Het is ook al twintig jaar geleden dat Lonnie Donegan is overleden. De inbreng van Lonnie Donegan in de popgeschiedenis is onschatbaar. Niet alleen ligt hij aan de oorsprong van de zogenaamde skiffle-rage (waarover hieronder meer), maar zowat alle Britse beatgroepen, met The Beatles op kop, zijn ook ooit gestart als skifflegroep!
Op een dag kreeg de twaalfjarige Chris Barber een plaat van Coleman Hawkins in zijn handen. Het zou zijn leven totaal veranderen. Tot dan toe had Barber, die van “betere” komaf was, klassieke viool gestudeerd, maar nu schakelde hij over op de trombone. Later stichtte Barber verscheidene orkestjes die in Engeland een ware rage veroorzaakten (de zogenaamde “trad jazz” met o.a. Ken Colyer, Humphrey Lyttelton, Kenny Ball, Acker Bilk…). Maar belangrijker nog was dat Barber twee muzikanten heeft gelanceerd die elk aan de basis hebben gelegen voor de twee richtingen in de beatboom van de jaren zestig: de zeer tekstgerichte Beatles en de rhythm-and-bluesachtige Rolling Stones.
Eerst lanceerde hij immers zijn banjospeler Lonnie Donegan, die onder zijn echte naam (hij was in 1931 geboren als Anthony James Donegan) reeds in 1952 zelf een jazzband had gevormd, namelijk The Tony Donegan Jazz Band. Donegan had, als zoon van een Schotse jazzmusicus, deze muziek leren kennen in… Wenen, waar hij in de naoorlogse dagen met Amerikaanse soldaten jamde. Toen hij in de Royal Festival Hall het voorprogramma mocht verzorgen van zijn grote idool Lonnie Johnson, veranderde hij op slag zijn naam in Lonnie Donegan. Hij leerde ook andere jazzliefhebbers kennen zoals Ken Colyer, die in de jaren veertig een communistisch boekenwinkeltje uitbaatte in het centrum van Londen. Daar had hij ook een klein rekje met importplaten uit de Verenigde Staten: “Folk songs from the American working-class people”. Hierbij ook platen van Woody Guthrie en Leadbelly. Op die manier ontdekte Donegan van deze laatste het nummer “Rock island line” en het was meteen bingo. (Nog later zou hij “Cumberland gap” uitbrengen dat eigenlijk “Grand coulee dam” van Woody Guthrie is.)
Het genre kende enorme navolging met The Vipers, The Chas McDevitt Skiffle Group (met Nancy Whisky) en Johnny Duncan bijvoorbeeld.
Een andere trouwe bezoeker van het winkeltje van Colyer was Ewan MacColl, die later met de halfzus van Pete Seeger zou trouwen: “Meteen kregen we een onvoorstelbare situatie: in één jaar tijd steeg de verkoop van gitaren in Londen van 180 per jaar tot 25.000! Elke Britse stad, elk dorp zelfs, kon prat gaan op honderden skifflegroepen.”
Ook MacColls collega-folkzanger Martin Carthy (later o.a. bij Steeleye Span) startte in 1961 een skifflegroep, The Thomside Four: “Ik raakte bewust geïnteresseerd in de Engelse volksmuziek, toen in 1956 de plaat verscheen van Lonnie Donegan met Leadbelly’s Rock island line. Dit liedje werd toen hit nummer één in Engeland en veranderde vele mensenlevens.”
Eén van die levens was dat van een zekere John Lennon die reeds op The Quarry Bank School een skifflegroep “The Quarrymen” had gevormd. Zijn grote idool was uiteraard Lonnie Donegan. Als de Quarrymen in 1957 op een benefiet voor de kerkfabriek spelen (!) ontmoet John Paul McCartney, wiens moeder onlangs is gestorven, wat een band schept, want John is net hetzelfde overkomen. The rest is history.
Hoe populair de skifflerage wel was, moge blijken uit het feit dat Brian Matthews tot in 1962 een wekelijks programma had op de BBC dat “Skiffle Club” heette. In 1962 werd de naam veranderd in “Saturday Club”. De eerste niet-skifflegroep die er live kwam spelen, was… The Beatles.
