Het is vandaag al 55 jaar geleden dat in Deinze de volkse toneelschrijver Gaston Martens, vooral bekend van “De Paradijsvogels”, is gestorven.
Gaston Martens was in zijn jeugd niet minder dan vier maal Belgisch kampioen verspringen (zie onderstaande foto). Gedurende niet minder dan 25 jaar zou zijn Belgisch record standhouden. Minder bekend is dat hij het ook ooit als wielrenner heeft geprobeerd. Dat weerspiegelt zich o.m. in het feit dat Martens als eerste de Ronde van Frankrijk heeft aangewend om een fictieverhaal te vertellen, met name in “De held der Fransche ronde”. Dit boekje werd voor het eerst uitgegeven in 1915 en diende toen om de kas van de verminkte Belgische soldaten te spijzen (de link was dat er zich bij deze verminkten ook wielrenners bevonden). Later heeft Martens het ook omgewerkt tot een toneelstuk.
Maar het is dus (helaas) niet dit stuk dat het NTG als vierde productie van het seizoen 1972-73 uit de vergetelheid heeft ontrukt, maar wel werd het een herneming van zijn uiterst populaire “Paradijsvogels”. Ongetwijfeld heeft het succes van de opvoering in het NTG bijgedragen tot de immens populaire televisieserie in 1979.
De volkse verbondenheid van dit stuk blijkt uit de wereldcreatie door liefhebbers. Het was het amateursgezelschap ’t IJzerbloempje uit Kortrijk dat “De Paradijsvogels” in 1933 op het tiende Landjuweel te Oostende creëerde. Toen dit stuk in 1935 door KNS-Antwerpen op de affiche werd genomen, trok het elitaire bourgeoispubliek zijn neus op. Het stuk moest eerst naar Parijs alvorens het Vlaanderen kon veroveren. (In 1946 zou het in Frankrijk verfilmd worden door René Le Hénaff als “Les gueux au paradis” met in de hoofdrollen Raimu en Fernandel.)
Ook in het NTG heeft regisseur Jef Demedts geen poging gedaan om het stuk te moderniseren, “ik geloof trouwens niet dat dit wenselijk of mogelijk is,” schrijft F.Vanhee en ik ben het daarmee volkomen eens. De enige innovatie waren een paar liederen van Walter De Buck en Paul Berkenman.
Ronny De Schepper
Referentie
F.Vanhee, De hoofdvogel van Martens, Spectator nr.51, 16 december 1972.
