Jongeren zijn niet de rijkdom van morgen, zoals men wel eens zegt, ze zijn enkel wat ze nu zijn. Het is dan ook ons aller opdracht de jongeren terug in de maatschappij te brengen“. Zo besloot Prof. Eugeen Verhellen onze korte reeks over het hooliganisme in België, ongeveer exact een jaar geleden (r.v. nummers 47-48). De gave om in de toekomst te kijken bezaten we toen nog niet (nu evenmin trouwens) en daarom konden we niet vermoeden dat hij hiermee reeds anticipeerde op het totaalgebeuren rond kinderrechten dat in Gent zou plaatsvinden.

Inderdaad, dit project kreeg immers de overkoepelende titel mee “Terug bij de mensen“. Overkoepelend, want het bestaat enerzijds uit een internationaal academisch congres over “kinderombudswerk” en anderzijds uit een animatieproject voor de kinderen zelf, dat oorspronkelijk “Gent op stelten” wilde zetten maar dat door de beknotting van kinderrechten, summatieve toetsen genaamd, een beetje zal worden teruggeschroefde. Prof.Verhellen van het Seminarie Jeugdwelzijn en Volwassenvorming van de Gentse Rijksuniversiteit is de bezielende kracht achter het hele project, maar dat neemt hem zozeer in beslag (want – dit is Belgisch anno ’87 – dat gaat tot en met het opsnorren van mogelijke sponsors) dat hij de organisatie van de animatietoestanden heeft overgelaten aan de goede zorgen van Stekelbees… ook al was dat dan tot zijn eigen stomme verbazing plotseling “Oud Huis Stekelbees” geworden eens het zo ver was. Maar goed, daarover hebben we reeds gezeurd. Daarom togen we naar Prof.Verhellen voor wat meer achtergrondinformatie bij het academische gedeelte van het totaalgebeuren.

15 eugeen verhellen

– Naast uw eigen seminarie wordt het Studie- en Documentatiecentrum voor Rechten van Kinderen als mede-initiatiefnemer vermeld voor dit totaalgebeuren. Graag een woordje uitleg daarover?
Prof.Verhellen
: Oorspronkelijk was er hier een centrum voor kindermishandeling. Dit was vreselijk pragmatisch ontstaan in die zin dat er op een bepaald moment een aantal studenten uit diverse faculteiten daarover aan het werken waren voor hun thesis. Buiten het feit dat ik op die manier kon vermijden steeds hetzelfde af te dreunen hebben we daarmee ook de kans gezien van mensen van buiten de universiteit daarbij te betrekken via maandelijkse bijeenkomsten. Dat vertrok dus van fysische mishandelingen, maar nogal vlug werd dit concept uitgebreid naar de positie van het kind in het algemeen, wat wij dan structurele mishandelingen noemen. Nog later kwamen we dan tot de vaststelling dat het beter was in plaats van steeds “vanuit het verweer” op te treden, dit te oriënteren naar “rechten van kinderen”, zodat ook andere situaties in ons onderzoek konden worden betrokken.
“DE UNIVERSITEIT IS ALTIJD AL EEN BELANGRIJK MAATSCHAPPELIJK INSTITUUT GEWEEST, NIET DE ELITE DIE MEN ERVAN HEEFT GEMAAKT”
– Toch wel méér dan louter “onderzoek”, heb ik zo de indruk. Zoals alle wetenschappelijk werk bestaat ook hier een groot deel van uw taak uit het vergaren van het bestuderen van die feiten en die werken, maar ik heb toch de stellige indruk dat u op de bestaande werkelijkheid ook positief wil ingrijpen, dat u iets wil veranderen aan de huidige positie van het kind. Is het in die gedachtengang dat we dit gebeuren moeten zien dat zowel wetenschappelijk vormingswerk wil brengen als bewustmaking van overheid en publieke opinie?
Prof.Verhellen:
Die werking naar buiten toe is er inderdaad altijd al geweest, maar vroeger was die om zo te zeggen meer passief. Dat wil zeggen: iemand (bijvoorbeeld van de PMS-centra) bepaalde zelf zijn onderzoeksgebied en wij stelden dan alle faciliteiten ter beschikking, gaande van studiemateriaal tot en met een vergaderlokaal… De wetswijziging op de universiteiten vermeldt trouwens expliciet die drie taken: onderzoek, onderwijs en dienstverlening. Dat is natuurlijk geen toeval want een universiteit is altijd al een belangrijk maatschappelijk instituut geweest, niet de elite die men ervan heeft gemaakt. Anderzijds is het zo dat dergelijk onderzoek niet dominant is aan de universiteit, met andere woorden wat de centra betreft zit het een beetje in de verdomhoek.
