Het is vandaag 755 jaar geleden dat het eerste carnaval in Venetië plaats vond. Opa Adhemar wijdde er op 12 november 2020 zijn 58ste “hoekje” aan, niet zozeer aan dat feit, maar aan het fenomeen van het carnaval in het algemeen…
Babylonië, Bacchus, het narrenschip, de ezelsfeesten, zelfs mijn vader in een pamper gehuld… het was vorige week te lezen. Ik vervolg: al loop ik het risico dat de ‘Hoekjes van opa’ geschrapt worden uit de lijst van het Werelderfgoed van de Unesco, toch geef ik maar mee dat ook het Joodse feest Poerim, gevierd na de vastendag, mag beschouwd worden als iets carnavalesk. Wat gebeurt er: men viert, uiteraard, men zingt uitbundige liedjes, men eet o.m. hamansoren, de befaamde koekjes gevuld met chocolade- of dadelpasta, men deelt geld en voedsel uit aan de armen, en… men verkleedt zich. Ook alcohol is toegelaten, zelfs overvloedig. Poerim, het lot betekent het. Haman, die alle Joden dood wou, liet de datum van dit doodvonnis afhangen van het lot. Vandaar. Enfin zijn plannetje ging niet door, de Joden werden gered via Mordechai en koningin Esther – reden voor een feestje!
Maar wat verlicht nu mijn horizon, hét carnaval der carnavals, het carnaval dat meest tot de verbeelding spreekt: Venetië.
Het begon op 2 mei 1268 en werd in 1296 officieel uitgeroepen tot een openbaar feest. Het was in de dogenstad gebruikelijk zich op alle dagen van het jaar door de straten te verplaatsen met een masker om anoniem te zijn. Dat kon om meerdere redenen. Men wou zijn sociale status verbergen op een ogenblik dat men zich wou uitleven, men was van plan te gaan gokken (een illegale bezigheid), men was op stap naar een bordeel of minnares (of kwam er vandaan), het diende simpelweg als verfraaiing, en voor de vrouwen was het dienstig om zich te verhullen wanneer ze het theater bezochten, als bescherming van hun eer (i.p.v. de sluier). Helaas werd het dragen van maskers graag misbruikt door mensen met minder goede bedoelingen (gokken, bordeel, overspel, dat was nog onschuldig, maar diefstal en moord…). Op 17 februari 1548 werd Antonio Castrioto vermoord door de hertog van Ferrandina die zich als een heel jaloerse echtgenoot ontpopte. Zodoende vaardigde men op 22.2.1339 het verbod uit ’s nachts het gelaat te bedekken en op 13.8.1608 stelde men dat het dragen van maskers een bedreiging vormde voor de Republiek: het werd nog uitsluitend bij carnaval en banketten toegestaan. Overtreders werden gestraft, en men was niet mild. Een man wachtte twee jaren gevangenis, achttien maanden in de galleien en 500 lire boete. Een vrouw mocht hetzelfde bedrag neertellen, zij werd publiekelijk te schande gesteld en gedurende vier jaren uit de stad verbannen. Dan dus liever het masker tijdens carnaval opgezet! Een wel heel bizar verbod werd op 24.1.1458 uitgevaardigd: mannen mochten niet meer als vrouw verkleed de kloosters betreden om hen te beletten er “multas inhostates” te begaan. Er waren natuurlijk de klassieke ingrediënten, banketten, dus eten en drinken, voorstellingen (theater, muziek), dansen. Ook stierengevechten. Er was het populaire eier-gooien: eieren gevuld met geparfumeerd water werden gegooid naar de ramen waar aantrekkelijke dames zaten. Wat het Venetiaans carnaval zo aantrekkelijk maakt, behalve de lokroep van de stad zelf, is de aankleding, de maskers, de gewaden, en de zweem van mysterie waarin dit alles gehuld is. Het geheimzinnige, het frivole ook, de rijkdom, het kunstzinnige, want het vervaardigen van de maskers – die nog steeds door toeristen gretig als souvenir meegesleept worden – werd een apart ambacht in Venetië.
