En het is ook al vijftien jaar geleden dat Hans Sanders, de zanger van de Nederlandse popgroep Bots, is overleden. Hij was 61 jaar. Hans was de eerste buitenlander die ik heb geïnterviewd (*), voor zover je Nederland tot het “buitenland” kunt rekenen natuurlijk… Bovendien moet ik eerlijkheidshalve toegeven dat ik niet alleen Hans, maar de hele groep (in zijn oorspronkelijke samenstelling, want de eerste elpee was pas uit) heb geïnterviewd. Alhoewel het adagium van Wannes van de Velde (“Een zanger is een groep”) nog moest verschijnen, was ik daar in die tijd (rond 1975) immers reeds een aanhanger van. In dit geval ten onrechte, kan men nu wel stellen, want Hans was overduidelijk het brein én de woordvoerder van de groep. Het interview (voor Tliedboek) vond plaats in het toenmalige Gentse Casino (waar nu het SMAK is gevestigd), na een benefietoptreden voor Oxfam of iets van die strekking.
Het minste wat je van de groep Bots kon zeggen, was dat ze hun naam niet gestolen hebben. Geregeld gingen inderdaad mensen in de clinch rond de vraag of Bots nu gewoon goed dan wel compleet waardeloos is. Bots zelf zou dit wellicht erg op prijs gesteld hebben, indien de discussie ging tussen “links” en “rechts”, maar daar was in feite weinig van aan. Afgezien van enkele extremisten (zeg maar VMO-ers en consoorten) die aan de teksten van Bots wel degelijk aanstoot namen, liet “rechts” de Botswind rustig overwaaien en bleek het zelfs bereid enige zinnen uit “Zeven dagen lang” mee te brullen.
De grootste meningsverschillen trof men echter aan in het linkse kamp zelf. Al moet ik daar onmiddellijk aan toevoegen dat het hier niet de gebruikelijke opsplitsingen in groepuscules betrof. Met andere woorden, er waren Amada-, Ral-, KP-mensen die Bots goed vinden, en er waren Amada-, Ral-, KP-mensen die Bots helemaal niks vinden. Ook binnen de TL-redactie blijken de meningen verdeeld, al lijken de pro’s in de meerderheid. Een meerderheid waar ik mezelf overigens oorspronkelijk bijrekende.
Het spreekt vanzelf dat het hier niet in eerste instantie gaat om een polemiek over de muzikale kwaliteiten van de groep: de teksten staan centraal (en dat zal Bots wel positief vinden). Verder draait het hele dispuut ook over het “gedrag” van de groep zelf (gedragen ze zich consequent als linkse groep?). In dit verband citeer ik TL-lezer René Weemaels: “Het lijkt mij evident dat je muziek in zijn totaliteit moet beoordelen, mét achtergrond en context. Muziek staat in het leven, net zoals sport, literatuur, arbeid, en noem maar op. Het is een reflectie van bepaalde opvattingen, van een bepaalde levenswijze. Zo gezien heb ik er wél een boodschap aan dat Vuile Mong of Bots consequent links zijn in het dagelijkse leven. Als ze dat niet zijn, vermindert voor mij hun geloofwaardigheid, en worden ze voor mij minderwaardig, net zoals ik Sinatra minderwaardig vind.” De muziek speelt hierbij in zoverre een rol, dat men erover gaat discussiëren of ze de politieke boodschap schraagt of juist ondermijnt.
Stefaan Van den Bremt antwoordt hierop: “Deze vraag stelt zich voor elk muziekgenre. Ook een groep als Bots kan hier niet zomaar onderuit (bij hen is de boodschap ronduit in tegenspraak met de muzikale ‘verpakking’: men kan een publiek moeilijk bewustmaken als men het eerst in roestoestand brengt). Ook de muziekrecensent dient zich deze vraag te stellen: een psychiater stelt zich toch ook niet tevreden met de ‘expliciete inhoud’ van het verhaal dat zijn patiënt hem op de sofa opdist (in het ‘geval’ Bots: de tekst), maar gaat op zoek naar de ‘latente inhoud’ (de echte boodschap van het lied is de muziek). Het zou natuurlijk onzin zijn van een popgroep te verwachten, dat hij even resoluut als Schönberg aan het experimenteren slaat: uiteraard mikken zij op een ruimer publiek. Maar het minste wat men van ‘geëngageerden’ mag eisen, is dat zij zich althans enigermate bewust zouden zijn van de dubbelzinnige situatie waarin zij zich bevinden. De besten onder hen – een Brigitte Fontaine bijvoorbeeld – gaan nog een stapje verder: de geconditioneerde oren van hun (alweer beperkter) publiek prikken zij lek.”