In de aanvang was dat onderzoekscentrum overigens inter-universitair opgezet, maar toen de staatshervorming hieraan een einde stelde is dit inter-universitaire centrum door de Vlaamse Gemeenschap afgewezen. Wel hebben we dan een onderzoeksproject “algemene preventie” uit de brand kunnen slepen. Dat is moeilijk om in twee woorden uit te leggen, maar je zou kunnen stellen dat het de bedoeling was om te voorkomen dat jongeren in de criminaliteit terechtkwamen of verwaarloosd werden. Wijzelf hebben dan getracht dat positiever in te vullen, namelijk dat je situaties van jongeren gaat verbeteren en hun maatschappelijke positie gaat versterken.
Om te zien wie daarrond reeds aan het werken is, hebben we dan een soort Ronde van Vlaanderen gereden, waarbij we zijn gaan luisteren wat die mensen te vertellen hadden over de positie van jongeren, welke motieven zij aangeven om die te veranderen en op welke strategieën zij daarbij aanwenden. Daarnaast hebben we op hetzelfde stramien ook nagegaan wat er daarover allemaal reeds werd gepubliceerd. Daarvan hebben we dan een rapportje gemaakt dat we hebben doorgespeeld aan de jeugdbeschermingcomités van Gent en Brussel om hen daarmee als het ware een menu aan te bieden van mogelijkheden om die situatie van jongeren te verbeteren, in de hoop dat daaruit een methodiek zou worden ontwikkeld, want die bestaat nu nog steeds niet. Dat is dan aan minister Steyaert voorgesteld, maar die heeft dat niet aanvaard.
Maar bij ons was zó de idee gegroeid: laten we dit alles wat we hebben kunnen vaststellen eens confronteren met datgene wat in het buitenland gebeurt. Daarbij vonden we het vooral belangrijk dat dit vanuit verschillende invalshoeken zou gebeuren. Niet enkel door er diverse universitaire faculteiten bij te betrekken, maar ook gewone mensen, als ik me zo mag uitdrukken. Daarvoor hebben we vooral gebruik gemaakt van het “socio-program” dat altijd bij zo’n congres hoort. In plaats van de gebruikelijke recepties en dergelijke, hebben wij aan Stekelbeeks, nu dus: Oud Huis Stekelbees, gevraagd een animatieproject uit te werken voor de hele stad. Op die manier hopen we zichtbaar te maken wat er allemaal omtrent jongeren gebeurt.
– Maar is er geen al te grote discrepantie met het congres zelf dat me toch wel van een zeer hoog niveau lijkt.
Prof.Verhellen:
Dit vergt twee antwoorden. Enerzijds is het juist dat wij ervan overtuigd zijn dat op academies niveau deze materie al te zeer verwaarloosd is gebleven en wij pogen dus heel expliciet binnen de academische wereld aandacht te vragen voor de situatie van kinderen. En dan moet je dat doen met methoden die in dat milieu gebruikelijk zijn: congressen, publicaties, studiedagen… Daarnaast is er echter onze voortdurende bekommernis om dit congres inderdaad te laten opmerken door het grote publiek. Dat kan een droom zijn, maar wij vermoeden dat ook leerkrachten, ouders, leiders van jeugdverenigingen… dit belangrijk kunnen vinden. Het kwantitatieve heeft trouwens ook belang. Dan maak je immers meer indruk en op die manier kun je meer druk uitoefenen opdat er iets zou veranderen.
“MIJN VOORBEREIDEND GESPREK MET PROF. APOSTEL WAS AL DRIE DAGEN CONGRES WAARD!”
– Voor een organisator is het wellicht moeilijk om een paar sprekers te selecteren uit het hele aanbod. Tenslotte zijn het allemaal “zijn kinderen”, om nu een in deze context erg toepaselijke vergelijking te maken…
Prof.Verhellen:
Je zegt het zelf, hé. Daarom zou ik liever de structuur van het congres uiteenzetten. De eerste voormiddag gaat namelijk over de drie grote blokken die ik daarnet ook al heb aangehaald: de motieven, de strategieën en de moeilijkheden. We doen dat onder andere met de film van Lydia Chagoll, “Voor een glimlach van een kind”, die dat heel goed illustreert en meteen ook een oproep is om er iets aan te gaan doen. Die film is oorspronkelijk ontsproten uit een aanklacht tegen kindermishandeling, dat is dus een eerste motief “de zwarte pedagogiek”, zoals men dat zou kunnen noemen, maar hij is verder opengetrokken tot de “ontologie”, dit wil zeggen kinderen zijn ook mensen en vauit dat mens-zijn hebben zij bepaalde rechten, leeftijd kan geen criterium zijn om te discrimineren, of daar is op z’n minst een zware maatschappelijke discussie voor nodig.
