Juist op de dag dat Jozef Stalin dertig jaar eerder de hartaanval kreeg, die enkele dagen later zijn dood zou betekenen, stierf de Hongaarse schrijver Arthur Koestler, vandaag dus veertig jaar geleden. Misschien was die datum wel niet toevallig, want Koestler pleegde zelfmoord samen met zijn derde echtgenote Cynthia Jefferies en had de datum dus als het ware voor het kiezen.
Koestler is vooral bekend van de roman “Darkness at noon” die hij in 1940 in het Engels schreef en waarin hij afrekent met het communisme en vooral het stalinisme, al was hij in 1931 lid geworden van de Kommunistische Partei Deutschlands en nam hij deel aan de Spaanse Burgeroorlog om de rechtse Falangisten te bestrijden. Hij werd gevangen genomen door de troepen van Franco, als spion ter dood veroordeeld en weer vrijgelaten in ruil voor de vrijlating door de Britten van een Spaanse gevangene. In 1937-1938, ontgoocheld door de zuiveringsprocessen onder Stalin wendde hij zich af van het communisme en verliet hij gedesillusioneerd de communistische partij. Aan het begin van de Koude oorlog, steunde hij de anti-communistische propaganda van de Britse inlichtingendiensten en was hij nadien ere-lid van de Nieuwe School gelinkt aan de nieuwe rechtse beweging. In de jaren twintig was hij ook al de jongste voorzitter van de vereniging van Zionistische studenten geweest. Willy Van Poucke schreef over hem het boek “De secretaresse” en heeft daar destijds uitgebreid over verteld in het Multatuli-zaaltje in de Grote Avond, waar onze boekenclub destijds vergaderde.
Is het nodig om een korte levensschets te geven van die Arthur Koestler? Voor de jongere generatie misschien, voor de anderen is deze Duits-Joodse schrijver die in 1905 te Boedapest werd geboren zeker geen onbekende. Een ongelukkige jeugd (het bedrijf, het huwelijk en de opvoedingsmethoden van zijn vader draaiden allemaal op een failliet uit) maakt van hem een dweperige jongeling die na zijn wetenschappelijke studies eerst zijn heil zoekt in een zionistische kibboets in Palestina. Daar wordt hij echter niet aanvaard, zodat hij de volgende tien jaar zwervend doorbrengt, terwijl hij vooral aan de kost komt als journalist voor liberale bladen. Rond 1930 maakt hij echter kennis met het communisme, wat hem oorspronkelijk de logische voortzetting lijkt van het progressieve en humanistische liberalisme waarnaar hij op zoek was. Hij maakt reizen naar de Sovjet-Unie en gaat ook vechten in de Spaanse Burgeroorlog, waar hij gevangen wordt genomen en ter dood veroordeeld. Door de tussenkomst van zijn toenmalige echtgenote komt hij net op het nippertje vrij.
Ondertussen heeft hij echter reeds afstand genomen van het communisme. Zo beschrijft hij in “Spanish Testament” wreedheden van Spaanse republikeinen die in de wereldpers waren begroet als heldendaden. Maar de climax situeert zich in 1941, wanneer hij in Engeland bij het Ministerie van Informatie werkzaam is, met de publicatie van “Darkness at noon” (“Nacht in de middag”), zijn bekendste werk, tevens een virulente afrekening met het stalinisme. Het boek werd dan ook de bijbel van ex-Rode Vaan-redacteur Bobke Francis en deed hem dezelfde overgang van communist (?) naar Spekpater maken.
In tegenstelling tot ons Bobke was Koestler een echte lady killer, soms bijna in de letterlijke zin van het woord, want hij viel b.v. ook vrouwelijke journalisten lastig die hem kwamen interviewen. Soms kwam het daarbij ook tot slaan en verkrachten, zoals bij Jill Craigie, de vrouw van het gewezen Labour-parlementslid Michael Foot.
Maar soms was het ook prettiger. Zo was Koestler op zijn huwelijksnacht met zijn tweede vrouw Mamaine, de zus van Celia Goodman, de vrouw van George Orwell, zo dronken dat deze haar bruidsnacht vierde met Stephen Spender en Koestlers secretaresse (en dus latere vrouw) Cynthia Jeffries.
Koestler was ook tegen het hebben van kinderen. Toen zijn vriendin Elizabeth Jane Howard zwanger werd, dwong hij haar tot abortus en toen ze weigerde heeft hij zijn dochter nooit willen zien. Tenzij twee dagen voor zijn dood.