In 1271 richtte men een school op voor de mascarieri, de maskermakers. In de 15de eeuw verhief men hen tot kunstenaars i.p.v. ambachtslui. De maskers werden op basis van een kleimodel vervaardigd uit papier-maché als een soort gipsverband en dan kunstig beschilderd en versierd. Er waren en bestaan nog steeds diverse modellen. De ‘bauta’ is het witte masker, gedragen in combinatie met een driehoekige hoed en zwarte tabbaard, unisex – iets voor mannen en vrouwen. Niet zo de ‘moreta’, bestemd voor de dames: ovaal, klein, zwart, en voorzien van een sluier. Ook de ‘gnaga’ is klein en bedekt slechts de bovenkant van het gelaat. Het heeft het uitzicht van een kattenkop en was populair bij de homofielen en travestieten; vaak kleedden de mannen zich dan ook als vrouw en trachten hun stem te vervormen. De ‘volto’ was een handig licht exemplaar van fijn waxdoek waarmee men gemakkelijk kon eten en drinken. Zeer populair waren de maskers die verwezen naar figuren uit de commedia dell’arte. ‘Pantalone’, een kromme neus, felle wenkbrauwen, korte baard – een verdere outfit die ietwat oosters/Turks lijkt; dit werd veel gedragen door zakenlui. Daarnaast was er ‘Arlechino’ met bolle wangen, een goedlachs uiterlijk. En voor de dames het kleine, smalle, elegante ‘Colombina’. Niet bepaald voor feestelijke aangelegenheden maar zeer bekend is het ‘medico della peste’, het doktersmasker dat de geneesheren diende te beschermen tegen de pest en andere besmettelijke ziekten, het snavelmasker met zijn lange haakneus, een bek veeleer waarin kruiden of een geparfumeerd doekje gestopt werden, kristallen ogen en de typische hoed. Geen populaire dracht, en vast niet welkom op carnaval. Met de Venetiaanse maskers zitten we veraf van de oorspronkelijke bedoeling. Die verwees vaak naar de voorouders. Men wou zich voordoen als hen, hen reïncarneren, hen zo eren en vieren. Of hen gunstig stemmen. In andere culturen werd het gebruikt om de winter af te schrikken, te verjagen zodat er plaats kon geruimd worden voor de lente.
Het carnaval was niet altijd in de ogen van iedereen zo fraai, er bestond af en toe wel wat tegenstand. Zo werd het door de Kerk meermaals veroordeeld, reeds in 325 op het Concilie van Nice, en ook de gezaghebbende bisschop Caesarius van Arles (470-542) trok scherp van leer tegen deze onchristelijke praktijken. De Britse Bonifatius (°672) sprak over ‘heidense rituelen’ en werd berucht omdat hij in Duitsland een heilige eik liet omhakken – wat hij tenslotte zou bekopen met de dood in een gewapend treffen, moord of doodslag… De synode van Leptines (742) plaatste het carnaval zelfs op de lijst van de heidense gebruiken en verklaarde het zo taboe. Terwijl het gedurende het bewind van Napoleon waar hij een vinger in de pap had werd afgeschaft, dus ook in Venetië.
Er lijkt weinig historisch beeldmateriaal te vinden over het carnaval. Waren de kunstenaar niet geïnteresseerd in al die buitensporigheden of liet men het potje liever gedekt? Gelukkig was er Pieter Breughel de Oude die in 1559 de ‘Strijd tussen Carnaval en Vasten’ penseelde, het gevecht tussen de uitbundige feestvierders en hen die opteerden voor vasten en boetedoening. Daaruit leren we dat het volk zich toen graag hulde in dierenvellen en zakken. Als hoofddeksels gebruikte men ketels, manden en zelfs bijenkorven. Er werd gemusiceerd met messen en mestvorken, men trommelde op potten. En je kan vaststellen hoe er de mis door het volk opgedragen wordt: op het altaar liggen worsten, staat er pudding, en volgens bijhorende commentaar steekt men spotpreken af en zingt men scabreuze liederen.
Zo viert de lagere stand zijn carnaval, adel en burgerij zullen het eventueel wel anders aangepakt hebben. Van wat Francisco Goya ons liet zien op zijn ets, de nummer 14 uit de reeks aquarellen en etsen ‘Disparate’, in dit geval dus ‘Disparate de Carnaval’ (1816) worden we niet echt vrolijk. Lelijke, verwrongen gezichten, liederlijkheid. De ganse serie was een aanklacht tegen de politiek en de inquisitie en kon pas een eerste keer aan de mensheid getoond worden in 1864. Heel wat vrolijker en zonniger is het beeld dat Gabriel Bella (1730-1799) ons toont, de dansende menigte in Venetië: ‘Spaccati Veneziani’. Ook uitbundig gaat het er aan toe bij de Zwitser Fritz Zuber-Buhler (1822-1896), daar hopt en springt de menigte rond en op een boerenwagen, al dan niet verkleed. De lol en dronkenschap spatten kleurrijk van het doek ‘De derde donderdag voor vastentijd’. Wie ik niet mag vergeten is onze Jan Miel, geboren te Beveren-Waas in 1599, overleden te Turijn in 1663. Hij behoorde in Italië tot de groep ‘Scuda dei bamboccianti’, Vlaamse en Nederlandse kunstenaars in Italië die overwegend de lagere klasse in hun dagelijks bestaan wilden schilderen. Zo bezorgde hij ons een beeld van de feestende menigte tijdens ‘Carnaval op Piazza Colona’. Een schilderij met heel wat informatie over kleding, maskers, festiviteiten, het ei-gooien, de scheepskar, enzovoort… En hangt daar ook geen pop aan een galg te bengelen!
