« Geen hond die brood lust » — zelden dekte een vlag zo goed de lading als dit het geval is met de titel van de bundel van Jan Vanriet uit 1984. Met als motto het alreeds befaamde geworden « L’optimisme est l’opium du genre humain » van Milan Kundera werpt de dichter een even schampere als luciede blik op zijn (en onze) wereld, waarin hij zich ziet als « een vreemdeling/die de taal niet spreekt ».
Deze taal blijkt overigens te bestaan uit een samenstel van woorden en termen, die net het omgekeerde bedoelen van wat ze pretenderen : « In het jaar van de Vrede/brak de oorlog uit. (Het Inrichtend Comité vond zulks/een ongelukkige omstandigheid. »
Bovenstaand voorbeeld zou wel eens het vermoeden kunnen doen rijzen dat wij hier te maken hebben met een spits geformuleerde, maar al bij al nogal sloganeske poëzie. Helemaal onterecht is dit vermoeden niet, maar meestal blijkt Vanriet toch dichter genoeg om zijn teksten op een hoger (wat o.a. wil zeggen : meer gecompliceerd) niveau te tillen, iets waarbij zijn talent als plastisch kunstenaar herhaaldelijk om de hoek komt kijken en wel via een reeks raak geschetste en lichtelijk surreële beelden, zoals uit volgend voorbeeld moge blijken : « Droef. De schouw van een verre fabriek/schaduwt de lucht als een potlood/een somber grafiet ». Een vers om in te lijsten als het ware, net als trouwens de epiloog waarmee deze bundel besluit.
Het laatste wat de lezer ziet is « een spoor in het ijs/dunner als voorheen ». De wereld van Vanriet is een wereld die voortdurend inkrimpt, een wereld waarin wat rest allengs minder wordt. Maar een spoor, hoe dun ook, blijft steeds een teken van leven. En zolang er leven is, is er… Nou ja, vul zelf maar in.
Referenties
Jan Mestdagh in De Rode Vaan nr.7 van 1985
Jan Vanriet : Geen hond die brood lust. Uitgeverij Manteau. Antwerpen, 1984 (32 blz., 295 fr)