Het is weer tijd om iemand “uit de schaduw” te halen en in de schijnwerpers te zetten. Vandaag is het immers al tien jaar geleden dat de Amerikaanse producer Shadow Morton is overleden. Eigenlijk heet hij George Francis Morton, maar hij liet zich terecht “Shadow” noemen, omdat hij bij uitstek een vertegenwoordiger is van de zogenaamde “death rock” uit het begin van de jaren zestig…
Een merkwaardig gevolg van de crash van Buddy Holly, Ritchie Valens en the Big Bopper was een lawine van liedjes over de plotse dood van teenagers (de zogenaamde “death rock”). Zo b.v. “Ebony eyes” van the Everly Brothers of “Tell Laura I love her” van Ricky Valance (!). Het was op de duur zo erg dat Bob Luman in 1960 zijn “Let’s think about living” uitbracht.
Het prototype van de death rock werd natuurlijk gevormd door The Shangri-las, het blanke antwoord van Shadow Morton op The Ronettes en The Crystals van Phil Spector. The Shangri-las waren twee blanke tweelingen uit New York: leadzangeres Mary Weiss en haar zus Liz samen met Marge en Maryanne Ganser. Ze deden onder meer een beroep op het schrijvende echtpaar Jeff Barry en Ellie Greenwich, maar toch waren zij vooral het geesteskind van George “Shadow” Morton. Deze vroegere klasgenoot van Ellie Greenwich kon zelf geen muziek schrijven, maar hij vertelde haar wel de verhaaltjes die hij voor de Shangri-las bedacht. Zoals zijn bijnaam het reeds aangeeft, waren deze meestal nogal somber van aard.
Uitgangspunt was het generatieconflict, maar dan wel met een slechte afloop voor de jongeren. Soms stierf de jongen (“Leader of the pack”), soms het meisje (zelfmoord in “Paradise”), soms allebei (“Give us your blessings”). Uitzonderlijk legt ook de moeder eens het loodje (sterft van verdriet), maar dan zitten de jongeren met zo’n schuldgevoel opgescheept dat zij uiteindelijk nog de grootste slachtoffers zijn (“I can never go home anymore”).
Om de betrokkenheid groter te maken, werden deze liederen in de ik-vorm gezongen, ook al gaf dit uiteraard problemen voor de nummers waarin de zangeres uiteindelijk de dood vond. Een verkrachting zoals in “Past, present and future” werd er uiteraard echter wel aangrijpend door, mede door het gebruik van een klassiek thema.
The Shangri-las zongen ook de originele versie van “Maybe” van Richard Barrett, dat later nog aangrijpender door Janis Joplin zou worden gezongen, en van “Goodnight my love”, het latere thema van “Three men and a baby”, waarop zij wel een fragment van “Shout” laten volgen.
Hun naam was typisch: Shangri-la is het symbool voor “een betere wereld”, een soort utopia, en beantwoordt aan een soort oerverlangen van de mens hiernaar op zoek te gaan, eventueel door de dood heen (denk aan Atlantis, zelfs de Bermuda-driehoek, enz.). Vooral Jerry Lordan gaf aan dit verlangen muzikale vorm, vooral dan in zijn composities die door The Shadows populair werden (Atlantis, Wonderful world, enz.).
In het werkelijke leven waren de meisjes echter niet zo’n doetjes. Zo werden ze een paar maal gearresteerd, o.a. wegens wapensmokkel en gijzeling (een man die ze als lustobject wilden gebruiken).
Met hun sombere liedjes waren ze niet tegen de flower power opgewassen. Ze verhuisden weliswaar naar San Francisco en storten zich met overgave in de drugscene (één van de meisjes Ganser zou eraan ten onder gaan, maar de naslagwerken kunnen het niet eens worden over wie van de twee, iemand zegt dan zelfs maar dat ze beiden aan een overdosis gestorven zijn).
Morton zelf paste zich beter aan, eerst met de piepjonge Janis Ian (“At seventeen”, “Society’s child”) en daarna met de nogal heavy popgroep Vanilla Fudge (“You keep me hanging on”) en zowaar ook “In-a-gadda-da-vida” van Iron Butterfly om daarna opnieuw opduiken in de punkperiode, die uiteraard beter bij zijn karakter paste. Hij werkte even met The New York Dolls en ook Deborah Harry van Blondie zou zich op The Shangri-las beroepen. Daarna worstelde Morton met alcoholisme, maar hij zou uiteindelijk aan longkanker bezwijken.
Maar als we het over death rock hebben, dan mogen we zeker ook Roy Orbison niet vergeten, die zelf in de lijn lag van Johnny Ray, die in 1959 zijn laatste hit had met “I’ll never fall in love again”, maar vooral bekend is van tearjerkers als “Cry”.
