Het is vandaag al vijftien jaar geleden dat kanunnik Michaël Ghijs is gestorven. In 1987 heb ik hem telefonisch geïnterviewd voor De Rode Vaan, naar aanleiding van een concertreis van zijn koor Cantate Domino door de Sovjetunie.

Met zijn jongens- en mannenkoor Cantate Domino heeft de Aalsterse priester-leraar Michaël Ghijs reeds een ware Odyssee doorheen de gehele wereld achter de rug (*). Er gaat geen jaar voorbij of dit gerenommeerde gezelschap wordt uitgenodigd voor gastconcerten in Noord of Zuid, Oost of West. Van 1 tot 11 augustus 1987 strijken de « vliegende zangers » voor de eerste keer in hun geschiedenis neer in de Sovjetunie. Hun concerttournee zal hen in Leningrad, Moskou en Vilnius brengen. Meteen krijgen de deelnemers een uitgelezen kans om tussen de optredens door kennis te maken met een land in volle ontwikkeling. We haalden E.H. Ghijs aan het lijntje, net voor hij een trip naar Lourdes zou maken. Zou men met de moderne vliegtuigen zelfs de afstand tussen katholicisme en socialisme kunnen overbruggen? Maar terzake nu: hoe verzeilt een religieus koor in de USSR ?
M. Ghijs: In het najaar van ’86 kregen we hier in Aalst het bezoek van de minister van cultuur van Litouwen, Jonas Bielinis, voor wie we een gelegenheidsoptreden deden. Die heeft ons dan uitgenodigd naar Vilnius, de hoofdstad van Litouwen. Veel dank zijn we ook verschuldigd aan de Vereniging België-USSR en in het bijzonder aan haar secretaris-generaal Mevrouw Schuberth, die de contacten in goede banen heeft geleid. Er is slechts één probleem gerezen : voltallig zijn we met 96 mensen, maar we konden slechts 66 plaatsen krijgen. Vermoedelijk heeft dat praktische oorzaken.
— Hoe ziet jullie programma eruit?
M.G.:
We zullen drie verschillende zaken brengen. We hebben een religieus programma, het Opus Ultimum van Heinrich Schütz. Daarnaast zingen we Europese volksliederen, ondermeer van de Vlaamse componisten Johan Duyck, Gaston Feremans, Hubertus Waelrant en Kristiaan Van Ingelghem. Op die manier willen we ook wat aan verspreiding van de Vlaamse cultuur doen. Het derde deel van ons programma bestaat uit Sovjetrussische volksliederen, die we voor de gelegenheid aangeleerd hebben. We zullen immers ook in het Gorki-park te Moscou optreden, op een zondagnamiddag, als daar honderden of duizenden Russische burgers wandelen. Bovendien is er een optreden met orgelbegeleiding in een kerk voorzien. We hopen dus ook wel contact te krijgen met de kerk aldaar. Uiteraard is er ook een toeristisch luik voorzien.
— U was reeds eerder in socialistische landen zoals Polen en Tsjechoslovakije. Welke indrukken op persoonlijk en cultureel vlak bleven u vooral bij?
M.G.:
Wat Polen betreft, viel ons vooral de naar onze maatstaven gebrekkige beschikbaarheid van producten en levensmiddelen op. Dat was in ’83. Anderzijds werden we gecharmeerd door de vriendelijkheid en de hartelijkheid van de bevolking in beide landen. We hadden er zeer goeie contacten. Op cultureel vlak staan ze zeer hoog, zeer degelijke koren hebben ze. Dat valt je trouwens ook hier op: bij wedstrijden zijn het steeds de Oost-Europese koren die met de eerste prijzen gaan lopen. Dat hangt natuurlijk grotendeels samen met de stimulansen voor cultuur, zoals voor sport, die in de scholen van jongs af aan gegeven worden. Op dat vlak is men er duidelijk meer gemotiveerd dan hier. Ook het publiek gedraagt zich aandachtiger en gedisciplineerder. Het heeft blijkbaar meer interesse voor wat je brengt.
— Voor de eerste keer zal u nu kennis maken met de Sovjetunie. Wat verwacht u van dat bezoek?
M.G.:
Voor de meeste leden van het koor wordt het inderdaad de eerste gelegenheid om zich door middel van contacten met Sovjet-burgers een beeld te vormen van het leven in dat land. Je hoort en leest er wel veel over, maar de informatie komt eigenlijk van één kant. We hopen dat die contacten vlot kunnen verlopen. Je gaat ook niet zomaar als toerist naar ginder. De meesten van ons zijn druk bezig geweest met zich te informeren, met te lezen over de USSR.
Onze hoofdbedoeling ligt erin een stukje wederzijdse verstandhouding tussen mensen van verschillende culturen tot stand te brengen. Bij elke reis is de verbroedering eigenlijk het belangrijkste geweest. Zo zijn we in Israël bijvoorbeeld zowel met joden als met islamieten in contact getreden. Als men dat soort ervaringen heeft, snapt men niet goed waarom leden van verschillende gemeenschappen elkaar in het haar willen zitten zodra ze volwassen geworden zijn.
Wat mij geweldig boeit, persoonlijk dan, is het Hermitage-museum te Leningrad. Ik wacht in spanning het moment af dat ik die fantastisch grote pinakotheek met beroemde, ook Vlaamse, meesters die ik uit de boeken ken, ook eens live kan zien.
Daar hebben wij natuurlijk niet van terug, de aanblik van zo’n beroemde meester zal wel meer het oog strelen dan onze aftandse schrijfmachine. Maar misschien komt ooit nog wel eens de beurt van…

Referentie

Jan Draad, Michael Ghijs aan het lijntje, De Rode Vaan nr.28 van 1987

(*) Cantate Domino is eigenlijk het koor van het Aalsterse Sint-Maartensinstituut. Toen Jan De Wilde daar school liep, maakte hij ook deel uit van het koor, dat toen echter nog niet Cantate Domino heette. Op 22 september 1963 zong dit koor ook (met of zonder Jan) in Temse voor de inwijding van de nieuwe Christus-Koningkerk. Dat kwam omdat pastoor Huyck vroeger nog onderpastoor was geweest in Aalst.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.