In de loop van de jaren vijftig en zestig krijgt Koestler veel bijval in wetenschappelijke kringen (o.a. door zijn boek “Act of creation” uit 1964), bijval die hij echter opnieuw verspeelt, wanneer hij op latere leeftijd zijn aandacht vooral toespitst op paranormale wetenschapsbeoefening. Met zijn nalatenschap werd aan de universiteit van Edinburgh zelfs een afdeling “parapsychologie” opgericht.
TOEVAL
“Toeval werd voor hem een voorlopige term, een woord waar we ons onvermogen mee aanduidden om een omvattender orde te herkennen.” (blz.214)
Aan het woord is “De secretaresse” (Pauline Barlow) maar, zoals het haar past, heeft ze het niet over zichzelf maar over Antoine Huys, de schrijver die ze verafgoodt en de man die ze bemint. Op het einde van zijn leven houdt Huys, alias Koestler, zich zoals gezegd vooral met paranormale verschijnselen bezig. Zo gelooft hij b.v. niet in het toeval. Het zal dus wel geen toeval zijn dat ik juist voor “De secretaresse” “Pieter Daens” van Louis Paul Boon heb gelezen en dat ik daarmee tal van vergelijkingspunten heb gevonden.
Er is eerst en vooral het vertelperspectief. De schrijver verplaatst zich in een ik-persoon die van heel nabij een belangrijk historisch personage heeft gekend en die daarover verslag uitbrengt. Bij Pieter Daens betreft dat uiteraard zijn broer Adolf, de priester.
Nochtans krijgen beide boeken als titel niet de naam van deze beroemde persoon mee (of het overeenkomstige romanpersonage in het geval van Willy van Poucke), maar van de verteller.
Men kan zich afvragen waarom.
Bij Louis Paul Boon is dit niet zo’n groot probleem. Ik vind namelijk dat dit boek op de eerste plaats wel degelijk over Pieter Daens gaat en dat de interpretatie dat Adolf het hoofdpersonage is, eigenlijk een dwaling is van de recensenten.
Bij Willy van Poucke ligt dat anders. Pauline Barlow is totaal oninteressant. Ikzelf zou zoiets nooit durven beweren (en zeker niet over een vrouw), maar ze zegt het zelf. Als Huys en zijn tweede vrouw Evelyn uit elkaar gaan, slaat Pauline in paniek: “Wat zou er van mij worden? Ik zou alleen worden achtergelaten. Ik kon niet terugvallen op een grote kring van vrienden. Ik zou niet te gast worden gevraagd voor weekeindes. Zij braken met elkaar, maar werden niet verbannen uit het leven dat ze leidden. Ik was de secretaresse, de meid voor alle werk. Ik leefde bij de gratie van hen. Ik was niets zonder hen.” (blz.149)
ZELFMOORD
Op het einde, wanneer Pauline samen met Huys zelfmoord pleegt, zoals Koestler dat ook met zijn vrouw Cynthia Jeffries in maart ’83 deed, trekt ze de aandacht wel wat meer naar zich toe, omdat zij nog jong en sterk is, terwijl Huys het onontkoombare noodlot enkel maar met een paar dagen vervroegt, maar toch blijft het de vraag of dit de titel rechtvaardigt.
Enkel in dat kaderverhaal is ze de meerdere van de afgetakelde Huys, anders is ze zo muisgrijs als het mantelpakje waarin ze zich aan hem voorstelt.
Dat kaderverhaal brengt trouwens nog een ander probleem mee. Terwijl Pieter Daens een stukjesschrijver is, min of meer vergelijkbaar met het werk dat Boon bij “Vooruit” deed, dan zegt Pauline Barlow van zichzelf dat ze een mislukte schrijfster is (p.12). Dat is echter volstrekt in tegenspraak met het schitterend geschreven dagboek dat het grootste gedeelte van dit werk uitmaakt.
Als een goede secretaresse is ze er wel fier op dat ze tegelijk ook de eerste corrector is van het werk van Huys. En inderdaad, ik heb haar op haast geen enkele fout kunnen betrappen. Alleen op blz.144 laat ze zich de ongelukkige zinswending “Laat ons op het terras gaan zitten” ontsnappen, maar blijkbaar was ze dan een beetje in een onaandachtige bui, want twee bladzijden verder spreekt ze ook van een liedje van Yves Montand dat “Deux petites notes de musique” zou heten, terwijl dat er “trois” moeten zijn…
Maar alle gekheid op een stokje, Willy van Poucke heeft het zichzelf heel wat moeilijker gemaakt door in de huid van een vrouw te kruipen dan Louis Paul Boon, die zoals gezegd in Pieter Daens welhaast een alterego had gevonden. In een radio-interview heb ik Willy dan ook al horen verklaren dat het daarom is dat hij schroomvallig over het erotische aspect van de verhouding heenwalst, omdat hij zich als man moeilijk een beeld kan vormen van hoe een vrouw seksualiteit nu precies aanvoelt.