En een derde motief is de “historiek”. Kinderen werden immers nooit op deze manier bekeken, dat is een vrij recent verschijnsel in onze geschiedenis (vandaar de benaming “Terug bij de mensen”, al zou “opnieuw” taalkundig natuurlijk juister geweest zijn, red.). Dat geeft ons ook de overtuiging dat die positie kan veranderen, dat die niet zo “natuurlijk” is als men ons wil doen geloven. Dat zal trouwens het onderwerp zijn van de bijdrage van de Amerikaan Skolnick (uit Berkeley) die de dinsdagmorgen afsluit.
Als het niet aan het kind zelf ligt dat dit situatie is veranderd, zoals uit de uiteenzetting van Skolnick zal blijken, dan is die wijziging te wijten aan cultureel-maatschappelijke veranderingen. En daarover zal vlak voor hem Prof. Apostel handelen. Nu, ik heb in verband daarmee een gesprek gehad met hem en als het op het congres zelf op dezelfde manier gebracht wordt, kan ik u alvast een en ander beloven, want dit gesprek van een halve dag was voor mij reeds drie dagen congres waard!
Woensdag hebben we dan als eerste spreker Per Tegmo, de secretaris-generaal van Defence for Children International uit Genève, en die is gevraagd te spreken over de pseudo-scheiding in het debat over kinderrechten tussen diegenen die het hebben over de typische, “preferentiële” rechten van kind (denk maar aan de UNO-verklaring), recht op eten, verzorging, opvoeding, al dat soort dingen, en de anderen die vertrekken van de meer algemene burgerrechten. Ik hoef u niet te zeggen dat wij tot die tweede groep behoren, waarbij wij het wel evident vinden dat kinderen, zoals ook andere categorieën in de samenleving, daar bovenop nog een aantal preferentiële rechten krijgen, gezien precies hun onrijpe lichamelijke uitbouw en dies meer.
En dan komen de twee “tradities” aan bod: de Angelsaksische en de Skandinavische. In het eerste geval wordt de verdediging van die kinderrechten overgelaten aan privé-initiatief, terwijl in het tweede de overheid zich daarvoor garant stelt.
Wat dat betreft staan wij een beetje tussen beide in, vandaar ook dat wij spreken van “ombudsfuncties” en niet van “ombudscentrum”. Omdat wij geneigd zijn de principes die onder de ombudsinstituten in Skandinavië schuilen wel de onderschrijven maar door een verregaande staatstussenkomst kunnen burgers daardoor benadeeld worden. Ik verduidelijk mij: het is hier bij ons bijvoorbeeld een evidentie geworden van ouders te ontzetten uit de ouderlijke macht omdat die zogezegd hun kinderen verwaarlozen. Maar daarbij heeft men niets voorzien, noch voor de ouders, noch voor de kinderen, om daartegen iets in te brengen.
Anderzijds heeft zo’n instituut een enorm gezag. En het is ook afhankelijk van de wetgevende macht, niet van de uitvoerende. Dat wil dus zeggen dat het niet afhangt van de willekeur van een minister wat voor België toch wel erg welkom zou zijn. Dat gezag en die onafhankelijkheid vinden wij dus ontzettend belangrijk. Sedert 1981 bestaat er nu in Noorwegen een speciale ombudsman voor kinderen, wat dus wil zeggen dat ook de Noren hebben ingezien dat het wetgevend werk niet altijd in het voordeel van de kinderen is, ook al is het zo bedoeld.
Vandaar dat wij in onze terminologie het gedeelte “ombuds” willen behouden, om te verwijzen naar de uitdrukkelijke maatschappelijke erkenning dat er iets moet gebeuren. “Belangenbehartiging” klinkt immers te vrijblijvend. Maar waarom dan “functies” en geen “centrum”? Omdat wij reeds met belangrijke instituten zitten als OCMW en jeugdbeschermingscomités, zodat de creatie van een nieuw instituut wellicht niet haalbaar is, maar ook niet wenselijk. Als de wetgeving immers meer ten voordele van kinderen zou worden geïnterpreteerd, kunnen deze instellingen dat fundamentele idee van ombudsman wel waarmaken. Maar wat zouden ze dan kunnen doen (vandaar: “functies”)? Ze kunnen een aantal taken opnemen die typisch zouden zijn voor hun regio (want ik hoef u niet te zeggen dat er een verschil kan zijn tussen Veurne en Brussel bijvoorbeeld). Telkens wel met het idee dat er een klasse-item van te maken, waardoor men structurele wijzigingen kan beginnen doorvoeren.
