“De bijbel en poëzie, daar is het gewone volk gevoelig voor.” Aldus priester-dichter Anton van Wilderode toen ik hem bij leven en welzijn ging interviewen. Maar met alle respect voor mijn en bijvoorbeeld ook Tom Lanoye’s leermeester, dat vond ik eigenlijk toch echte “kalotenpraat”. Ik sluit mij eerder aan bij Hugo Claus als die beweert: “Iedereen schrijft gedichten als hij zestien is, alleen de naïevelingen gaan gewoon door.”
Ter gelegenheid van Gedichtendag 1998 was ik echter geneigd mijn mening te herzien. Zo niet over de bijbel, dan toch over de poëzie. De belangstelling voor de voorstelling van de nieuwste bundel van Oostendenaar Miguel Declercq in de Gentse openbare bibliotheek was immers groter dan men zou vermoeden. En vooral de manier waarop mooie jonge meisjes met blond of gitzwart sluikhaar vanonder hun lange wimpers naar de poëet opkeken, deed me op een bepaald moment twijfelen of ik toch niet het verkeerde schrijversberoep had gekozen.
De bundel zelf bevat een cyclus van tien gedichten. Over de liefde, maar vooral over de melancholie. Melancholie is eigenlijk het Griekse woord voor “zwartgalligheid”, maar met de jaren is deze sterk pejoratieve connotatie wat afgezwakt, zodat er ook wat plaats gekomen is voor een zekere troost, zelfs enige behaaglijkheid die men uit die toestand put. Er bestaat een popsong die “Melancholie in september” heet en dat is inderdaad het ideale seizoen voor die gemoedstoestand: de vakantie is gedaan, een vakantieliefje is met de noorderzon verdwenen (“Adieu jolie Candy”), het zijn allemaal aanleidingen om over de “vergankelijkheid des levens” te filosoferen. Maar tegelijk zijn er de zoete herinneringen en het besef dat er toch weer een nieuwe vakantie en allicht ook een daarbij horend nieuw vakantieliefje zal opduiken. Toch was het in de periode december-januari dat het Museum voor Schone Kunsten in Gent er een speciale tentoonstelling heeft aan gewijd, samengesteld door Joannes Késenne, docent aan de Provinciale Hogeschool Limburg. Deze heer zal echter wel niet tevreden zijn met onze “smartlapperige” interpretatie. Want volgens hem “overheerst in een waarachtig melancholisch gemoed een specifieke houding tegenover de existentiële leegte (…) Op zich kan het niets nooit aanwezig worden gesteld (…) Vandaar dat de melancholie voortdurend dweept met bestendig afgeleide vormen waarin schaduwen, spiegels, deemsteringen, oneindige verten, het ruïneuze landschap (…) fungeren als bliksemafleiders.”
De debuutbundel van Miguel Declercq, Person@ges (1997), bevatte als kern een sonnettenkrans. Aan het einde van de twintigste eeuw was dat gedurfd want het cliché zegt dat een strakke vorm, en dus zeker een sonnet, oubollig is, de vrijheid beknot, een uiting is van wat niet veranderen mag.
Maar natuurlijk was dat slechts schijn. Manoeuvres om de lezer op het verkeerde been te zetten. De titel alleen al waarin de @ voorkwam: een dichter die niet vies is van het hedendaagse. Die de woorden een glans geeft alsof ze voor deze bundel nieuw zijn uitgevonden.
Declercq gaat niet op zoek naar het authentieke. Hij onderzoekt wat gemaakt wordt, het gemaakte is verleidelijk, aantrekkelijk, echt.
Jos Joosten over Person@ges in De Standaard der Letteren (5 maart 1998): “Er is alle reden om enthousiast te zijn over deze bundel, (…). Als Miguel Declercq zo jong al met een dergelijke bundel kan uitpakken, is het gerechtvaardigd van hem nog veel te verwachten.”
Jean‑Paul Den Haerynck, gedichtenkenner, recensent en dichter, verzorgde de inleiding. De verantwoordelijke voor de aanschaf van poëzie in de bibliotheek, had voor de gelegenheid een mooie vergelijking achter de hand. “Wie poëzie leest, is als Alice in Wonderland,” zei hij. “Je kan de dingen wel benoemen, maar daarmee kom je er nog niet uit.” En ook het vele wit dat vormgever Danny Dobbelaere in de verzen van Declercq had gestoken, werd mooi gedefinieerd: “Wit is een belofte. Het is de blote navel van je lief.” En nog eentje om het af te leren: bij een dichter vindt hij vooral het “klikmoment” van belang: “Zoals een fotograaf mag hij pas afdrukken als de woorden zich in optima forma aandienen.”
Als ik het goed begrepen heb, voldeed de poëzie van Miguel Declercq aan al deze eisen, maar laat het vooral een aanzet zijn om van elke dag een Gedichtendag te maken.
Ronny De Schepper