Er schijnt met andere woorden wel een zekere eensgezindheid te bestaan in een groot gedeelte van de linkse pers: daar vindt men Bots blijkbaar slecht. In Humo scherpt Marc Didden bijna elke week zijn pen om Bots even te lijf te gaan, desnoods in artikels die helemaal niks te maken hebben met Bots zelf. Toen Bots optrad voor een nokvol en enthousiast Casino, op uitnodiging van de stichting Leon Lesoil (Ral), gingen we na afloop even met ze praten. We begonnen met Hans Sanders (zanger, leadgitarist, tekstschrijver), al gauw kwam daar bij Sjors van de Molengraft (toeters) en later ook de rest van de groep, te weten: Bonki Bogaerts (toetsen), Floris Teunissen van Manen (drums), Noudt Jansen (bas) en de twee roadies, Jan Jonkers en Pim Woudenberg.
Ik wilde eerst en vooral weten of Bots inderdaad het gevoel had dat ze de linkse pers iets hadden misdaan.
Hans: Wat noem jij linkse pers? Noem jij Humo links? Voor mij is Humo zoiets als de Haagse Post met een televisiebijlage. Maar je hebt wel gelijk: men heeft het daar niet erg voor ons. Wat ik echter zo erg vind, is dat ze prikken om te prikken – en dat is typisch Humo. Maar ik vind het geen links blad, noem het alternatief of kritisch of zo, maar links… “De Nieuwe Linie” en “De Groene Amsterdammer”, dàt zijn linkse bladen.
– En hier in Vlaanderen? De Nieuwe? Tliedboek?
Hans: Wel iets van gehoord, maar nog niet gelezen: daar kan ik dus niets over zeggen. Toch is het juist dat er vanuit de linkse hoek nogal veel kritiek loskomt op ons. Iemand van het ABVV heeft ons een aantal knipsels getoond in verband met ons optreden op Nekka, en die waren niet mals.
– Dàt zouden jullie de linkse pers inderdaad kunnen misdaan hebben. Hoe kom je daar nou bij om voor Nekka te gaan optreden?
Sjors: Eerst wisten we gewoon niet wat het was. Welke organisaties daar achter zaten en zo. We werden gecontacteerd door Chris Bouchard en Ugo De Clercq.
– Op Nekka zelf is er, naar aanleiding van jullie optreden, flink wat herrie geweest?
Sjors: We begonnen met “Zeven dagen lang”, en dat was gewoonweg formidabel, een minutenlange ovatie. Misschien wel het hoogtepunt van die namiddag en voor ons alleszins een geweldige ervaring. Daarna speelden we “Snotneus” en ook hier enthousiaste reacties. Maar dan begon het, met het strijdlied “De Lange Weg”.
Hans: Ik kondigde dit nummer namelijk aan als volgt: als de Volksunie “Zeven dagen lang” gebruikt in de verkiezingsstrijd, dan hadden ze beter dit nummer gekozen. Toen dan de eerste maten ingezet werden, was er al wat beroering (de voorzitter zat namelijk op de eerste rij) en bij het refrein “Kom socialisten trek ten strijde” zat het er natuurlijk goed op: enerzijds awoertgeroep en gejouw (anderen zeggen dat “De Vlaamse Leeuw” als tegengif werd aangeheven, RDS), anderzijds jongeren die meezongen. Er waren ongeveer 20% voor- en 20% tegenstanders, de rest hield zich gedeisd. Ook vooraf waren er reeds moeilijkheden geweest. Vier weken van tevoren hadden we onze nummers (dus ook het strijdlied) opgegeven en de tekst stond zelfs in de programmabrochure afgedrukt. Twee uur voor de voorstelling kwam men ons dan vragen het toch niet te spelen. Blijkbaar door inmenging van bovenaf (tiepen die nog meer in de pap te brokkelen hebben dan de organisatoren zelf). De opgegeven reden was, dat we die jonge mensen in de verkiezingsstrijd zouden kunnen beïnvloeden, terwijl het merendeel natuurlijk nog te jong was om te mogen kiezen! Wij hebben dadelijk gezegd: het strijdlied of helemaal geen Bots, en twee organisatoren dreigden op te stappen, als het zo ver kwam. Het is dus niet zo ver gekomen.