Een andere skiffelaar was Rod Stewart: “We called ourselves The Kool Kats, which we fancied was a pretty clever name, and at our peak we had seven guitars and one bloke on tea-chest bass. Not your typical line-up, and a bit guitar-heavy, but we hammered away at Rock Island Line – the best Lonnie Donegan song, a real rattler, probably the first number I could sing all the way through.” (Autobiography, p.14)
Maar niet enkel de popmuziek vaarde goed bij de skifflerage, ook de klassieke luitist Anthony Rooley komt oorspronkelijk uit een skifflegroepje!
JUGBANDS
Skiffle is oorspronkelijk (in de jaren twintig) zwarte volksmuziek in het zuiden van de Verenigde Staten, gespeeld op erg primitieve instrumenten, die later – toen men het dus ook reeds op “respectabele” podia bracht – evolueerden tot banjo, viool, wasbord, gitaar, kazoo en bas.
In die begintijden sprak men echter niet zozeer van “skifflegroepen ” dan wel van “jugbands”, zoals Will Shade’s Memphis Jug Band (1927), The Birmingham Jug Band (met Big Joe Williams), The Dallas Jamboree Jug Band (1935), The Dan Burley Skiffle Group (1946), King David’s Jug Band (1930), The Palooka Washboard Band (1930), The South Memphis Jug Band (1933), The Whistler’s Jug Band (1924), The Seven Gallon Jug Band (1929) en The Dixieland Jug Blowers (*). Een “jug” was namelijk zo’n lege kruik waarop men blies om een basbegeleiding te verkrijgen. Buiten die legendarische jugbands is ook Gus Cannon de geschiedenis ingegaan, al ware het maar met zijn “Walk right in”, dat zelfs rond 1960 nog een succes was voor The Rooftop Singers. In 1963 zal Cannon nog op het soul-label Stax een plaat maken met Will Shade. Nog later waren er in de States The Jim Kweskin Jug Band en The Nitty Gritty Dirt Band.
Als we het overigens over het instrumentarium van skifflegroepen hebben, dan moeten we toch ook even The Sandy Coast Skiffle Groep uit Den Haag ter sprake brengen. Deze groep werd in 1961 immers gevormd rond de gebroeders Vermeulen (voor de volledigheid: hij bestond verder nog uit gitarist Charles Kersbergen en drummer Onno Bevoort). Jan Vermeulen speelde bas- en sologitaar, terwijl zijn broer Herman de zang voor zijn rekening nam, zich daarbij begeleidend op… de ukulele! Jan Vermeulen vond dit zo vernederend dat hij bij de zoveelste ruzie zijn broer een gitaar ten geschenke gaf, enkel op voorwaarde dat hij hem een ei zou bakken! Dat was dus bijna letterlijk “voor een appel en een ei”. Jan Vermeulen hield trouwens sowieso niet van skiffle en onder zijn invloed zou de naam van de groep eerst veranderen in The Sandy Coast Rockers en nog later (in de tijd van de Nederbiet) in The Sandy Coast tout court.
ALEXIS KORNER
Als Donegan groot genoeg was om op eigen benen te staan, ontvluchtte hij natuurlijk het nest en Alexis Korner nam zijn plaats in in het orkest van Chris Barber. Deze keer vormde Barber een bluesband rond zijn nieuwe gitarist en ook dat sloeg weer aan. Wanneer Korner op zijn beurt er alleen vandoor trekt, laat hij zich begeleiden door wat later de kern van The Rolling Stones zal uitmaken.
Mick Jagger: “Toen ik vijftien was, wilde ik net als iedereen een skifflegroep oprichten. Dat was het helemààl toen. Vandaag de dag wordt wel eens vergeten hoe belangrijk skiffle is geweest voor de Britse rock. Vrijwel alle rockmuzikanten van de eerste lichting komen uit de skifflesfeer.”