ONUITSTAANBAAR
Er is natuurlijk nog een verschil met “Pieter Daens” dat de moeilijkheidsgraad voor de auteur verhoogt: als biografie van priester Daens was het boek van Boon bijna een “hagiografie”, een beschrijving van een heiligenleven. Antoine Huys is echter zo goed als onuitstaanbaar. Ga er maar eens aanzitten om met zo’n karakter je lezers tweehonderd bladzijden te interesseren.
Maar tenslotte is er vooral een gebeurtenis die zoniet naar de letter dan toch naar de geest zowel in “Pieter Daens” als in “De secretaresse” wordt beschreven: ik heb het uiteraard over de optocht van de Wetterse weverskinderen, die de kiem vormt van het latere communistische engagement van Antoine Huys.
Persoonlijk vind ik dat de mooiste en ontroerendste bladzijden uit het boek. Ze roepen bij mij beelden op zoals ik die in films als “Novecento” of “Adalen” heb gezien. Ze geven ook een extra dimensie aan het koosnaampje “Kientche”, waarmee Huys zijn secretaresse heeft bedeeld.
Maar boven alles zijn ze heel juist. Wie het belachelijk vindt dat een Groot Denker omwille van zo’n “onnozel” voorval het linkse pad opgaat, heeft niets begrepen van wat het precies betekent tot de Grote Rode Familie te behoren. Vandaar ook dat Pauline (of Willy van Poucke zo u wil) later, wanneer Huys verafschuwd wordt door de communisten en zelfs als fascist wordt bestempeld, nog schrijft: “Hij is het nog. Het zit nog diep in hem. De broederschap. Het huis. Het antwoord op alles. Het grote gelijk… zo vaststaand dat het ontheft van verantwoordelijkheid. De keuze is gemaakt. Voor altijd. Alle middelen zijn goed. Twijfel is kleinburgerlijk. Eendracht. Consignes. Handen die nooit vuil kunnen worden. Vuil is kleinburgerlijk.” (blz.112)
“AUTROPOCENTRISCH”
En dan is er nog de autobiografische component die bij iedere auteur, en zeker bij Willy van Poucke, niet mag worden verwaarloosd. Of zoals Knack het in een schitterende zetfout stelt: “Willy van Poucke schrijft autropocentrisch“.
Dat is zeker het geval bij “Het scheermes van Ockham”. Toen werd er druk gepuzzeld wie wie was. Konden vele professoren mits enige inside-information vrij vlug worden geïdentificeerd, dan was de auteur, die zelf als assistent op het departement sociologie van de RUG werkzaam was geweest, wel zo verstandig om zijn eigen persoonlijkheid te verdelen over de drie assistenten die voor de opvolging van de professor in aanmerking kwamen. Maar hij was uiteraard wel aanwezig. En hoe!
Hetzelfde kunnen we zeggen van “De secretaresse”. Ondanks het briljante proza wil ik Willy al de kwaliteiten van Antoine Huys niet toedichten en nog minder zijn talloze gebreken, maar het is toch wel merkwaardig dat de man op de kaft zo’n treffende gelijkenis met de auteur vertoont.
Zeker als je er rekening mee houdt dat de tekening niet klopt met de beschrijving in het boek (Huys kamt b.v. zijn haar achteruit).
Evenmin wil ik hem met de muisgrijze secretaresse vergelijken, die tussen haakjes op de kaft op de Nederlandse actrice Aafke Bruining lijkt of een nog jonge Josine Van Dalsum, maar het is duidelijk dat hier en daar de auteur opvattingen van zichzelf in deze personages heeft laten glippen, net zoals de mensen voor Galilei dachten dat de sterren eigenlijk scheurtjes in het uitspansel waren, waardoor men het licht van het hemelse paradijs kon zien, zoals Willy zelf ergens schrijft.
In hoeverre hij met andere woorden eventueel ook een ontgoochelde communist zou zijn, dat laat ik aan jullie verbeelding over.
