Het is vandaag al 35 jaar geleden dat Marcel Christiaens is overleden. In 1981 was ik hem nog gaan interviewen n.a.v. de zestigste verjaardag van De Rode Vaan en zeven jaar later, tijdens mijn laatste jaar op de redactie is hij overleden.
“Doe jij ook niet de muziekrubriek in De Rode Vaan?” vraagt Marcel Christiaens als ik hem voor deze reeks gesprekken met oud-redacteurs ga opzoeken in Berchem bij Antwerpen in 1981. “Ik had nooit gedacht dat ze daar in De Rode Vaan nog plaats voor zouden inruimen. Maar ja, de jeugd van vandaag wil dat zeker zo, hé?”
De toon is meteen gezet. Maar in plaats van in discussie te treden, ga ik meteen over tot de orde van de dag. Met Marcel Christiaens wil ik het vooral hebben over het beheer van een blad als De Rode Vaan. Daarvoor is hij tenslotte lange tijd verantwoordelijk geweest.
Marcel Christiaens: Ik ben begonnen als secretaris in de Antwerpse afdeling van de KP. Ik was ook hoofdredacteur van “Het Vrije Woord”, het lokale KP-blad dat na de oorlog op 12.000 exemplaren verscheen! Dan werd ik door Aloïs Gerlo naar Brussel geroepen om op de redactie van De Rode Vaan over buitenlandse politiek te schrijven. Die rubriek volgde natuurlijk trouw de partijlijn en was dan ook een terechte verheerlijking van de strijd van de Sovjet-republiek. Gij hebt die periode niet gekend, maar in ieder huisgezin van Vlaanderen hing toen een foto van Stalin, naast die van Churchill of Truman.
Ik stond in die tijd bijna dagelijks “aan de marmer” (waar de teksten, toen nog in lood, werden gezet, RDS) en kreeg toen een geweldige bronchitis, waarop de dokter zei dat ik dit werk moest staken. En net op dat ogenblik ging de hoofdboekhouder weg en de toenmalige administrateur Relecom vroeg of ik dat wilde overnemen. Ik heb dat dan gedaan, alhoewel heel dat boeltje niet in goede staat was, en zo ben ik dan in de administratie gesukkeld. Wat ik echter nog lange jaren bleef doen voor De Rode Vaan, dat was toneelkritiek, meer bepaald de KNS.
– Uw zoon Jan (*) is overigens geen onbekende in toneelmiddens…
Marcel Christiaens (zwaait met een groot interview in de Gazet van Antwerpen): Ik hoop de Rode Vaan ook iets zal schrijven over zijn “Minerva”. Ik begrijp eigenlijk niet waarom de GVA dat doet, vermits ze altijd mijn zoon hebben aangevallen voor zijn linkse toneelstukken. Heb je nog niets van hem gezien? Dat heeft hier nochtans een enorm succes. “De droom van zotte Rik” hebben ze zes weken gespeeld en “De parochie van miserie” ook.
KOUDE OORLOG
– Uw overgang van redactie naar administratie was in de jaren ’47-’48. Dat was de beginperiode van de koude oorlog…
Marcel Christiaens: Inderdaad, met de beroemde Fulton-rede van Churchill en de klassieke uitspraak van mijnheer Spaak in Parijs: “J’ai peur”. De eerste jaren was dit echter niet zo meteen voelbaar. De eerste naoorlogse verkiezingen waren een succes voor de partij. We hadden veertig kamerleden en senatoren. Ikzelf was hier bijvoorbeeld tot provinciaal raadslid verkozen. Maar dan kwam die geweldige reactie op gang. Dat was een bestudeerd plan van Churchill. Ook het terugtrekken van de communistische ministers uit de regering heeft veel nadeel berokkend. Er waren immers veel opportunisten bij de partij gekomen en die vielen dan automatisch weg natuurlijk. Veel van die controleurs om de zwarte markt te beteugelen bijvoorbeeld, want het ministerie van bevoorrading was in handen van Lalmand.
Op de administratie van De Rode Vaan heb ik elf beheerders gekend. Wat wil dat zeggen? Dat ik altijd de man was die alles in handen had, terwijl beheerders en politieke directeurs elkaar voortdurend aflosten. Met wie ik het beste heb gewerkt, dat moet ik eerlijk zeggen, dat was Jean Taillard. Dat was een gentleman, iemand met karakter, op de hoogte van zijn taak, die nog in een periode heeft gewerkt dat hij bij persoonlijke vrienden geld moest gaan lenen om de mensen te kunnen betalen. Om toen in de partij te blijven werken, moest je werkelijk een ideaal hebben, want je moest er veel voor opofferen.
En dan moesten we ook nog ’s zaterdags werken. En in de namiddag hadden ze het zelfs nodig geoordeeld dat er aan het personeel lessen moesten worden gegeven in marxisme-leninisme en historisch en dialectisch materialisme. Die taak werd dan nog aan mij opgedragen. Ook in Antwerpen gaf ik deze cursus. Verder moest ik nog vertalen op het Centraal Comité en op de congressen. Dat was ook zeer vermoeiend (zucht). Want dat was niet zoals in het parlement, hé: de ene een paar minuten en dan weer een andere, maar allemaal tenminste een kwartier tot een half uur. Zo’n hoofd kreeg ik ervan. En de vrouw was daar niet altijd content mee, natuurlijk. Bijna altijd weg, dikwijls laat thuis…
HET HUIS VAN DE PERS
Marcel Christiaens: Zo rond 1947 werd ook het huis van de pers in de Kazernestraat aangekocht. Maar we hadden geen goeie machines en dus gingen we onderhandelen met de Oost-Duitse kameraden om nieuw materiaal te krijgen. Maar in ’t begin gaven die ook oud materiaal! En dan hebben wij gesukkeld… Steeds maar telefoneren naar Berlijn: machines en panne. En dan kwamen die mecaniciens van ginder… D’r was er zelfs ene bij die niet zo’n schitterende rol heeft gespeeld en die ginder nog achter de tralies is gezet (lacht). Afijn, op de duur is dat toch klaar gekomen, met geloop en veel last met de douane. Daar heb ik mijne pere mee gezien, hé! Omdat ik Duits kon moest ik aan de telefoon de verbindingsman spelen, maar Levaux was toen politiek directeur en die riep steeds maar als die Duitsers zich excuseerden: “Mais je m’en fous! Mais je m’en fous!” En hij rukte zich de haren uit het hoofd. (Marcel Christiaens doet het even voor, we gieren van de pret.)
