Vandaag is het al 35 jaar geleden dat de Amerikaanse filmregisseur John Huston (links op de foto tijdens de opnames van “Fat City” in 1972) is overleden.

Huston is misschien het meest bekend van “The African Queen”, de film uit 1951, die vaak als eerste theatrale kleurenfilm wordt omschreven. “The African Queen” is niet enkel een avonturenfilm, hij is doorweven met humor, spectaculaire fotografie en boeiende acteerprestaties. De fascinerende combinatie van Humphrey Bogart en Katharine Hepburn levert dan ook schitterende dialogen op, die op een sublieme manier in een satire zijn gegoten. Gefilmd op locatie geeft deze film mooie sfeerbeelden van Afrika. De kijker wordt meegenomen op een boeiende bootreis tijdens WO I. Deze film gaat dan ook over een reis op de stoomboot African Queen, waar de protagonisten vechten tegen de natuurelementen, de Duitsers en elkaar.
Er is vaak gezegd dat “The African Queen” voor John Huston maar een voorwendsel was om in Afrika te kunnen gaan jagen, zoals dat in de latere film van Clint Eastwood, “White hunter, black heart” wordt geschetst. Zoals zoveel dingen in dit leven is deze bewering tegelijk waar en niet waar. Dat het onzin is zoiets te beweren wordt door de lovende woorden van SVB hierboven bewezen. Een dergelijke kwaliteit haalt men nu eenmaal niet als men het filmen zelfs slechts als “een voorwendsel” beschouwt.
Anderzijds is het wél waar dat Huston weg wilde uit het Hollywood van Joe McCarthy, waar het anticommunisme iedere productie verziekte. Hij was al naar zijn geliefde Ierland verhuisd en met deze film dook hij nog verder de jungle in, ver van McCarthy en zijn stinkende verraderskliek. Hij amuseerde zich dan ook te pletter, ondanks de stortregens, de tropische hitte, de zwarte mamba’s, de tarantula’s en de parasitaire rivierwormen (tiens, dan toch McCarthy en zijn kliek?) die de productie teisterden. De filmcrew moest eten wat de pot schafte en keek op de duur nog nauwelijks op als de plaatselijke (en dus Congolese, want het was in Belgisch Congo dat er werd gedraaid) keukenpiet op een bepaald moment gearresteerd en geëxecuteerd werd omdat er in de nabijgelegen dorpen toch een beetje teveel dorpelingen waren verdwenen…
Huston, samen met Humphrey Bogart de enige die gespaard bleef van malaria en dysenterie, vond het allemaal prachtig en luisterde nachten aan een stuk in zijn hangmat naar het obsederende geroffel op de tamtams. En wat vinden we van dit alles terug in de film? Zo goed als niets. Geen enkel groot of wild Afrikaans dier is erin te zien. Geen enkel typisch panoramashot. De film had bij wijze van spreken in een luxueus zwembad kunnen zijn gedraaid! Dit zou er dus wel kunnen op wijzen dat Huston met heel deze film eigenlijk maar één doel voor ogen had: eigenhandig zijn eerste olifant afknallen!
Hoewel hij “The African Queen” dus reeds in kleur draaide, zou John Huston pas met “Moulin Rouge” ten volle de mogelijkheden van Technicolor verkennen. Cameraman Oswald Morris creëerde via filters een filmisch equivalent voor het kleurenpalet van schilder Toulouse‑Lautrec over wie de film gaat. De censuurregels van de Production Code verhinderden Huston het problematische seksuele leven van de kreupele schilder aan te kaarten. Dit gegeven, nochtans een rode draad in Lautrecs biografie, was onbespreekbaar voor censoren die zich haast verslikten in beelden van een cancan met bijbehorende opwaaiende rokken. So far so good. Zolang iedereen zijn mond houdt, kan ik nog wel begrijpen dat deze film twee oscars heeft gekregen (voor art direction en costume design), maar dat Mel Ferrer werd genomineerd voor zijn rol als de kreupele Toulouse-Lautrec is al helemaal onbegrijpelijk. Toegegeven, hij is zowat de enige die niet ROEPT in deze uiterst luidruchtige productie. Iets wat zeker niet kan worden gezegd van Colette Marchand die als straatmadelief Marie Charlet misschien wel aanleiding had om te roepen, maar dat ze dit constant doet, ook als ze een zeldzame keer niet dronken is, is helemaal onbegrijpelijk, zeker als deze “acteerprestatie” haar ook nog een nominatie als beste vrouwelijke bijrol opleverde!