Tenslotte, hoewel het in dit verhaal geen historische waarde toevoegt, zou ik het mezelf niet vergeven mocht ik voorbijgaan aan het monumentale werk (letterlijk: 2,58m op 4,31m), het magnum opus van James Ensor dat in 1987 ondanks heel wat protest voor 9 miljoen euro verkocht werd aan het Jean Paul Getty Museum te Los Angeles – hier bleek geen instantie dit bedrag te kunnen ophoesten of men was er niet toe bereid. Het betreft ‘De intrede van Christus in Brussel in 1889’. Jezus die op Vastenavond de hoofdstad binnenrijdt op een ezeltje, we schrijven zondag 14 april 1889. Hij heeft een gouden aureool en draagt een rood habijt. Het olieverfschilderij toont een bonte, zeer drukke, grillige optocht van bizarre figuren van alle pluimage. Een fanfare met een tamboer-majoor die een goudkleurige mijter en een rood gewaad draagt – hij lijkt veeleer een carnavaleske zottenbisschop! Een ceremoniemeester, een pierrot, de dood, een ‘citoyen’ met de Franse driekleur (er zijn veel Franse vlaggen, het is dan ook de honderdste verjaardag van de Franse revolutie!). Een dokter, een heks, Joodse types… een bont allegaartje van gemaskerde personen uiteraard – Ensor en zijn maskers. De kerk (cfr. de meegedragen spandoeken) wordt op de korrel genomen in dit schilderij terwijl aandacht opgeëist wordt voor het socialisme en de onderdrukten hoewel hij meteen ook kritiek levert op het feit dat er in Brussel bitter weinig van dat sociale te bespeuren is. In 2008 werd naar het werk van Ensor een wandtapijt vervaardigd, iets kleiner dan het origineel. Ook van Roger Raveel bestaat een tekening uit 1962 ‘Tekening naar het Lam Gods’ waarin niets aan dat schaapje refereert: carnavaleske, zeg maar groteske verklede figuren met rare smoelwerken in een soort processie.
Nu, wat die optochten betreft, het blijkt tenslotte minder vreemd, en zelfs historische achtergronden te bezitten. Wat schreef de historicus Gideon Busken Huet in zijn essay ‘Rubens. De Belgische Feesten van 1880’ (1883) waar hij de optochten van toen vergelijkt met de laatmiddeleeuwse: “Zonder allegorischen of historischen optocht zouden de Belgische feesten van 1880 niet volledig geweest zijn. De Zuidelijke-Nederlanden hebben van oudsher in zulke vertoningen uitgemunt. Het is de weelde der prachtlievende Bourgondische hertogen, overgebracht uit de paleizen en de lusthoven naar de openbare straat en onder het volk. Gedeeltelijk zijn het ook navolgingen van de kerkelijke omgangen der middeleeuwen. Albrecht Dürers beschrijving van de grote Antwerpse processie van Maria-Hemelvaart in 1520, doet voor de ene helft aan een godsdienstig feest denken, voor de andere helft aan een rederijkers-maskerade welke Filips de Goede en Karel de Stoute met welgevallen zouden hebben zien rondtrekken.” Processies die tot maskerades uitgroeiden… carnaval rond de kerk met Jezus als zottenbisschop.
Carnaval… sedert vele duizenden jaren met diverse bedoelingen gevierd. Een feest van de vruchtbaarheid, het nieuwe leven, de oogst. Even ontsnappen uit de dagelijkse sleur. Of uit zichzelf. Een andere identiteit aannemen. Zich verstoppen onder bizarre kleding en maskers – om welke reden ook. Een vreemde tocht in ieder geval langs een soort ritueel dat jaarlijks zovelen in de ban houdt en begeestert. En nu de televisie ingeschakeld voor ‘The masked singer’!
Johan de Belie
Foto: Frank Kovalchek via Wikipedia