35 jaar geleden schreef ik: “Nog nooit is onze tijd zo rijp geweest voor opera als nu. Jongeren tonen nu zelfs uit eigen beweging belangstelling voor het medium en hierop willen een 25-tal (ook nog jonge, d.i. min-35’ers) beroepsmensen inspelen met een eigen erg mobiele productie van « Dido en Aeneas » van Henry Purcell. Laten we hierover initiatiefnemer, producer en regisseur François Van Eeckhaute, zelf aan het woord…”

« Bij mijn weten is het voor het eerst dat een opera-productie wordt opgezet die dermate flexibel is, dat ze in om het even welke ruimte kan worden gespeeld. Vandaar dat wij het vooral zien als een introductie tot het opera-genre. Het operamedium is de laatste jaren steeds belangrijker geworden. Mijnheer Mortier zal daar wel voor iets tussen zitten, maar het is ook internationaal voelbaar, denken we maar aan de diverse aanwendingen van opera-uittreksels in de film. Toch blijft er nog een ongelooflijk hoge drempel bestaan om nu werkelijk een operagebouw zelf binnen te stappen. De achterhaalde ideeën over Bianca Castafiori’s die stervend nog vocalises uitgalmen doen het nog steeds. En laten we het sociale aspect niet vergeten : opera is blijkbaar in de ogen van vele mensen niet enkel iets om te gaan bekijken, maar ook om bekeken te worden.
Om dus die vooroordelen te doorbreken willen wij een productie maken die naar de mensen toe gaat. Vandaar onze keuze van een heel eenvoudig te begrijpen werk, dat dan ook heel visueel wordt gebracht, zodat je het verhaal op de scène kunt volgen zonder het vooraf te hebben gelezen. Het duurt ook maar één uur zodat het gemakkelijk in het lespakket kar worden ingeschakeld. Want onze voornaamste doelgroep zijn de scholen. Als er geen toneelzaal is, dan spelen we wel in de refter of de turnzaal.
Daartoe heb ik een vzw opgericht, Monro, waarvoor ik de nodige sponsors heb bij elkaar gezocht en dan nadien ook een subsidie van de gemeenschap heb aangevraagd, want ik vind dat als men een dergelijk project opzet naar de bevolking toe, dat er dan ook vanuit die bevolking een zekere tegemoetkoming moet zijn. Dat wil echter niet zeggen dat het geen risicodragend project meer zou zijn, want tenslotte betreft het hier allemaal mensen die van producties als deze moeten leven en dus ook navenant betaald moeten worden. Daarom ook is de voorbereidingsperiode heel kort geweest. Ik heb immers gewacht tot het ministerie het sein op groen heeft gezet en dat was pas in augustus. Bovendien zijn vele van mijn medewerkers ook nog aan andere orkesten of koren verbonden.
In de maand januari zijn er vier voorstellingen voorzien (in het Brusselse Astoria-hotel op 19 en 20, het Antwerpse Parkhotel op 27 en de Gentse Gele Zaal op 28 jan., telkens om 20.30 u), waarop alle verantwoordelijken van scholen, culturele centra en andere potentiële organisatoren worden uitgenodigd, wat zou moeten uitmonden in een tournee op het einde van dit jaar ».
Wie is François Van Eeckhaute zelf? Na in het begin van de jaren zeventig zowat alle conservatoria en toneelscholen die je je maar kan indenken te hebben afgelopen, komt hij tot de slotsom dat stemproblemen een carrière op de planken wel altijd in de weg zullen blijven staan. Dan gaat hij op 26-jarige leeftijd nog kunstgeschiedenis studeren, omdat hij voortaan wil gaan regisseren en hij daarvoor een brede culturele basis noodzakelijk acht. Op het conservatorium was hij natuurlijk wel in contact gekomen met muzikanten en ook aan de universiteit ontpopte hij zich als een concertorganisator, zodat deze twee belangstellingssferen, uiteraard zouden we bijna zeggen, in opera moesten uitmonden.
Hiervoor heeft hij stage gelopen in Parijs, Londen en in Duitsland, maar « Dido en Aeneas » is wel zijn regiedebuut. Dat is trouwens een tweede doelstelling van het project : jonge mensen een kans geven. Zo hebben de meeste zangers wel reeds concertervaring of als lid van gerenommeerde koren als La Chapelle Royale of het Collegium Vocale maar dit wordt hun eerste volwaardig opera-optreden. « Dido en Aeneas » is trouwens een opera voor debuterende stemmen. Dat maakt ook dat de melodieën gemakkelijk in het gehoor liggen, tenslotte is de opera immers destijds geschreven op aanvraag van een « dance-master ». Toch wordt het geen oubollige voorstelling, want de passionele liefdesgeschiedenis wordt benaderd vanuit het standpunt van mensen van vandaag. Wat dan anderzijds weer niet wil zeggen dat Aeneas in jeans zal rondlopen. Kortom, wij kijken er alvast nieuwsgierig naar uit. (R.D.S. in De Rode Vaan nr.3 van 1988)

