François Rabelais werd geboren tussen 1483 en 1494 in de buurt van Chinon (provincie Touraine). Zijn overlijdensdatum staat wel vast: 9 april 1553 (te Parijs). Hij was een typisch voorbeeld van de renaissanceschrijver, en een humanist. Niet verwonderlijk dat zijn boeken verboden werden door de Sorbonne omwille van hun onorthodoxe inhoud, en door de kerk omwille van zijn uitspraken over clerus, abten, godsdienst…
Hij trad als novice in bij de Franciscanen te Poitou waar hij Grieks, Latijn, filologie en rechten studeerde. Toen het Grieks niet meer onderwezen mocht worden bij de Franciscanen (n.a.v. een vertaling door Erasmus van het evangelie van Lucas), vroeg hij de paus toelating om van Orde te veranderen… (fulmineerde hij in ‘Pantagruel’ niet: “Grieks, zonder welke taal het een schande zou zijn zich een intellectueel te noemen”) en kwam terecht bij de Benedictijnen van Poitou. Later zou hij medicijnen gaan studeren aan de universiteiten van Poitiers en Montpellier om zich tenslotte te vestigen als geneesheer te Lyon. Maar hij reisde ook vaak naar Italië.
Inmiddels schreef hij de vijf boeken waarmee hij de geschiedenis zou ingaan: de Gargantua-reeks. Het eerste boek, ‘Pantagruel’ werd gepubliceerd in 1532 onder de auteursnaam Alcofribas Nasier (anagram van Francois Rabelais). Pantagruel is de zoon van de reus Gargantua, zoals we leren uit de heel lange stamboom (teruggaand tot voor Noah) in het begin van het boek. Voldoende reden voor Rabelais om daarna ‘Gargantua’ (1534) als het eerste boek te beschouwen. Zoals blijkt uit het latere toegevoegde voorwoord bij ‘Pantagruel’ dat meteen de satirische toon van het werk zet: “Het is mijn wens dat iedereen zijn bezigheden in de steek laat, zich niet om zijn werk bekommert en zijn zaken vergeet, om zich volledig aan deze kronieken te wijden, zonder dat zijn geest door iets anders in beslag wordt genomen of afgeleid, tot hij ze van buiten kent. Zodat, mocht de boekdrukkunst bij toeval verloren gaan of alle boeken worden vernietigd, in de toekomst iedereen ze als een geheime leer aan zijn kinderen kan onderrichten en mondeling aan zijn opvolgers en nakomelingen kan overleveren. Want ze hebben meer nut dan een heleboel aan sief lijdende snoevers denken, die van deze grappen minder begrijpen dan Raclet (hoogleraar rechten) van de Institutiones (leerboek, inleiding rechten).”
Het is weinig zinvol om de inhoud van de boeken te vertellen. Het zijn groteske avonturenverhalen. Bizar, ongeloofwaardig. Er worden honderden, duizenden liters melk verzwolgen door baby Pantagruel, de krachten van de twee hoofdpersonen – beide reuzen – tarten alle verbeelding. Een veldslag (in ‘Gargantua’) verloopt hilarisch… maar daar toont Rabelais zich dan plots even ernstig: hij pleit voor mildheid, vergevingsgezindheid, tegen wraak. Hier is hij de echte humanist. Waar gaat het dan wel om? Satire, spot, bijtende spot, het hekelen van gevestigde waarden, adel, clerus, burgerij… En de waarden van het humanisme zoals verwoord in de brief van Gargantua aan Pantagruel: “…jou ooit volmaakt te zien, zowel in deugd, rechtschapenheid, kennis en wijsheid als op zuiver wetenschappelijk gebied, en je zo na mijn dood achter te laten als een weerspiegeling van mij, je vader.”
Rabelais schimpt er lustig op los. De clerus ontziet hij nergens hoewel hij zelf tot de stand behoort en hem enkele locaties tot uitoefening van het ambt werden toegewezen. “Ah, zei de monnik, dat heb je mis, al was die vrouw zo lelijk als Prosperpina, zij gaat toch voor de bijl als er monniken in de buurt zijn. Een goede arbeider veronachtzaamt niets. Ik mag de sief krijgen als ze bij jullie thuiskomst niet allemaal een dikke buik hebben, want in de schaduw van een abdijtoren heerst vruchtbaarheid.” Ook de justitie krijgt er van langs, met grove spot: “…werd hij door buikloop gekweld nadat hij bij zijn ontbijt een ragoût van de ziel van een officier van justitie had gegeten.” Maar ook wanneer de rechtbank wekenlang tracht een geschil te beslechten, en Pantagruel dit in een handomdraai weet te doen daarbij iedereen in zijn hemd zettend.
Hij goochelt met de taal, uitdrukkingen, maakt neologismen; voortdurend zijn er de verwijzingen naar de klassieke auteurs maar meteen aarzelt hij niet om de lezer steeds op het verkeerde been te zetten met verzonnen namen van schrijvers, wetenschappers, boeken… Grandioos is de lijst fictieve werken die hij opsomt als komend uit een bibliotheek, hilarisch maar ook stuk voor stuk doordenkers over het snoeven van de mens. En dan de reeks personen die we tentoon gesteld vinden in de hel, mét hun aangepaste bezigheid of beroep daar… Alexander de Grote schoenlapper, Achilles hooibinder, Demosthenes wijnboer, Agamemnon bordenwasser, paus Alexander rattenvanger, Cleopatra uienverkoopster… en zo somt hij wel negentig beroemdheden op. Taalvirtuoos, erudiet, en met veel mensenkennis en inzicht in de maatschappij. Maar vooral iemand die in zijn geschriften, met spot en ook ernstig, vocht voor de waarden die hij essentieel vond. En die waarden lijken ook nu nog hun belang te hebben: zijn boeken zijn daarom zeer leesbaar gebleven, om hun boodschap én omwille van de niet vergrijsde humor.
Johan de Belie