Indien er auteurs uit ons taalgebied in aanmerking komen voor de Nobelprijs overweeg ik L.P. Boon en Jeroen Brouwers. Deze gedachte kwam nogmaals in me op bij lezing van de laatste roman van Brouwers ‘Cliënt E. Busken’ (2020, Atlas/Contact). Een werk waarin zijn taalvirtuositeit een hoogtepunt bereikt.

E. Busken belandt, nadat hij ongelukkig gevallen is (met een lege fles drank naast zich), met rugklachten en ‘verward?’ in het verzorgingstehuis Madeleine. Tegen zijn wil. Hij uit zijn protest door te obstinaat doofheid voor te wenden en zich geen syllabe te laten ontlokken: doof en stom brengt hij zijn dagen door, moeizaam stappend met de rollator, meestal in de rolstoel vastgebonden omdat hij door ongecontroleerde bewegingen op de grond zou belanden. Voorzien van een pamper want ook de lichaamsopeningen verzuimen hun taak plichtsgetrouw te volvoeren. Hij zit, hij schrijft memorabele ideeën in wat veeleer hiërogliefen zijn, hij heeft daartoe een set kleurpotloden ter beschikking die essentieel zijn in zijn bestaan. Bijna net zo belangrijk als de sigaretten, vijf per dag kan hij er in de tuin roken – ze worden hem geleverd door die ene vriend die inmiddels helaas verstek laat gaan. Tehuis Madeleine, ‘Het gros der hier ingezetenen bestaat uit kinds brabbelende kleuters en peuters in de derde leeftijd’ stelt hij vast!

Terzijde dient opgemerkt dat het tehuis zelf niet negatief voorgesteld wordt wat misschien in de verwachting ligt. Niet dat het meteen een aansporing inhoudt om er te gaan wonen, een hemel is het niet. Maar de behandeling, de verzorging, vooral de houding van het personeel blijkt uitstekend voor zover het in de mogelijkheden ligt. Met de psychologie als wetenschap, de psychiatrie waarmee de ‘cliënten’ geconfronteerd worden, maakt Brouwers korte metten. Via figuren als de psychiater en de psycholoog, die bijna karikaturen worden, steekt hij de draak met opvattingen, methodes, conclusies.  

Wij bevinden ons 250 bladzijden in het hoofd van E. Busken, sinds zijn opname ‘cliënt E. Busken’, het woord patiënt hanteert men niet. Leren wij hem kennen? Moeizaam laat zich wel een en ander openbaren, ontrafelen. Via de zinnen die in zijn hoofd soms onaf, stokkend, met woorden die tegen elkaar opbotsen, rondwentelen, woorden die zich niet altijd correct laten reproduceren wat tot schitterende taalvondsten leidt. Hij was wetenschapper, kunstenaar, schrijver, musicus, in al deze hoedanigheden wereldberoemd. Met alle groten op aarde maakte hij kennis, zat hij aan tafel, ging hij gemeenzaam om. Zelfs met mensen uit een ver verleden… Dit alles duikt op uit de wirwar van zijn herinneringen die hij niet altijd gemakkelijk verwoordt. Verhaspelt hij soms een woord, anderzijds hanteert hij vaak termen die ongebruikelijk erudiet blijken. Zijn geheugen moet een schatkamer van namen en begrippen zijn. Nu opgediept zonder samenhang, begripsloos. 

Langzaam duikt het beeld van de realiteit op. Krijgen we zicht op fragmenten van het leven van E. Busken. De verstoorde relatie met zijn moeder, hoe hij steeds voor dom en nietwaard werd bestempeld. Beelden van een prille jeugd in een ander continent, mislukte jaren op school, niet deugend voor enig beroep… Tenslotte een volwassen leven dat zich hoofdzakelijk afspeelde binnen de muren van het huis van zijn moeder (die bij een minnaar was ingetrokken), in het gezelschap van drank en duizenden boeken. Uit al die bladzijden moet hij de informatie geabsorbeerd hebben die zijn geheugen nu produceert, een allegaartje van namen, gebeurtenissen, moeilijke termen. Dat alles wervelt door zijn hoofd terwijl hij voortdurend het gezelschap moet verdragen van de medecliënt Mieneke Kalckbrander. Zij beschouwt zich nu eens als zijn moeder, dan als vriendin, mogelijke minnares… Zij dringt hem voortdurend haar aanwezigheid op die hij moet dulden, doofstom als hij voorwendt te zijn. Louter met grimassen en bewegingen kan hij zijn ongenoegen uiten; niet efficiënt gezien hij wegens zijn ongeval en ziekte steeds ongecontroleerd in zijn rolstoel met armen en benen zit te zwaaien.

Een vernederend bestaan? Een man die in zijn pamper plast en poept, dan dient uitgekleed te worden en in de douche gestopt. Wiens laatste sigaret hem ontstolen wordt. Wiens ‘biografie’ die hij in onleesbare tekens op iedere beschikbare snipper papier neerschrijft, achteloos terzijde geschoven wordt. In zijn hoofd blijft hij gedurende deze ene dag die we in zijn hoofd doorbrengen de persoon met een boeiend verleden, beroemd, geacht, gewaardeerd. 

Jeroen Brouwers toont hier de grillen van het geheugen via een intriest verhaal, een schrijnend portret. Hier en daar vangen we een flits op van het leven van de auteur zelf, zijn eerste levensjaren en komst naar Nederland, de relatie met zijn moeder… Wat te denken over wat hij schrijft over de psychiatrie? En de ironie die doorschemert wanneer hij het vaak heeft over het taboe dat nu rust op het gebruik van een aantal woorden die dienen vervangen te worden door minder kwetsende equivalenten? Wat zal Brouwers, taalminnaar, daar werkelijk over gedacht hebben… En de hilarische passages over het begrip genderneutraal – als te modieus. Bij monde van E. Busken kon hij zich – terwijl hij de man laat worstelen met woorden – virtuoos uiten. Deze roman is een vuurwerk van taal. Met humor, maar ook bitter en soms grimmig. Dit en de tekening van de fascinerende onwereld van E. Busken betekenen een kroon op het omvangrijk oeuvre van Jeroen Brouwers.

Johan de Belie                 

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.