– Jammer genoeg scoren jullie geen punt met het uitgelaten publiek bij “Zeven dagen lang”. Eén van de kritieken op dit nummer is precies dat het zo vaag is dat het door iedereen kan meegezongen worden.
Hans: Dat is niet waar! De tekst is niet vaag en de Volksunie bijvoorbeeld kan daar niet achterstaan. Er wordt misbruik gemaakt, dat wel, maar dat kun je ons niet aanwrijven.
Er bestaat een live-versie van “Zeven dagen lang”, waarin de Internationale verweven zit. Ook op het Mallemuntplein hebben ze het zo gebracht. De “progressieve” omroep Brabant die het capteerde voor de radio, liet het echter uitfaden wanneer de eerste maten van de Internationale erdoor kwamen. Hetzelfde gebeurt op de BRT trouwens steeds met het staartje van Walter De Bucks “Vier Weefgetouwen”, dat toevallig ook de Internationale blijkt te zijn. Ging de BRT niet meer aandacht besteden aan werk van eigen bodem? (De Internationale werd gecomponeerd door Pierre Degeyter, 1848-1932).
– Een ander verwijt is, dat jullie geen politieke groep zijn, maar een popgroep, met groupies en al.
Sjors: Dat is je reinste onzin. Wij hébben helemaal geen groupies en we sturen er ook niet op aan. We hebben wel fans. Maar wat zou dat?
– Op benefietavonden zoeken jullie helemaal geen contact met andere geëngageerde groepen als Proloog, Vuile Mong…
Hans: Ik wérk bij Proloog, verdomme, en bij de Nieuwe Komedie. En met Vuile Mong (aanwezig in de zaal, RDS) en Werk in Uitvoering gaan we binnenkort jammen.
– Jullie zitten op je luie kont terwijl de roadies al het werk mogen doen…
Hans: Wat is dat allemaal voor praat. Ten eerste vragen de organisatoren meestal zelf wanneer we zullen aankomen en zorgen dan voor een aantal mensen om te helpen (ook op de Ral-avond); ten tweede, als wij daar allemààl rondlopen dan lopen we elkaar gewoon voor de voeten. Wat kan ik daar bijvoorbeeld gaan doen? Ik kan mijn gitaar inpluggen, dat is al. Bovendien werken Sjors en ik en hebben wij ook nog kinderen, zodat we hier onmogelijk uren op voorhand kunnen zijn. Daarom wordt het werk meestal gedaan door de roadies en één muzikant. Bovendien moet je rekenen dat roadies dan weer niet moeten repeteren. Het is gewoon een kwestie van tijd- en taakverdeling.
– Jullie prijs is te hoog… Hier kunnen we eigenlijk kort zijn: hoeveel vragen jullie?
Hans: 20.000 frank of 1.250 gulden. Dat is niet te hoog, dat is zelfs laag. We moeten dat onder zeven man verdelen (ter vergelijking: Willem Vermandere vroeg op dat moment 12.000 tot 20.000 frank en Willy Sommers 50.000 frank, RDS). En dan heb je nog onkosten aan de installatie, die tussen haakjes wel op punt staat, dat moet ook, maar toch niet te vergelijken is met die van Kayak, Solution of Alquin, die zo’n 200.000 gulden kost en die dan nota bene hun roadies daar wél alleen laten mee sjouwen. Wij hebben maandelijks een uitbetaling en dan blijkt dat je aan zo’n optreden 70 à 80 gulden hebt verdiend. Als je dan nog de tijd die je er verder aan insteekt aftrekt (repetities en dergelijke) dan hou je bijna niets over, om zo te zeggen. Toch houden we de prijs bewust laag omdat we een zo ruim mogelijk publiek willen bereiken (vandaar ook die hit).
– Nog een verwijt: jullie politieke lijn is onduidelijk.