Wat ik als mijn eigen interpretatie koester, dat is dat Willy van Poucke ook zelf in deze roman optreedt en wel als de achttienjarige fietser die in Melle in 1966 Antoine Huys toevallig tegen het lijf loopt. De brief die deze jongeman later naar Huys schrijft, lijkt mij a.h.w. een geloofsbelijdenis (of eigenlijk: een ongeloofsbelijdenis) van Willy van Poucke zelf te zijn.
DE VREDESPIL
Willy van Poucke: Eerst iets rechtzetten wat de omslag betreft. Ik zit daar namelijk voor niets tussen. Integendeel, ik schrok me rot toen ik het ontwerp zag dat nog veel meer gelijkenis vertoonde dan wat het uiteindelijk is geworden. De tekenaar, Jan Hendrickx, was namelijk vertrokken van een foto van de filmregisseur Marcel Camus die een aanwijzing geeft aan een actrice. Maar het gezicht van Camus had hij dus vervangen door het mijne. Vreselijk. Maar daar was nu eenmaal niet veel meer aan te doen. Dit gezegd zijnde, zitten er natùùrlijk een aantal opvattingen van mezelf in het boek, maar dan wel voor zover ze passen in het verhaal. Ik heb “Darkness at noon” gelezen in de jaren zeventig en voor mij is dat inderdaad een schok geweest. Ik was “marxiserend”, maar door dat boek leerde ik een aantal aspecten kennen die we toen eigenlijk allemààl hadden moeten zien en die we nu allemaal wel kennen. Ik vind het dan ook het prachtigste politieke boek en het prachtigste gevangenisboek dat ooit is verschenen. Ik ben er sterk van overtuigd dat het de eeuwen zal overleven, zoals dat dan heet. Tegelijk zag ik echter ook wel het gevaar van zijn denken. Met zijn hang naar het Absolute moest hij wel bij dat paranormale belanden en dan zit men natuurlijk op dwaalwegen. Zo heeft hij op een bepaald moment verkondigd dat het mogelijk moet zijn een “vredespil” te ontwerpen, die men dan zou toedienen via het drinkwater of zo en die de twee tendenzen zou kunnen neutraliseren, die volgens hem de mens beheersen, namelijk enerzijds de zelfbevestiging en anderzijds het opgaan in een groter geheel, waardoor men tot nog meer agressie in staat is.
TOEVAL (BIS)
Willy van Poucke: En toch zou je op de duur nog gaan geloven dat het toeval inderdaad niet bestaat, want toen mijn boek reeds af was, heb ik in een antiquariaat nog een aantal autobiografische geschriften van Koestler gevonden, waarin hij o.a. een manifestatie in Budapest beschrijft, die op hem als kind een heel grote indruk heeft gemaakt en die min of meer te vergelijken is met de stoet van de Wetterse weverskinderen zoals ik die heb beschreven, alhoewel ik toen niet aan Koestler dacht, maar aan mijn grootvader.
– Waarom eigenlijk een boek over Koestler?
Willy van Poucke: Toen ik in 1983 in de krant las dat Koestler zelfmoord had gepleegd, was ik daar echt door gefascineerd. Vooral omdat z’n meer dan twintig jaar jongere vrouw hem in die zelfmoord is gevolgd. En dan was er een jaar of vier, vijf geleden een boekje van een Vlaams auteur John Geeraert, waarin hij een aantal vluchtelingen voor het nazi-regime beschreef, die in Oostende en omgeving waren gestrand. Koestler zelf was daar een tijdlang bij, maar vooral dus zijn vrouw Cynthia Jeffries. Nu, Geeraert publiceert een brief van haar, waarbij zij als ondertekening de formulering “Cynthia Jeffries, secretary” gebruikt. Dat vond ik echt biologerend. Wanneer er daarna in de nalatenschap van Koestler nog een aantal biografische geschriften opduiken, waarin hij terugblikt op de relatie met z’n vrouw, dan begon ik me vragen te stellen bij die verhouding en heb ik wat opzoekingswerk verricht naar de persoonlijkheid van die vrouw. Maar ze was inderdaad “muisgrijs”, in zijn autobiografie komt ze b.v. nauwelijks voor. Boeiend vond ik wel haar verhouding tot de vrouw waarmee Koestler getrouwd was, toen ze bij hem in dienst kwam en die ik dus Evelyn heb genoemd. Dat er daar een “ménage à trois” is ontstaan, is uiteraard fiktie. Al denk ik wel dat dit inderdaad het geval was, alleen zal je daarvan nooit bewijzen kunnen vinden. En ook heb ik opzettelijk een passage ingelast, waarbij ze kan kiezen voor een kleinburgerlijk bestaan. Dat wijst ze echter heel doelbewust af. In haar trouw aan Huys, maar niet enkel aan hem, ook aan zijn manier van leven, is ze dus wel een heel sterke persoonlijkheid.