En alsof dit alles niet genoeg is, hebben we het nog altijd niet gehad over Barbers voornaamste verdienste. Die bestaat er immers in dat hij op zijn kosten de groten van de blues- en jazzwereld naar Engeland liet overkomen (zo b.v. Big Bill Broonzy, Muddy Waters, Sonny Terry en Brownie McGhee…). Verder heeft hij in de jaren zestig en zeventig ook nog een wielerploeg gesponsord, maar dat helemaal terzijde. (**)
FOLK REVIVAL
Merkwaardig genoeg profiteerde de skiffle echter niet van de folkrevival uit het begin van de jaren zestig met Bob Dylan en Joan Baez, ook al zou de figuur van Woody Guthrie als bindmiddel hebben kunnen dienen. De skifflespelers waren echter meer geïnteresseerd in nonsensikale humoristische teksten i.p.v. in politiek geëngageerde teksten. Typisch voor Engeland was immers dat Donegan het genre niet “zuiver” heeft kunnen houden: na een tijdje ging hij traditionele music-hall-nummers aanpassen voor skiffle (“My old man’s a dustman” is b.v. een vaudeville-nummer uit de Eerste Wereldoorlog).
Ook Engelands eerste rocker, Tommy Steele (***), zwichtte uiteindelijk voor deze music-hall-invloed en zelfs de Beatles kunnen het soms niet laten, denk aan “For the benefit of Mr.Kite” of “Honey Pie”. Het verschil tussen de “Amerikaanse” en de “Engelse” traditie kan in ons eigen Vlaanderen nog het best aangeduid worden met Ferre Grignard aan de ene kant en folkloristische toestanden als die van The Pol Van Mossevelde Skiffle Group of later Stampen en Dagen aan de andere…
Maar deze evolutie was dus een bewuste keuze van Lonnie Donegan, die dus zeker niet als “slachtoffer” van de beatboom mag worden afgeschilderd. Ondanks het feit dat hij voor zijn eerste hit (“Rock island line” dus) waarvan meer dan twee miljoen exemplaren zijn verkocht slechts 3 pond en 10 pence (het geijkte vakbondstarief voor een studiosessie) heeft ontvangen is hij er later wel in geslaagd zijn schaapjes op het droge te krijgen. Onder meer dankzij enige uitstekende investeringen. Zo verwierf hij bijvoorbeeld de rechten op “Nights in white satin” van The Moody Blues. Dus telkens als u daarop hebt geslowd met uw geliefde, tikte voor Lonnie de kassa. Zo heeft hij tot zijn overlijden in 2002 op eenenzeventigjarige leeftijd toch nog uitstekend geboerd, dank u.
Naschrift
Skiffle was ook zeer populair in de DDR. Daar was het genre bekend geraakt via de Singerbewegung en via het baanbrekend werk van Terry Friedman. Ook het optreden van de West-Duitse groep Peter, Paul und Bahrenbeck op het Festival van het Politieke Lied heeft een belangrijke rol gespeeld. De mensen die later de Oktoberklub vormden, stelden op die manier vast dat dergelijke soort muziek tot dan toe niet aan bod was gekomen in de DDR en besloten hierdoor een eigen identiteit aan hun groep te geven. In de jaren zeventig traden zij op op het Feest van De Rode Vaan. Samen met Chris De Paepe heb ik ze daar geïnterviewd.
(*) Niet iedereen is het daarmee eens: Lilian Roxon noemt skiffle “a loose combination of rhythm and blues and country music“.
(**) Het weekblad Cycling wijst er in zijn nummer van 22/6/1985 op dat er “in the early days” een merkwaardige overeenkomst bleek te zijn tussen wieler- en jazzliefhebbers, waarmee men bedoelt dat wielerliefhebbers vaak ook jazzliefhebbers waren en omgekeerd. Als voorbeeld geven zij o.a. ene Charlie Galbraith, die na de Tweede Wereldoorlog als onafhankelijke reed voor Rensch Cycles en nadien carrière maakte als jazztrombonist, eerst bij The Mike Daniels Delta Jazz Band en nadien met zijn eigen ensemble.
(***) Tommy Steele is overigens veelzijdiger dan men zou denken: het standbeeld van Eleanor Rigby in Liverpool is b.v. van zijn hand.
Referenties
Ronny De Schepper, Skiffle: muziek maken met een wasbord en een kruik, De Rode Vaan, 28 september 1980
Ronny De Schepper, Skiffle: muziek maken met een wasbord en een kruik, Pogen, maart 2001