De Chinese coloratuursopraan Yiang Yong (foto Elisabethwedstrijd) eindigde 11de in de Elisabethwedstrijd 1988. Ze was toen 29 (°1959) en kon eventueel voor een westerse doorgaan, wat voor bepaalde operarollen toch wel belangrijk is.
Haar “Qui la voce” uit “I Puritani” was nochtans een tegenvaller in de halve finale en ondanks haar theatrale flair kon daar ook “Klänge der Heimat” niet overtuigen. Toch haalde ze de finale, al vond met name Gerard Mortier dat dit ten koste van Xenia Konsek was gegaan. Bij haar vertolking van de liederen “An Chloë” (Mozart), “Der Nussbaum” (Schumann) en “Notre amour” (Fauré) zou men geneigd zijn dit standpunt bij te treden, al was het maar omdat zij er in dit subtiele genre niet in slaagde de cultuurkloof te overbruggen. Ze werd trouwens evenmin geholpen door een landgenote als begeleidster (Gian Zhiwen).
Ook met “Welche Wonne, welche Lust” (uit het “Serail”) en “Ah je veux vivre” (uit “Roméo & Juliette”) werd ze bestempeld als “de minst goede van de drie Chinese sopranen en van alle finalisten”. Ze werd wel “een goede techniek” toebedeeld, wat ook min of meer op rekening van Luciano Pavarotti kan worden geschreven, die voor haar vervolmaking instond.
Ronny De Schepper