Orbison was een stijve hark van wie het een beetje moeilijk aan te nemen valt dat hij ooit zelfs de hoofdrol speelde in een western! (“The fastest guitar alive” van Michael Moore). Ook al vertelt zijn tweede vrouw Barbara dat hij op het einde van zijn leven (Orbison overleed aan een hartaanval op 7 december 1988) zich tegen de mythe van de droefgeestige, door tragedies achtervolgde rock’n’roller verzette. Het merkwaardige is dat hij op het moment van zijn overlijden volop aan een comeback bezig was, o.a. als lid van de Traveling Willburys (met verder Bob Dylan, Georges Harrison, Tom Petty en Jeff Lynne). George Harrison: “Veel mensen denken dat Roy een zeer melancholisch en eenzaam man was, maar dat klopt niet. Hij had een groot gevoel voor humor. Ik denk trouwens dat het dat gevoel voor humor is dat Roy en mij heeft samengebracht en dus eigenlijk aan de grondslag lag van de Traveling Willburys. Onze vriendschap kon niet meer stuk toen ik merkte dat Roy élk woord van àlle Monty Python-songs kende, én de dialogen van de Python-films én TV-series.”
Als opvolger werd in 1989 aan Del Shannon gedacht, die op dat moment aan een elpee werkte met als producers de twee laatst genoemden, maar nog voor het zover kon komen, pleegde Del op 8 februari 1990 zelfmoord, waarop de anderen het project maar voor bekeken hielden. Del Shannon heeft ook duidelijke invloeden van Johnny Ray (“I cry myself to sleep” b.v.), maar zijn teksten laten verder niet vermoeden dat het met hem ook zo tragisch zou aflopen…
Een dubbele zelfmoord wordt wel bezongen in “We don’t belong” van het Londense zangeresje Sylvan Whittingham uit 1966. Het nummer werd echter door de BBC verboden, zodat de zangcarrière van Sylvan (zoals ze zich liet noemen) vroegtijdig ten einde kwam. Ze zou wel als songschrijver (o.a. voor Petula Clark en Tom Jones) verder in de business blijven.
Als we het over zelfmoord hebben, mag natuurlijk ook de Engelse producer Joe Meek niet ontbreken. Meek is vooral bekend als producer en componist van “Telstar” van The Tornados, maar ook van “Johnny remember me”, een typisch “death rock”-nummer gezongen door Johnny Leyton. Meek had het nummer geschreven samen met Geoff Goddard. De twee legden een opmerkelijke interesse aan de dag voor buitenaardse en spirituele zaken, zo hielden ze samen b.v. ouida-séances. Volgens Goddard en Meek was het trouwens Buddy Holly himself die hen vanuit het hiernamaals deze song had ingefluisterd. Precies acht jaar na de dood van zijn idool Buddy Holly, op 3 februari 1967, pleegde Joe Meek zelfmoord, nadat hij eerst zijn hospita had gedood (zij betrapte hem vlak voor zijn wanhoopsdaad, zei zoiets als “don’t do it, Joe” en daarom schoot hij eerst hààr neer).
Meek liep al lang met zelfmoordplannen rond, zoals o.m. blijkt uit ‘North Wind’ dat hij schreef voor Houston Welles in 1962 en waarin Joe exact beschrijft hoe hij vijf jaar later zou sterven.
De voornaamste reden voor Meeks zelfmoord dient wellicht te worden gezocht in het feit dat hij homofiel was, wat in die tijd nog strikt geheim diende te worden gehouden (precies tot in 1967 was louter het feit van homo te zijn zelf al strafbaar in Groot-Brittannië). De relaties die hij met bepaalde zangers onderhield (b.v. Heinz Burt, de vroegere bassist van The Tornados), waren dan ook een beetje dubieus. Na de opnames vroeg Meek meestal aan de aantrekkelijkste groepsleden of ze nog wat wilden nablijven “om de opname nog wat bij te schaven“… Het was overigens met een geweer dat deze Heinz toevallig in zijn studio (tevens zijn appartement) had achtergelaten dat Meek zich het leven benam.
Daarnaast was Meek ook paranoïd, depressief en geïnteresseerd in occultisme. Zo schilderde hij b.v. uitsluitend duivelshoofden. Daarvan getuigt o.m. Screaming Lord Sutch, waarvoor hij o.m. nachtelijke geluidsopnamen had gemaakt op het kerkhof, waarbij Meek (naar eigen zeggen) een “gesprek” met een kat die hem om hulp smeekte had opgenomen… Die Lord Sutch had zijn lugubere act met doodskisten en doodshoofden trouwens gemodelleerd op de Amerikaanse zwarte Screamin’ Jay Hawkins (“I put a spell on you”) die eveneens met voodoo-elementen speelde. Ook Lord Sutch is ondertussen aan zijn eind gekomen door zich te verhangen op 16 juni 1999. Ook hij was manisch-depressief.
Ronny De Schepper