“ALLE INSTITUTIES DIE MET JONGEREN TE MAKEN HEBBEN, HANTEREN HET TRADITIONELE, HISTORISCH GEGROEIDE BEELD VAN HET KIND BINNEN HET GEZIN”
– Dat brengt ons natuurlijk wel bij de vraag of er voor het congres voldoende belangstelling van overheidswege wordt getoond?
Prof.Verhellen:
We hebben natuurlijk die verkiezingen op ons dak gekregen (lacht bitter) … Ik maak me dus niet te veel illusies. Maar wij hadden graag alle kabinetsleden en ook mensen van de administratie (ook typisch Belgisch die opdeling) de donderdag na het congres samengebracht voor een seminarie. En dan denk ik natuurlijk aan justitie en “gezin en welzijnszorg” van de beide gemeenschappen, maar ook bijvoorbeeld aan cultuur voor het jeugdwerk. Als eerste zijn we naar Steyaert getrokken. Die kon dat niet doen, de staatshervorming wordt dan als reden ingeroepen, maar dat was voor ons nu juist een van de motieven. De conflicten die tussen het centrale gezag en de gemeenschap worden uitgevochten hebben namelijk niets met jongeren te maken, maar alles met macht.
Justitie vond dit ook geen materie voor hen. Dan zijn we gaan zoeken welk gezaghebbend instituut we daarmee konden belasen. Als we dan nagaan hoe jongeren georganiseerd zijn dan komen we bij de Nederlandstalige jeugdraad terecht, maar die werkt niet meer! Uiteindelijk zijn we dan uitgekomen bij de Bond voor Jonge en Grote Gezinnen …
– Maar zit u nu niet op zeer glibberig terrein? Vele van onze lezers hebben wellicht recent de “Steek-er-wat-van-op-show” gezien, waarin de Bond nog eens heel duidelijk affirmeert dat men een bepaald concept hanteert van hoe men een kind wil grootbrengen, namelijk binnen het klassieke gezin, met daarbij zelfs een grote nadruk op het geïnstitutionaliseerde huwelijk. Ik neem aan dat u zich toch niet kunt engageren dat het kind enkel maar volwaardig zijn rechten kan krijgen binnen die vorm die de Bond voorstaat?
Prof.Verhellen:
Een eerste opmerking: dat is het geval voor alle instituties die met jongeren te maken hebben, die hanteren allemaal het traditionele, historisch gegroeide kindbeeld. Sommigen vinden het al erg dat men daaraan twijfelt! Als men bij onderwijs, justitie, welzijnszorg, … nog maar zou inzien dat er iets aan de hand is, dat zou al enorm zijn. Ten tweede: waar vind je dan een gezaghebbend instituut die de mensen rond de tafel kan krijgen? Akkoord, we zouden niet met om het even wie in de boot gaan. Maar ik denk niet dat de Bond zo monolitisch is.
– U zal er zich ook wel voor hoeden in partijpolitiek vaarwater terecht te komen, maar toch heb ik vernomen dat het studiecentrum betrokken was bij de totstandkoming van het wetsvoorstel Van den Bossche (SP) dat de meerderjarigheid wil terugbrengen tot 18 jaar, met dan nog onderverdelingen voor 16 jaar en 6 jaar voor bepaalde rechtshandelingen…
Prof.Verhellen:
Wat is er in dit geval gebeurd? Het SEVI heeft een aantal mensen bijeengeroepen, akkoord, misschien vanuit de overweging dat men vanuit de oppositie een tegenvoorstel tegenover dat van Steyaert moest formuleren. Is het dan niet uit idealisme ontstaan, de mensen die eraan hebben meegewerkt waren dat wél. Dat moest je trouwens wel zijn, want iedereen is ervan overtuigd dat het weinig kans maakt om aanvaard te worden. Maar waarom is het dan toch belangrijk? Omdat iedereen nu wel erover gaat praten is en, laten we hopen, ook gaan nadenken. Dat is de strategische functie van een wet. Of bijvoorbeeld, de verplichte inspraak van kinderen bij de toewijzing na echtscheiding er nu komt op zes jaar, zoals wij voorstellen, of op zeven jaar of op twaalf jaar, dat doet er niet zozeer toe, het belangrijkste is dat er daarover nu een discussie wordt gevoerd. Terwijl men het tot nu toe vanzelfsprekend vond dat dit niet gebeurde.