Hans: Daar kunnen we inkomen. Zélf zoek ik ook nog naar een bepaalde strategie: die kan dus onmogelijk in de teksten tot uiting komen. Ik lees voorlopig zowel Bakoenin als Kropotkin als Trotzky als Mao. De groep is ook niet ontstaan uit politieke motivatie. We wilden gewoon Nederlandstalige pop brengen. Het is pas toen we nà de eerste elpee zijn gaan optreden, dat we meer en meer de richting van het politieke engagement gekozen hebben, en dat geldt zeker niet voor elk lid van de groep in dezelfde mate. Het is ook niet zo dat er politieke eisen gesteld worden in de vorm van: als je je niet kunt opstellen achter dit minimumplatform, dan kom je niet in de groep.
– Jullie zitten ook in een commercieel circuit (Phonogram, Koelewijn), in tegenstelling tot bijvoorbeeld Vuile Mong (Agitat), wat Marc Didden deed schrijven dat jullie op het niveau staan van een Gerard Cox, Rob De Nijs, Astrid Nijgh. (**)
Jan: Ja, daar kunnen we niks anders op antwoorden dan dat dit inderdaad zo is. Wij maken van een kapitalistische platenmaatschappij als Phonogram gebruik omdat wij zo een groter publiek kunnen bereiken dan met een marginaal label. Zo lopen de mensen bij Phonogram zich het vuur uit de sloffen om ons op de televisie te krijgen, natuurlijk omdat zij daar iets aan verdienen, maar dat vinden wij best, zolang we dezelfde faciliteiten krijgen als nu, dat wil bijvoorbeeld zeggen: een studio vrij ter beschikking en geen inmenging, zoals Vuile Mong dat bijvoorbeeld wél ondervonden heeft.
– Jullie muziek is erg aangenaam om te beluisteren. Dat is natuurlijk enerzijds een compliment, maar anderzijds kan het ook een verwijt zijn: het kan namelijk ook aangenaam zijn voor rechtsen. Het is alleszins geen muziek, die mij als het ware doet rechtveren met mijn vuist omhoog (het strijdlied misschien uitgezonderd).
Hans: Maar welke muziek doet dat wel? Noem er mij eens één.
– Vuile Mong.
Hans: Ach nee, of misschien… de liederen van de Internationale Nieuwe Scène zijn wel zo… maar Wolf Biermann bijvoorbeeld of Chileense muziek, daar ga ik eerst eens even naar luisteren en pas bij de derde keer of zo neem ik ook de hoestekst ter hand.
Sjors: Sja, maar dan had dat toch net zo goed over “love”, “peace” en “moon” kunnen gaan?
Floris: Inderdaad. Daar dat is toch zo, dat we ervoor zorgen dat onze muziek goed in het gehoor ligt? En zo bereik je ook rechtse mensen. Maar zelfs als die pas na de tiende keer eens naar de tekst gaan luisteren, dan hebben ze die toch al in ruime mate geabsorbeerd?
– Laten we nu de kritiek voor wat ze is, hoe zit het dan met jullie publiek, de eeuwige hartepijn van een marxistische groep die voor kleinburgerij (studenten) optreedt? Of voor het hippe klootjesvolk (zoals Marc Didden schreef)? Of voor leden van actiegroepen, christenen voor het socialisme, politiek alternatievers en andere mensen die het goed mensen, maar niet toe zijn aan Ral of Amada (zoals Karel De Knagger het in hetzelfde blad formuleerde)?
Hans: Wij treden steeds op voor een gemengd publiek, ongeveer 40% werkende jongeren, 40% scholieren en 20% studenten. Ook hier in België. Het varieert meestal volgens de plaats van optreden: treden we op in een wijk, dan halen de werkende jongeren 50% of meer; in meer stedelijke jongerencentra hebben studerenden de bovenhand. Wel gaan de organisatoren er steeds bewust van uit, dat ze ons uitnodigen als linkse groep. Maar dan wel heel ruim gezien: wij treden net zo goed op voor de Katholieke Werkende Jeugd als voor Ral, KP, ABVV…
Bots was ook bij het verschijnen van de derde elpee nog een controversiële groep. Sommige linkse groeperingen haalden hen nog steeds graag in huis om een meeting op te luisteren (volk verzekerd), andere lagen er openlijk mee in de clinch. Op de derde elpee “Wie zwijgt stemt toe” komen gedurende een dikke vijftig minuten in alfabetische volgorde aan bod: de bureaucratie, de consumptiemaatschappij, disco, het huwelijk, het kapitalisme, de kerk, de milieuverontreiniging, de neutronenbom, part-time-jobs, de paus, punk, reclame, de school, sex-shops, Trotzky, het verkeersprobleem, de vrouwenproblematiek, de werkloosheid, ja zelfs zelfkritiek (”Popmuzikant”). Is het toeval dat dit laatste nummer het beste van de hele elpee is? Of dat de hoes in brailleschrift is: in het land der blinden is Bots koning?
