen op een nacht per ongeluk de Engel des Doods (als titel voor het hoofdstuk afgekort tot “de engel”) bij zijn werk heeft gestoord. Belangrijk is ook de rol van Dan Needham als “mediator”. Hij moet aan Johnny (die dat toen allemaal niet snapte, maar nu als volwassen auteur die het verhaal neerschrijft wél) uitleggen wat elk woord van Owen precies wil zeggen en wat de symboliek ervan is.
Precies daarom spreken deze hoofdstukken me op dat vlak meer aan dan het vijfde waarin Owen de datum van zijn eigen dood “ziet” tijdens een opvoering van Charles Dickens’ “Christmas Carol” (later, p.546, zal hij deze zelfs in zijn eigen grafsteen beitelen), want hier zitten we dan toch bij een heel “theatraal” magisch-realisme! Al wordt het wel naar juistere proporties teruggebracht in het zevende hoofdstuk dat heel toepasselijk “de droom” heet, vooral op het einde (p.424-425) waarin tevens ook de titel van het boek wordt verklaard. Het aanvaardbare eraan is dat we dan al lang met onze ellebogen (!) aanvoelen dat de obsessie die de ik-persoon heeft met de Vietnamoorlog, iets te maken heeft met de “toekomst” die Owen voor zichzelf ziet (“Niets is zo angstwekkend als de toekomst”, p.205) en dat ook de schrijver het dan niet meer expliciet formuleert. Tenslotte bestaat er niet zoiets als het “toeval”, nietwaar? “Owen Meany geloofde dat ‘toeval’ een domme, doorzichtige uitvlucht was voor domme, doorzichtige mensen die het feit niet konden accepteren dat hun leven bepaald werd door een angstaanjagend en ontzagwekkend patroon” (p.197).
Tegelijk moet ik toegeven dat ik mijn interesse voor het boek grotendeels verloren ben, eens je weet dat Owen – ondanks alle kritiek die hij op de Amerikaanse regering heeft – eventjes de held wil gaan uithangen in Vietnam. Ondanks die kritiek komen we hier toch weer heel dicht in de buurt van de anti-communistische Irving en het feit dat de ik-figuur een draft resister is, is grotendeels gebaseerd op het feit dat-ie het gewoonweg in zijn broek doet. Heel begrijpelijk, hoor, maar niet goed voor het inlevingsvermogen. Ik heb wat gegoogeld om te vinden wat Irving zelf heeft gedaan om aan Vietnam te ontsnappen, maar ik heb daar nergens een verklaring voor gevonden. (Ook in Twisted River is het thema van het “ontsnappen” aan Vietnam prominent aanwezig.)
Het mag duidelijk zijn dat Owen Meany “a Christ-like figure” is, maar Irving gaat daarin toch wel heel ver door er zelfs de “maagdelijke geboorte” (“virgin birth”, p.544) bij te sleuren. Anderzijds was ik wel heel blij dat hij met zijn formulering niet in de “onbevlekte ontvangenis”-val was getrapt, maar twintig pagina’s verder (“immaculate conception”, p.566) doet hij dat toch wél, zeker! Tenzij het een fout is van de vertalers (C.A.G. Van den Broek, Nettie Vink en Jabik Veenbaas) natuurlijk, want die zijn elders ook al niet zo briljant. Volgens uitgever Simon & Schuster is A Prayer for Owen Meany overigens Irvings “bestverkochte roman aller tijden, in elke taal”.

Ronny De Schepper (met dank aan Wikipedia)

(*) De moeder van John Irving, Frances Winslow, was ten tijde van zijn conceptie niet getrouwd. Irving heeft zijn biologische vader nooit ontmoet. Als kind werd hem niets over zijn vader verteld, en hij vertelde zijn moeder dat, tenzij ze hem wat informatie over zijn biologische vader zou geven, hij in zijn schrijven de vader zou verzinnen en de omstandigheden waaronder ze zwanger raakte. Frances zou geantwoord hebben: “Ga je gang, lieverd.” Dit thema werd ook gebruikt in De wereld volgens Garp.

2 gedachtes over “35 jaar geleden: “A Prayer for Owen Meany” van John Irving

  1. ¡Ronny!
    Ook in The Last Chairlift komt de onbekende vader voor en een gelijkaardige houding van de moeder, de vader wordt dan wel ontdekt. Ik ben halverwege met dat boek gestopt, na de eerste honderd bladzijden wordt het oersaai.
    Ik vind Prayer for Owen Meany heel goed. Ik heb het gelezen toen het pas uit was en je analyse bevalt me zeer. Het beste vind ik The Cider House Rules en ex aequo Life According to Garp.

    Like

    1. Dag Jan, eerst en vooral bedankt voor de complimenten, maar er is ook slecht nieuws: ik heb mij juist “The Last Chairlift” aangeschaft! Ik vond Irving steeds minder worden, dus ik was het zeker niet van plan, maar het boek lag bij de “koopjes” in de Standaard Boekenwinkel en dus kon ik het niet laten. Ik blijf echter met mijn “willekeurige woordenzoeker” werken, dus wanneer ik het boek ga lezen, kan ik nu nog niet zeggen. Misschien kom ik er wel nooit aan toe. Maar dan zal dat blijkbaar niet zo erg zijn.

      Like

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.