Helaas was het resultaat niet navenant. Van deze productie woonden wij een voorstelling bij in het luxueuze Pullman-Park Hotel te Antwerpen. Een gewilde scenische soberheid en een gave muzikale uitvoering o.l.v. Florian Heyerick vormden de positieve kant van de avond. Bij de solisten kwam alleen de Dido van Marie-Noëlle de Callatay boven de middelmaat. Dit is een productie die weliswaar de liefhebbers van oude muziek op originele instrumenten zal bekoren; of deze sobere en tragische opera echter toegang zal vinden bij jongeren zonder enige opera-ervaring (want dit is toch het doel!) stellen wij ten zeerste in vraag. (De Rode Vaan nr.8 van 1988)
Tien jaar later kreeg men als jaarlijkse barokopera in de Vlaamse Opera er deze keer twee voor de prijs van één. Clémeur was er verbaasd over dat niemand eerder op de idee kwam om “Venus and Adonis” van John Blow aan “Dido and Aeneas” van Henry Purcell te koppelen. “Ze zijn gecomponeerd met amper een tiental jaren verschil en handelen beide over een dominante vrouw en een ijdele minnaar die haar verlaat.” “Venus and Adonis” van John Blow uit 1683 is de oudste overgeleverde Engelse opera en stond inderdaad model voor “Dido and Aeneas” van Henry Purcell uit 1689 (dominante vrouw versus ijdele man; dramatische afloop, wat zeer zeldzaam was in een barokopera; toch ook komische momenten; er zijn zelfs overeenkomsten in melodische details). René Jacobs leidt Il Fondamento en Benoit Dugardin, de vroegere technisch directeur van de VLOS, treedt op als scenograaf. Het is een overname van een productie van de Festwochen der Alten Musik in Innsbruck, waarvan Jacobs artistiek directeur is. Jacobs behoort tot diegenen die weliswaar een authentieke uitvoering nastreven, maar dan wel in de betekenis dat de toeschouwer een “authentieke belevenis” meemaakt, wat b.v. met zich meebrengt dat hij er niet voor terugschrikt om stukken uit andere opera’s in te lassen, in dit geval een jolig dansje uit “The Fairy Queen” (te vergelijken met de berendans in “La Calisto” in de Munt). Daarvoor laat hij dan wel hobo’s meespelen die oorspronkelijk niet waren voorzien, maar Fondamento-baas Paul Dombrecht was daar allerminst rouwig om. De continuo-partij wordt gespeeld door mensen uit Jacobs’ eigen Concerto Vocale (o.a. Konrad Junghänel).
De beide opera’s gaan bijna naadloos in elkaar over (uiteraard in een eenheidsdecor) en door een paar theatrale ingrepen worden ze ook op elkaar betrokken. Zo is het everzwijn waardoor Adonis wordt gedood, niets minder dan een incarnatie van de heks uit “Dido and Aeneas” (gezongen door Susan Bickley), die ook daar onheil en verderf zaait. En er is ook de Cupido-figuur van Etsuko Kanoh, die in beide stukken opdaagt. Dood en liefde, liefde en dood, eros en thanatos, jawel, ook gesymboliseerd in Venus die Dido komt bijstaan in haar doodstrijd. Dido en Aeneas zijn Susan Maclean en Ned Barth (tot hiertoe vooral in Verdi en Puccini te horen!), Venus en Adonis worden vertolkt door Janice Hall en Daniel Mobbs. Dominique Visse en Andrew Watts hangen het zotteke uit als tovenaressen, terwijl ze ook de kleine jongetjes lastig vallen die een opleiding volgen om Cupidootjes te worden. Of zijn het Elio di Rupootjes?

Ronny De Schepper

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.