Veel van wat fout gaat, mag ook rechtstreeks op het conto van John Huston worden geschreven, want van hem is ongetwijfeld het lumineuze idee om iedereen in de film Engels met een Frans accent te laten spreken, iets wat Philip Kaufman bijna veertig jaar later ook zou doen in “The unbearable lightness of being”, zij het dat het dan over Engels met een Tsjechisch accent ging uiteraard (*). Kijk, ik kan nog begrijpen dat men een Parijse film wil draaien met Amerikaanse acteurs en dat men dan voor het gemak maar aanneemt dat iedereen Engels spreekt als in de realiteit Frans wordt gesproken, maar waarom men dan een soort ‘Allo ‘Allo-Engels moet gaan spreken, is me een compleet raadsel!
Een ander minpunt dat helemaal op rekening van Huston komt, zijn de vreselijke dialogen, die zo uit dagboeknotities of zo werden geplukt, maar die helemaal onrealistisch overkomen als ze tijdens een wandeling of een rit in een open sjees worden gedebiteerd. Een gevolg hiervan is ook dat men in die omstandigheden voortdurend de indruk heeft naar bordkartonnen karakters te zitten kijken (in tegenstelling tot de meer levendige scènes in de Moulin Rouge zelf, waarin haast niét wordt gesproken, tenzij schelden en ruziemaken). Kortom, eigenlijk is het enkel een inhoudelijke en stilistische vergelijking met Baz Lurmanns “Moulin Rouge”, die vijftig jaar later eveneens furore maakt door zijn ‘look’ en mise‑en‑scène, die het interessant maakt Hustons werk nog eens terug te zien.
Tijdens het draaien van “The African Queen” stelde Humphrey Bogart regisseur Huston voor het boek “Beat the devil” te verfilmen. Het misdaadverhaal had het potentieel van “The Maltese Falcon” en “Key Largo”, door Huston geregisseerde Bogart‑vehikels die de status van noir‑klassiekers bereikt hadden. Juist om die vergelijking uit de weg te gaan, hertimmerde Huston de conventionele crime novel grondig. Wat resulteerde in een absurde parodie op een genre dat Huston zelf vernieuwd had. Het publiek verwachtte een spannende gangsterfilm maar kreeg een screwball comedy waarin hoofdactrice Jennifer Jones bloedernstig lijnen debiteert als: “We have to beware of those men. They’re dangerous characters. Not one of them looked at my legs” (**). De film flopte aan de kassa, maar gaandeweg kreeg “Beat the devil” een cultstatus die hij nog niet verloren heeft.
“The Misfits” is zonder twijfel één van de meest hybride films uit het oeuvre van John Huston. Toen de film in 1961 uitkwam waren nogal wat critici ontgoocheld, maar veertig jaar later blijft de film mooi overeind. Veelal wordt “The Misfits” vernoemd omdat het de laatste film is met twee grootheden van het witte doek: Marilyn Monroe en Clark Gable. “The Misfits” is gebaseerd op een scenario van Arthur Miller (Monroe’s echtgenoot) en vertelt het verhaal van de aarzelende liefde tussen een gescheiden, nogal onzekere vrouw en een oudere cowboy. Tijdens de productie kreeg deze ‘high budget’‑film heel wat publiciteit in de media, niet in het minst omwille van Monroe’s oeverloze grillen en Gables onbegrip. Vlak na de draaiperiode overleed Gable aan een hartaanval en nog later werd Monroe gezelfmoord, wat zeker de receptie van The Misfits heeft beïnvloed.

Ronny De Schepper
(met dank aan Patrick Duynslaegher, SVB en RvdW)

(*) In de Britse reeks “Wallander” gaat het er nog vreemder aan toe. Men spreekt er Engels, maar als er iets te lezen valt (b.v. op een computerscherm), dan staat daar Zweeds!
(**) De scenarist was Truman Capote.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.