TROUW VERSUS LOYALITEIT
Willy van Poucke: Daarnaast was er immers een tweede problematiek die me boeide en dat was trouw versus loyaliteit. Trouw ben je aan personen. Het is vooral een vrouwelijke kwaliteit. Mannen zijn eerder loyaal. Loyaliteit is een band die je aangaat ten opzichte van een organisatie, een abstract iets. Dat kan een partij zijn, een voetbalclub, een bedrijf of noem maar op, maar het is maatschappelijk dus heel wat gevaarlijker (*). Op de BRT hebben we nu al voor de derde keer een loyaliteitsverklaring moeten ondertekenen, waarbij we ons ertoe verbinden geen kritische geluiden te laten horen, ook niet als die gerechtvaardigd zijn. Trouw daarentegen is iets wat je vrijwillig aangaat en wat alleen als morele kwaliteit kan worden gezien, al wordt het in het huidige tijdsgewricht een beetje belachelijk gemaakt. Nu, in de filosofie van Huys wordt er vaak op het gevaar gewezen wanneer mensen zichzelf gaan transcenderen en zich in iets verplaatsen, in een aantal leuzen, in een politiek stelsel, omdat zij op die manier tot meer agressie in staat zijn.
Tenslotte was er nog een puur technische reden waarom ik precies dit boek heb geschreven: mijn eerste boek was herkenbaar, zeker voor mensen die met de universitaire wereld vertrouwd zijn. Met mijn tweede boek wou ik dan ook een totaal andere richting uit. Weliswaar niet on-Vlaams, maar toch internationaler. Ook de constructie van het boek is totaal anders. Veel dialogen in “Het scheermes”, betrekkelijk weinig in “De secretaresse”. Drie perspectieven in mijn eerste roman, nu wordt alles gezien vanuit één perspectief.
KOUDE OORLOG
Willy van Poucke: Ik heb ook getracht de Koude Oorlogssfeer zo goed mogelijk weer te geven. Ik heb die als kind zelf meegemaakt en die angst was werkelijk voelbaar, zowel in het intellectuele milieu als op breder maatschappelijk vlak.
– Voor Koestler veroorloof je je een aantal vrijheden, vandaar ook dat je hem met een andere naam hebt bedacht, maar andere auteurs, Camus en Sartre b.v., voer je onder hun echte naam ten tonele. Dat wordt je door een aantal recensenten niet in dank afgenomen…
Willy van Poucke: Oh, maar dat had ik vooraf reeds voorzien. Toch zijn de ideeën die ze verkondigen bijna letterlijk de hunne. Als je iemand bij naam noemt kun je je immers geen fantasietjes veroorloven. Alleen zijn er een paar minder belangrijke dialogen die ik heb verzonnen en dan stoort men zich daarbij aan het feit dat ik ook die grote literatoren wel eens een pintje teveel laat drinken, met alle gevolgen vandien.
– Dat maakt ze nochtans juist levensecht. Bovendien denk ik dat ze inderdààd af en toe wel eens door het lint zullen zijn gegaan…
Willy van Poucke: Reken maar.
Ronny De Schepper
(*) “De politicus heeft een ingebakken totalitaire neiging en ik maakte ooit deel uit van een beweging die alles, maar dan werkelijk alles, tot de politiek terugvoert (…) Het meest gebruikte adagium dat partijleden tegen onverschilligen aanvoerden, was dat het een illusie was zich niet met politiek in te laten. De politiek zou zich wel met hen inlaten. Daar zouden zij wel even voor zorgen.” (De secretaresse, blz.170)
Arthur Koestler vocht niet in de Spaanse burgeroorlog, maar hij was er als journalist. Hij werd gevangen genomen door de troepen van Franco in Malaga. En vervolgens belandde hij in de gevangenis van Sevilla. Elke nacht werden daar gevangenen geëxecuteerd en Koestler vreesde ook voor zijn leven. Uiteindelijk werd hij vrijgelaten in een gevangenenruil. Hij schreef hier indringend over in Dialogue with death, in de jaren veertig vertaald en uitgegeven als Dialoog met de dood.
LikeGeliked door 1 persoon