“GELUKKIG HEBBEN WE AL DE ALTERNATIEVE OPVOEDING GEKEND IN DE JAREN ZESTIG… ZODAT WE NU WETEN DAT WE HET NIET OP DIE MANIER DOEN”
– Nu zijn we ondertussen wel ver afgedwaald, niet van de geest van het congres, maar wel van de praktische organisatie…
Prof.Verhellen:
Ja, want het is bijvoorbeeld toch interessant om aan te stippen dat er in de namiddag ook in werkgroepen wordt vergaderd. Zo is er een werkgroep die zich zal buigen over de verhouding ombudscentrum/belangenbehartiging. Een andere zal verderbouwen op de opvattingen van Skolnick, waarover we het daarnet al hebben gehad. De derde groep houdt zich bezig met de typische paradox die je in elke emancipatiebeweging tegenkomt, namelijk dat het volwassenen zijn die vaststellen dat kinderen niet aan hun trekken komen, het fameuze bewustmakingsproces, “de bevoogdende bevrijding”. Gelukkig hebben we al de alternatieve opvoeding gekend in de jaren zestig, zodat we nu weten dat we het niet moeten doen zoals toen is gebeurd. Het enige wat je dus kan doen is ruimte bieden aan kinderen opdat ze zichzelf zouden kunnen organiseren.
En dan is er nog een groep met specifieke vraagstukken die nergens in passen maar die toch de moeite waard zijn. Zo bijvoorbeeld politieke rechten van kinderen. Dat is een item dat bijna taboe is in het Westen. Denk maar aan de verontwaardiging die ontstaat als men de vraag stelt of kinderen stemrecht moeten hebben. Wat is daar eigenlijk tegen? En tenslotte zijn zij een derde van de bevolking! Dan komt men natuurlijk net het competentie-arguement aandraven, maar dat kan men in het geval van de meeste volwassenen ook doen … Dus dat argument gaat eigenlijk niet op. Toch is dit het stokpaardje van een recente tegenbeweging die is ontstaan in de Verenigde Staten, maar die ook uitlopers heeft in ons land: de zogenaamde “tough love”-beweging of om het met een aloude Nederlandse uitdrukking te zeggen, “wie zijn kinderen liefheeft spaart de roede niet”.
– Toch lijkt de discussie mij wel deze overweging waard: legt u de lat niet te laag? Daarmee bedoel ik het volgende. Akkoord dat een heleboel volwassenen net zomin competent zijn als kinderen om te gaan stemmen bijvoorbeeld, maar waarom zou je dan redeneren: dan moeten kinderen net zo goed stemrecht hebben? Terwijl men omgekeerd ook zou kunnen eigen – ik zeg zo maar iets – dat men eerst een competentie-examen zou afleggen.
Prof.Verhellen:
Het ligt hoe dan ook niet aan de kiezer, maar wel aan de manier waarop men politiek omgaat, of zeg maar “partijpolitiek” omgaat, met het algemene stemrecht, waarbij men voor de zoveelste keer een democratisch instrument laat verworden. Ik heb destijds in de Summerhill-school het stemrecht effectief zien werken. Let op: stemrecht, niet stemplicht. En dan zag je dat bijvoorbeeld ook kleuters meestemden, wat voor de 16-jarigen daar aanwezig zeker even “ondenkbaar” of “onaanvaardbaar” moet zijn geweest. Maar wanneer stemden die? Op momenten dat iets hen interesseerde, heb aanbelangde. Dat is dus pragmatisme. Niet in de negatieve betekenis, maar in de positieve: het raakt mij, ik wil er mijn mening over uiten en ik heb daar nu de gelegenheid toe. En dat is juist de manipulatie die men met het stemrecht heft uitgehaald: de belangen van de mensen komen niet meer aan bod. Maar let op, dit was maar een voorbeeld, hé. Ik zou niet graag hebben dat men uit dit interview zou gaan afleiden dat ik voorstander ben van het zo maar toekennen van stemrecht aan kinderen!

Referentie
Ronny De Schepper sprak met prof.Eugeen Verhellen: “Leeftijd is geen criterium om te discrimineren”, De Rode Vaan nr.47 van 1987

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.