– Op de elpee staat ook de tekst: “Bots is muziek. Muziek die niet verward mag worden met cabaret, want zo grappig zijn wij nu ook weer niet. Wij maken popmuziek en zingen daarbij in onze moerstaal, opdat wat wij te vertellen hebben voor iedereen zo begrijpelijk mogelijk overkomt. Bots bezingt dat Bots botsend voorkomt. Botsmuziek. Alledaagse uit het leven gegrepen waarheid, voorzover ter zake doende”. Waarom zo’n nadrukkelijke waarschuwing om jullie toch vooral niet bij het cabaret in te delen?
Hans: Voor onszelf is dat nooit een punt geweest, maar klaarblijkelijk voor veel mensen wel. Vooral in het begin, vier jaar geleden, hadden wij daar last van. Met Robert Long gebeurde even later hetzelfde. Het is wel begrijpelijk. Men vindt mijn teksten cynisch, sarcastisch, venijnig. Er wordt een duidelijke politieke mening uitgesproken. En dat zijn nu juist de eigenschappen van goed cabaret. Op ons gebied bestond daar geen traditie in.
– En op popgebied?
Hans: Wij zijn inderdaad een popgroep. We gebruiken het popidioom omdat wij ons daarin het beste en het duidelijkste kunnen uitdrukken. Heel veel mensen vinden dat wij ook muzikaal vernieuwend zouden moeten zijn. Maar dat is hetzelfde verhaal. We zijn geen experimentele muziekgroep. Dat willen we ook helemaal niet zijn. We willen een popgroep zijn en we hebben daarvoor onze eigen artistieke maatstaven en onze eigen thema’s. We willen een oproep doen, een appèl doen op het denkvermogen van de mensen. In onze teksten en in onze muziek. Dit opzet bepaalt ons onderwerp en de manier waarop we dat brengen. Wij maken geen muziek om te consumeren, of achtergrondmuziekjes.
– Maar Bots wil dus, ondanks de Bretoense roots van “Zeven dagen lang”, niet terug naar de “oude volksmuziek”?
Hans: Dat is niet mijn bedoeling. Ik breng mijn eigen ervaring en visie in. Ik heb een idee om iets te maken, het ergens over te hebben. Dan ga ik dat uitwerken. Ga ik denken dat er dit en dat in moet zitten. Soms hangt de melodie van de tekstuitleg af. Als een oude melodie opduikt is het een vondst. Zoals bij dat “Zeven dagen lang”. Maar ik werk niet andersom. Ik ga geen oude melodieën opduiken. Het zijn en blijven mijn composities.
Ronny De Schepper
(*) Overigens voorafgegaan door slechts twee “autochtonen”: Miel Swillens en Jeff De Visscher.
(**) Ik heb die vraag ook (per brief) aan Peter Koelewijn gesteld, maar dan in omgekeerde zin, namelijk hoe hij Bots situeerde tussen al die andere zangers die hij onder zijn hoede had (zoals Bonnie St.Clair b.v.) en zijn antwoord luidde als volgt: “Ik ben zelf ook linksgericht. Ik heb steeds op de Partij van de Arbeid (Nederlandse versie uiteraard!) gestemd. Ik verdien een hele hoop geld, maar dat wil niet zeggen dat je als je tot de nouveaux riches behoort, je je dan als een soort vlegel moet gedragen om je achtergronden te verloochenen.” Tevens is het interessant aan te stippen dat Hans Sanders deel uitmaakte van The Rockets toen hij met het idee voor Bots kwam aandraven bij Peter Koelewijn. Deze stimuleerde hem om ermee door te gaan.