De laatste directeur die ik heb meegemaakt, is Jacques Moins. Een intelligente kerel die vooral voor de modernisering van het bedrijf heeft gezorgd. En dan kreeg ik de titel van beheerder. En wie kwam er nu weer daarvoor? (Denkt na) Oh ja, Stan Tijdtgat! Dat was ook nog een plezante periode (lacht). Die wou zelf zijn bureau schilderen, maar de partij heeft hem dat verboden: als beheerder doe je zoiets niet. In totaal heb ik tot elf jaar na mijn pensioen gewerkt. Maar dan kreeg ik een hartinfarct en toen was het gedaan.
ANTI-AMERIKANISME
Marcel Christiaens: Maar over de huidige Rode Vaan gesproken (nog steeds in 1981 dus, RDS), ik vind ze technisch veel beter, de lay-out en alles. Veel aantrekkelijker dan vroeger. Meer variatie. Maar de politieke inhoud is ook helemaal anders geworden dan in onze tijd, hé! Wij waren misschien een beetje te sectair, maar wij verdedigden de partijlijn. Jullie zijn breder…
– De partijlijn is ook breder…
Marcel Christiaens: Inderdaad. En dat kunnen wij, oude stalinisten, niet goed volgen hé. (Hij doorbladert een recent nummer en blijft steken op de televisiebladzijde.) Maar ik vind dat er te weinig strijd is tegen de Amerikaanse anti-cultuur. Wij zijn te onderdanig tegenover die overrompeling op de televisie, op de radio, in de muziek, zelfs in de kledij. (Ik schaam me diep over mijn jeanskostuum en prijs me vooralsnog gelukkig dat ik een stevige Belgische pint heb besteld in plaats van coca-cola.) Dat is één van mijn grote desillusies. Dat de jonge generatie zo onder de invloed is van die veramerikanisering. En wat kost dat niet voor België? Al die feuilletons die ze geven op televisie. Ik vind dat hierover te weinig kritiek staat in ons blad.
– Nochtans zetten wij ons herhaaldelijk af tegen die feuilletons…
Marcel Christiaens: Ja, maar je zou er eens een artikel moeten aan wijden, met een analyse van wat daar allemaal achter steekt. En ze zeggen: er zijn geen Vlaamse auteurs voor de televisie. Maar Jan heeft indertijd verscheidene scenario’s gestuurd: de kast in! Die worden nog niet eens bekeken. Maar goed, voor de rest vind ik het blaadje heel handig en niet meer zo eentonig als vroeger.
Ik moet u echter toch nog iets vertellen over Stalin. Ge weet: dat was de god, inclusief de verering, de cultus. Dààrmee ging ik echter niet akkoord. Ik had wel een grote bewondering voor hem, voor zijn vijfjarenplannen en voor zijn strijd tegen het trotskisme, al heeft hij wel sommige methodes gebruikt, die we niet kunnen goedkeuren. Hij is voor mij toch een van de grootste marxistische geesten die ooit heeft geleefd. Maar die verering, neen. Zo hing er in ons kantoor een grote foto van Stalin en ik zei: binnenkort zullen we daar in het voorbijgaan een kniebuiging moeten voor maken, zoals in de kerk. En omdat ik nogal een spuiter was, heb ik dat ook enkele keren gedaan. Maar toen ging een hulpboekhouder die met mij in dat kantoor werkte dat overbrieven aan de kaders. En ik moest op het matje komen bij Jean Blume en die oude Gentse senator, Minnaert (Ferdinand Minnaert, 1887-1975, RDS) . Ik werd ondervraagd en ik antwoordde: het gaat toch wel te ver, nietwaar, ik ben liberaal opgevoed en het is misschien dààrom dat ik er niet tegen kan dat men zo één man vereert. “Ja, dan zal je je autokritiek moeten schrijven hé,” zeiden ze, maar dat was een paar maanden vóór dat congres van de Sovjetpartij waarop Kroetsjev dat rapport tegen Stalin naar voren heeft gebracht. Ze hebben nooit meer naar mijn autokritiek gevraagd, hoor! (Lacht uitgelaten.)
Referentie
Ronny De Schepper, “Daar heb ik mijne pere mee gezien, hé!”, De Rode Vaan nr.22 van 1981
(*) Jan Christiaens over zijn roman “Memoires van een angsthaas”: “Ik wilde mijn autobiografie schrijven maar het boek is zichzelf beginnen te schrijven en met mij aan de loop gegaan. (…) De verhalen over mijn ouders zijn authentiek. Vader was een ondergedoken communist, moeder – die ik nauwelijks gekend heb – was een hoerenmadam.” (Het Nieuwsblad, 10/4/2004)